Het nut van het nutteloze
Kristofer Schipper vertaalde als eerste “De innerlijke geschriften” van Zhuang Zi in het Nederlands, een bundel taoïstische geschriften uit de vierde eeuw voor Christus, die hij beschouwt als het meest revolutionaire dat de wereldliteratuur ooit heeft voortgebracht.
Fijn dat u op bezoek komt”, zegt Kristofer Schipper (63) wanneer we zijn huis in Leiden binnenkomen voor een interview. Wat er verder met ons gesprek gebeurt (waar het verschijnt, of het verschijnt) laat hem koud. Dat kan ook niet anders voor een man die zich een leven lang heeft verdiept in het taoïsme. Dat is de Chinese filosofie die een paar honderd jaar voor onze tijdrekening al in pittige bewoordingen het streven naar succes ridiculiseerde, en in plaats daarvan de absolute nutteloosheid stelde. “Woorden zijn als wind op de golven”, lezen we in De innerlijke geschriften van Zhuang Zi. “Daden zijn succesvol of mislukken. Bedenk dat de wind makkelijk de golven kan doen zwellen, en dat zowel succes als mislukking gevaren met zich kunnen meebrengen. Daarom kan razernij uit niets ontstaan en kunnen gekunstelde woorden uitlopen op leugens. Wijk niet af van je opdracht, streef niet naar succes, alle overdrijving is verwerpelijk.”
Veertig jaar geleden trok Schipper naar Parijs, waar hij Chinese kunstvoorwerpen ging verzamelen. Langs die weg kwam hij tot de studie van het Chinees en het Japans, een voor die tijd bijzonder ongebruikelijke opleiding. Zo mogelijk nog excentrieker was zijn tocht naar Taiwan, waar hij als Europeaan werd ingewijd in de complexe rituelen van de taoïsten. Maar Schipper houdt er niet van telkens weer te moeten herhalen dat hij meester in het taoïsme is. “Er moesten maar eens meer mensen dat meesterschap verwerven, dan voelde ik me minder eenzaam”, grapt hij. Kristofer Schipper beschouwt zichzelf niet als een gelovige, maar als een wetenschapper. Het taoïsme zelf heeft overigens niets met absolute geloofspunten van doen. “Ik werd meester in het taoïsme uit wetenschappelijke overwegingen”, benadrukt hij. Een soort veldwerk avant la lettre. Later werd Schipper hoogleraar sinologie en vergelijkende godsdienstwetenschappen aan de universiteit van Parijs en Leiden.
Kristofer Schipper: In ’62, na mijn proefschrift over het taoïsme, ben ik naar Taiwan getrokken. China was in die tijd niet toegankelijk. De grenzen waren dicht. Omdat ik nu eenmaal op het spoor van het taoïsme was gekomen, heb ik geprobeerd daar zoveel mogelijk over te leren. Ik ben bij een taoïstisch meester in de leer gegaan. Ik moest me allerlei dingen eigen maken: muziek, kalligrafie, rituele handelingen… Ik moest ook kisten sjouwen. Mijn leermeester was kruidenier en dus werkte ik in zijn winkel. Dat hoorde er allemaal bij. Na een aantal jaren werd er een groot feest voor me gehouden en werd ik meester in het taoïsme. Niet dat mijn leertijd voorbij was, want die duurt normaal twintig jaar. Ik heb dat allemaal gedaan vanuit de noodzaak van het onderzoek, niet omdat ik het zo nodig vond me tot het taoïsme te bekeren. De mensen die me hebben opgenomen – je moet geadopteerd worden om taoïstisch meester te worden – hebben me trouwens nooit gevraagd wat ik van die filosofie vond. De vraag of je gelooft of niet, wordt in China niet gesteld. Dat is een typisch Europese vraag. Of je gelooft of niet, is jouw zaak. Dat ik meester in het taoïsme ben, wordt hier altijd als iets heel buitenissigs gezien. Die verbazing is een overblijfsel van onze koloniale mentaliteit. Maar als een Chinees naar hier komt om dominee of priester te worden, vindt men dat helemaal niet zo bijzonder.
Wat houdt het meesterschap precies in?
Het taoïsme is vergelijkbaar met het boeddhisme. Er zijn geen pausen en geen concilies. Er bestaat niet zoiets als de juiste leer. Het is veel ruimer dan de Europese godsdiensten. Het taoïstisch denken gaat over drie dingen. Om te beginnen heb je het taoïsme dat we hier ook kennen, met ademhalingsoefeningen, Qigont of schaduwboksen. Dat doe je individueel, zonder leermeester. Het is meteen de hoogste vorm. Daarnaast heb je een tweede vorm van taoïsme, namelijk de liturgie. Die wordt beoefend door gespecialiseerde meesters. Voor alles en nog wat worden rituelen gedaan: een sterfgeval, de inwijding van huizen en tempels, en voor het geluk van de gemeenschap. De derde vorm is gewoon de Chinese volksreligie, de verering der heiligen. Vergelijk het met de verering van Maria en Jozef, maar dan op zijn Chinees. Wat ik heb geleerd, is de ontzettend ingewikkelde liturgische traditie. Wij hebben maar één mis, de taoïsten hebben tachtig verschillende rituelen. Ik word nog wel eens uitgenodigd als taoïstisch meester, want daaraan is in China een tekort. Op die invitaties ga ik graag in. Het is veel leuker dan professor zijn.
Meditatie vormt een onderdeel van het taoïsme, schrijft u in een voetnoot. Wat moeten we ons daarbij voorstellen?
De grote taoïstische rituelen, die soms een hele week duren, bestaan uit concentratie, meditatie en visualisatie. Wat het zo ingewikkeld maakt, is dat het allemaal in elkaar moet passen. Als wij hier een ritueel doen, wordt er gezongen, de mensen moeten een kruisje slaan, op de knieën gaan zitten, opstaan, buigen, een kaarsje aansteken… In China is dat ook zo. Alleen komt er nog bij dat je je – bij al die bewegingen en al dat geluid – ook innerlijk op bepaalde kleuren of beelden concentreert. In het Chinese ritueel moeten innerlijk en uiterlijk op elkaar afgestemd zijn. Het is niet zomaar wat gaan zitten en mediteren. Probeer dat maar eens: nu verbeeld ik me dat ik naar de poort van de hemel opstijg, dat ik er binnenga…
Heeft dat meesterschap uw persoonlijkheid beïnvloed?
Nee. Ik heb dit gewoon gedaan omdat het toevallig op mijn weg lag. Maar ik vind het wel belangrijk. Zolang mensen zich interesseren voor het taoïsme, zal het ook blijven bestaan. Dat behoedt ons ervoor dat alles tot een eenheidsworst verwordt. Hoe meer technieken en ideeën er zijn, hoe meer de menselijke cultuur zich verrijkt. In het westen is dat verloren gegaan. De rooms-katholieke rituelen zijn door Johannes XXIII allemaal overboord gegooid. Nu moet je naar speciale plaatsen om eens een mis in het Latijn mee te maken. De rechtse politieke bewegingen binnen de katholieke kerk hebben zich meester gemaakt van de liturgie. Een groot deel van de Europese cultuur is daarmee verloren gegaan. Dat is heel onverkwikkelijk. Je moet de mensen vrijlaten. Als sommigen de mis liever in het Nederlands horen, is dat oké. Als anderen het liever in het Latijn hebben, is dat ook oké. En als andere mensen het oud-Russisch verkiezen, waarom niet?
Waarom heeft u precies De innerlijke geschriften vertaald?
Ze zijn belangrijker dan om het even welke boeddhistische soetra of confucianistische klassieker. Het is een heel oud boek, met een heel speciale tekst die de mensen in China altijd zijn blijven lezen. Het is bovendien een ontzettend leuke tekst. Gigantisch moeilijk, maar grappig. De innerlijke geschriften zijn ook nooit heilig verklaard. Er waren geen scholen die konden uitleggen hoe je het allemaal moet begrijpen. Voor het Chinese geestelijke leven is Zhuang Zi volkomen onontkoombaar.
Hoe moeilijk was de vertaling?
Het vertaalwerk was een heus genot, al kan niet iedereen mijn Nederlands waarderen. Toen ik pas terug was, lagen mijn vrienden krom van het lachen bij het horen van mijn taal. Mijn Nederlands dateert van veertig jaar geleden! Maar ik weiger dat te veranderen, omdat ik vind dat het Nederlands er in die tijd niet op vooruitgegaan is. Ik ben ondertussen bezig aan de rest van het manuscript, want na De innerlijke geschriften komen er ook Uiterlijke geschriften en Gemengde geschriften. Als alles klaar is, wordt het uitgegeven in één boekdeel.
Is het een filosofische tekst?
Ik denk van wel. Onder het mom van leuke verhaaltjes en uitweidingen wordt er scherpe kritiek geleverd op het denken in termen van oorzaak en gevolg. Veel nadruk ligt ook op het verschil tussen ons lichaam en onze geest. Zuang Zi laat zien dat onze geest, net zoals ons lichaam, niet absoluut is. Niets is volgens Zuang Zi absoluut, het is altijd betrekkelijk. Als er zoiets als waarheid bestaat, staat dat zo ver af van ons mens-zijn dat we er geen discussies over kunnen voeren. Het feit dat we altijd redetwisten over de meest elementaire dingen, betekent dat er geen absolute waarheid of onwaarheid bestaat. Het is typisch voor mensen dat niets absoluut kan zijn. Alle redeneringen die kloppen als een bus, zijn dan ook gevaarlijk. Zuang Zi zet zich af tegen de onmogelijke welles-nietesdiscussies uit zijn tijd, waar toch nooit iemand uitkomt. Maar hij neemt er ook aan deel. Waar hij niet aan meedoet, is aan het gebruik van kennis in dienst van de moraal. Volgens Zuang Zi mag je kennis niet gebruiken om de mensen te zeggen wat goed en kwaad is. Als je dat wel doet, houdt alles op.
Toch wordt er over moraal gesproken…
De moraal wordt belachelijk gemaakt. Confucius, de grote morele zedenpreker, wordt voortdurend ten tonele gevoerd, maar dan om dingen te zeggen die met confucianisme niets te maken hebben. Niemand zou vandaag een boek durven schrijven waarin bijvoorbeeld Jezus ten tonele wordt gevoerd om het tegendeel te beweren van wat er in de catechismus staat. Passolini heeft het geprobeerd, Jezus Christ Superstar gaat in die richting, maar het gaat allemaal niet zo ver als wat Zuang Zi schrijft. Het grote wereldprincipe van het taoïsme zelf bijvoorbeeld wordt vergeleken met een hoop stront. De auteur laat geen gelegenheid onbenut om de draak te steken met de moraal. Samen met de moraal worden ook de conventies – wat hoort en niet hoort – op een hoop geveegd. Wat hoort er eigenlijk? Welnu, niets hoort. Helemaal niets.
Ook ambities worden door het taoïsme op de korrel genomen. In plaats daarvan wordt het nutteloze verdedigd…
Als je eenmaal het idee opgeeft dat de dingen ergens nuttig voor moeten zijn, ben je een vrij mens. Wij leven nog altijd in de waan dat de dingen ergens voor moeten dienen. Ze moeten nuttig zijn voor de mensheid, de vooruitgang of de samenleving. Op dat idee is de hele katholieke traditie gebaseerd. Ieder ding heeft zijn nut; elk korreltje zand, elk vogeltje zingt de lof des heren. Dan kan je altijd zeggen: “Kijk eens welk prachtig plan God voor de wereld heeft gemaakt! Alles past.” Je slaat dat in duigen door te zeggen dat niets past, dat niets echt nuttig is. Alle dingen worden namelijk het slachtoffer van hun eigen nuttigheid. Zogauw je ergens voor dient, verlies je je vrijheid.
Wat is er zo revolutionair aan De innerlijke geschriften?
Voor de eerste keer in de hele wereldliteratuur verschijnt in dat boek de gewone mens ten tonele. In de Griekse tragedies heb je ook wel een paar gewone mensen, maar die komen voor in een omgeving van edellieden, krijgers en goden. De innerlijke geschriften spelen zich af in een milieu van handwerkers, boeren en handelaren. Er komen ook vrouwen in voor, veroordeelden, mismaakten en kinderen. Dat er in de vierde eeuw voor Christus een boek ontstaat waarin de gewone maatschappij de hoofdrol speelt, heeft te maken met de sociale achtergrond van Zhuang Zi. Hij leefde vermoedelijk in een samenleving van grote handelscentra, waar voor het eerst in de geschiedenis producten werden gemaakt – zijde en lak – die over de hele wereld werden geëxporteerd. Zuang Zi werkte in een lakatelier. Dat zegt iets over de sociale context van zijn antifeodaal denken. Want dit geschrift is heel antifeodaal. Het gaat in tegen de hoge cultuur, tegen de rituelen en tegen de religie. “Je hebt er niets aan om aan de goden te offeren”, zegt Zhuang Zi. “Als er echt goden zijn, hebben die wel wat anders te doen dan naar ons te luisteren. Ze houden zich heus niet met onze zorgjes bezig.”
In welke mate leeft het taoïsme verder in China?
De repressie – door het communistische regime maar ook door vroegere regimes – heeft er ook voor gezorgd dat het bleef verderleven. Het taoïsme was verboden en daarom nog eens zo interessant. Tegenwoordig leeft er in China een gunstig vooroordeel tegenover het taoïsme. Men denkt dat het iets heel krachtigs moet zijn omdat Mao ertegen was. Wat niet mag, trekt aan.
Welke passage in De innerlijke geschriften heeft u zelf het meest aangesproken?
Dat wisselt regelmatig, maar ik heb veel gehad aan de idee van het nut van het nutteloze. Je kunt veel meer pret hebben met nutteloze dingen dan met nuttige. We hebben bijvoorbeeld veel meer plezier van onze slechte eigenschappen dan van onze goede: lekker lui zijn, lekker roken, lekker dingen doen die niet mogen. Het nut van het nutteloze is volgens mij ook een hele vroege benadering van iets dat wij pas hebben ontdekt in de romantiek, namelijk het idee van de kunst om de kunst. In Zhuang Zi staat een verhaal van een boer die zijn land moet bevloeien. In plaats van dat te doen met een of ander technisch snufje, kruipt hij zelf in een tunnel om water te halen. Een leerling van Confucius wijst hem erop dat het ook met de machine kan. De boer antwoordt dat hij wel van die machine heeft gehoord, maar dat hij zich zou schamen ze te gebruiken. “Wie de machine maakt, krijgt zelf een machine-achtige geest”, zegt hij. Dat is typisch iets wat een kunstenaar zou zeggen. Ook kunst is nutteloos. Wat heeft het voor zin een das te schilderen? Een das is op zich al een nutteloos ding. Maar geschilderd op een doek, is het de nutteloosheid zelve. Het is er gewoon “om niets”. Het is kunst om de kunst.
Zhuang Zi, De innerlijke geschriften, vertaald door Kristofer Schipper, Meulenhoff, 165 p., 795 fr.
Sofie Messeman & Piet de Moor
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier