Piet Swimberghe

Thuis haalt hoedenmaker Elvis Pompilio inspiratie uit zijn collectie fifties-relikwieën. Zijn woning lijkt wel een museum vol gekke vazen, speelgoed en plastic.

PIET SWIMBERGHEFOTO’S : JAN VERLINDESTYLING : SONJA MERTENS.

Acht jaar geleden zette ik de stap van Luik naar Brussel en dat heb ik mij nog geen moment beklaagd, want het is een prachtige stad”, zegt Elvis Pompilio. ?Ik woon ook in de leukste wijk, vlakbij Manneken Pis. Nog een vrij volkse buurt waar iedereen komt, jong en oud, rijke toeristen en punkers. Voor mij is de bovenstad te chic.” Hij vindt Brussel veel fascinerender dan Parijs waar hij elk weekend verblijft. De Franse hoofdstad is hem te klassiek. Elvis woont vlakbij zijn winkel in een nauwe steeg met vervallen panden, een typisch Brusselse omgeving. Het gebouw was ooit een hoedenfabriekje, maar dat wist hij niet toen hij het kocht. Hij gebruikt nu opnieuw de oude showroom om zijn creaties te tonen en liet een deel van het atelier ombouwen tot woning.

Daar is de woon- en zitkamer het belangrijkste vertrek. Het is een eigenaardige ruimte met rondom een mezzanine waarop je niet kan lopen. Het was vroeger een droogrek voor halfafgewerkte hoeden. Nu stapelt Elvis er zijn valiezen en dozen op. Daartussenin ligt ook een matras, om eventuele gasten te laten overnachten.

De salon is geen echte zitkamer, maar eerder een passage op weg naar de keuken. ?Waar ik trouwens veel meer zit”, legt Elvis Pompilio uit. ?Daar drink ik ook met vrienden een glas. ’s Avonds kom ik zelden in de woonkamer. Ik kan net zo goed in mijn bed liggen om naar de televisie te kijken. Eigenlijk hecht ik weinig belang aan een salon. Voor mij is het een stapelplaats om dingen te tonen.” En dat merk je ook : de ruimte staat vol prullaria. Meest opvallend zijn de drie ouderwetse bibliotheekkasten, gevuld met gekke vazen in fletse kleuren. ?Daarmee ben ik mijn verzameling begonnen”, legt hij uit. ?Ze zijn gemaakt door een Rus die signeerde met Alexandre. Eigenlijk weten we bitter weinig over hem, behalve dat hij in Wemmel werkte. Maar zijn vazen kom je overal tegen. De oudste dateren van de jaren ’40 en de jongste van ’62, het jaar dat hij ermee stopte. Ze zijn zoveel grappiger en surrealistischer dan al die spullen uit de jaren ’30. In de jaren ’40 en ’50 durfden ontwerpers uitpakken met heftige en opgewekte kleuren. Bovendien verraden de vazen van Alexandre een vleugje Amerikaans optimisme. Een sfeer die in het Brussel van na de oorlog heel erg tastbaar moet zijn geweest.”

Pompilio heeft een uitgesproken zwak voor die gekke jaren ’50. ?Misschien wel omdat ik ze net niet heb meegemaakt, want ik ben van ’61. Maar ik ben wel opgegroeid tussen de spullen van die tijd.” Volgens hem hebben ze iets biezonders : ze tonen namelijk het wankele evenwicht tussen kunst en kitsch. ?Neem een stuk apart en het is pure kitsch. Zet het in een verzameling en het geeft een heel ander effekt. De presentatie speelt een grote rol. Vergeet ook niet dat het begrip kitsch evolueert. Wat vroeger als zodanig werd bestempeld, wordt nu als heel waardevol beschouwd. Bedenk dat ze 20 jaar geleden ook neerkeken op de jaren ’30. Die evolutie gaat dus vrij snel. Kitscherige objekten kunnen op een bepaald ogenblik zelfs het etiket klassiek krijgen opgeplakt.”

?Toen ik op mijn 15de begon te verzamelen, heb ik ook mijn eerste hoeden gemaakt. Het ene heeft het andere aangewakkerd.” Zijn verzameling fifties-relikwieën is nog steeds zijn belangrijkste inspiratiebron, bekent de hoedenmaker. In een uithoek van het huis heeft hij een grote rommelkamer vol rekken gevuld met pluchen dieren, opblaasbaar speelgoed en allerlei poppetjes. Daar ontdek je de ingrediënten van zijn hoedencollectie. De figuurtjes hebben de vreemdste hoeden, helmen en petten op. Niet alleen de hoofddeksels brengen hem op ideeën, ook de materialen en kleuren die werden gebruikt. Ook de keuken is volgestouwd met curiosa : voyant serviesgoed in de vorm van schelpen of vruchten. Veel prullaria lijken zo uit het decor van een ouderwets Italiaans restaurant geplukt.

?Ik ben nooit beginnen verzamelen als investering, of omdat die spullen zeldzaam werden. Ik betaal er ook weinig voor. Neem nu dat speelgoed van Fisher Price, dat is goed voor 2000 à 3000 frank. Maar ik geef er hooguit een paar honderd frank voor”, verzekert Pompilio. De financiële waarde interesseert hem niet. Ook voor zijn meubilair betaalde hij geen fortuinen. Voor het houten bankstel telde hij 3000 frank neer. Dat was ook de prijs voor de designzetel uit de jaren ’70, die onder de trap staat. ?Maar let op, als ik echt iets wil hebben, dan betaal ik ervoor. Er staat hier bijvoorbeeld een Le Corbusier-fauteuil. Daar heb ik tien jaar geleden flink wat voor uitgegeven. Maar dat is toch een uitzondering.”

Pompilio beschouwt zijn huis een beetje als een museum van de fifties. Geen muzentempel waar je zomaar in en uit loopt. Wel een echt huis waar de materiële resten van een tijdperk worden bewaard. Pompilio als conservator ? ?Eigenlijk heb je gelijk”, zegt hij. ?Maar geen museum waar alleen het mooie wordt bewaard. Hier vind je alles, van een gekke mosterdpot tot en met opblaasbaar speelgoed. Veel spullen hebben zelfs geen waarde. Maar dat hoeft toch niet ?”

Hoedenmaker Elvis Pompilio in zijn salon, tussen de relikwieën uit de fifties.

Pompilio verzamelt niet per stuk maar per reeksen : de keuken staat vol gek serviesgoed, de kleerkast verbergt een regiment paraplu’s.

Een klein museum waar alles wordt bewaard, tot en met speelgoed, schoenen en dozen.

De pronkstukken van de verzameling : een prachtige collectie vazen van de mysterieuze Rus Alexandre.

Uit de chaotische collectie prullaria haalt Pompilio inspiratie voor zijn ontwerpen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content