Viviane Demuynck over haar wortels. “Enige kinderen moeten zich definiëren tegenover wat buiten het nest staat. Het heeft mij getekend. Ik herinner me een gevoel van eenzaamheid. Je weet dat je verantwoordelijkheid binnen dat gezin groter is. Je kan je niet verschuilen achter iemand anders.”

Die langzame manier van wuiven van haar, dat was verschrikkelijk. Je weet niet meer wat er van je verwacht wordt. Je ziet de uiterlijkheden, maar je ziet het diepste wezen van je moeder niet. Je voelt je ontkenning, je woede, en later je aanvaarding voor dat sterven. Je kan zo’n zieke alleen met een grote onschuld bezoeken, maar die onschuld voel je niet altijd. Want je bent op den duur ook moe. Je bent het ook wel eens beu. Je denkt: “Oh, ik heb ook wel eens andere verplichtingen”, of: “Nu zou ik er wel eens een keer niet mee geconfronteerd willen worden”. Maar aan dat langzame wuiven is geen ontsnappen aan. Je kan niet zeggen: “Ik ga nu even terug naar mezelf.” Je moet blijven terugwuiven.

Die laatste beelden, daar leef je mee. Een halfcomateuze moeder. Op sommige momenten had ze haar ogen open. Je weet niet of er nog iemand is. Dat iemand uiteindelijk sterft, is een vaststaand gegeven. Maar dat het soms zo lang duurt, dat tijd geen betekenis meer heeft, dat is behoorlijk zwaar.

Ik heb het er nog steeds moeilijk mee. Het heeft te maken met het vak, natuurlijk. Ik was aan het spelen in het buitenland op dat cruciale moment in haar leven. Voor het eerst in mijn leven was ik op tournee vertrokken met een ongerust gevoel. Ik belde om hen te zeggen dat ik goed was aangekomen. Ik kreeg te horen dat mijn moeder in het ziekenhuis was opgenomen. Een schuldgevoel. Ik ben terug naar België gereisd. Ze kreeg na de ingreep waarvoor ze was behandeld een hersenvliesontsteking. Ze kwam uit het ziekenhuis als een onbeschreven blad. Ze wist niet meer waar ze was, wist niet wie ze was, wist niet wie wij waren. Het heeft enkele maanden geduurd. Stilaan kwam haar geheugen terug. Je hoort steeds die vraag van je moeder: “Waarom zit ik hier?” Het is altijd moeilijk om als kind te ervaren dat die mensen die altijd zo sterk zijn geweest, plots niet meer kunnen. Dan verlies je je bodem. Ik verloor mijn wortels.

Ze was in haar jeugd pelsenmaakster geweest. Toen ik geboren werd, stopte ze met werken. Ze was geen makkelijke vrouw. Zij had zeer uitgesproken ideeën. Mijn moeder werd geboren in Bury, in de buurt van Manchester. Later kwam ze met haar moeder naar België. Ik heb lange tijd gedacht dat ik nog in Engeland zou eindigen.

“Paard en kar zullen nooit van de straat verdreven worden”, dacht zijn familie. “Auto’s, dat is maar een gril.” Mijn vader was voorbestemd om meubelmaker te worden. Hij is geboren in 1910. Maar van jongs af was hij gefascineerd door auto’s. Hij begon als leerjongen in een garage te werken. Hij heeft er zich tot meestergast opgewerkt. Ik ging hem met mijn moeder weleens in die garage bezoeken. Ik zie nog altijd dat beeld voor me: mijn vader, liggend op de koude grond, sleutelend aan een wagen. Die man heeft zoveel kou geleden. Hij is nu 88. Ik heb hem nooit zijn stem horen verheffen. Hij is een zachtmoedig maar standvastig man. Hij heeft geen enkele onzekerheid over wat zijn plaats in het geheel is. Altijd hard gewerkt en eens hij een beslissing neemt, kan hij er ook mee leven.

Omdat mijn vader zo zachtaardig was, moest mijn moeder de praktische dingen in goede banen leiden. Zij was streng. Ach, de jaren vijftig waren vrij betuttelend eigenlijk. Mijn moeder kon ook erg grappig zijn en ze had een sterk ontwikkelde intuïtie. Ik werd er later knettergek van. Ze kon iemand ontmoeten en al na een eerste contact zeggen: “Die is niet te vertrouwen.” In 90 procent van de gevallen had ze gelijk. Maar als kind wil je dat zelf ervaren. Ik wilde niet dat de dingen al voor mij uitgemaakt werden. Ik wilde alles op mijn manier ontdekken.

Ik was alleen thuis. Een wezenlijk verschil met mensen die tussen broers en zussen leven. Je leert pas later je eigen territorium te bevechten. Enige kinderen moeten zich definiëren tegenover wat buiten het nest staat. Het heeft mij ergens getekend. Ik herinner me een gevoel van eenzaamheid. Op een gegeven moment weet je dat je verantwoordelijkheid binnen dat gezin groter is. Je kan je niet verschuilen achter iemand anders. Als er bezoek kwam, werd er altijd weer een appèl op mij gedaan. Ik was diegene die de ooms en de tantes amuseerde. Ik had een vrij humoristisch lijfstuk. Het enige wat ik er mij van herinner, is dat het iets te maken had met een papegaai en er plots een doek over de kooi werd gehangen. Als wij gingen eten, was er altijd wel iemand die mij op een tafel zette. Als de radio opstond en ik een sjaal in mijn hand kreeg, was ik vertrokken: ik danste.

Ik ben uit een zeer grote liefde geboren. Ik zal mijn ouders daar altijd dankbaar voor blijven, dat ze elkaar zo graag zagen. Zelfs tot op vrij hoge leeftijd bleef die liefde tussen hen voortdurend aanwezig. Ik groeide op tussen dat zachte gekibbel en hoe ze zich altijd als twee tortelduiven konden gedragen. Dat heb ik altijd zeer ontroerend gevonden. Zij kwamen uit een tijd waarin werd gesteld dat als er een probleem was, dat opgelost moest worden. Twee harde werkers waren ze, ze werkten aan alles. Ze waren totaal verschillend. Mijn moeder was veel nerveuzer dan mijn vader. Zoals de meeste vrouwen had ook zij zich waarschijnlijk een andere voorstelling gemaakt van wat haar te wachten stond in een huwelijk. Ik denk dat dat bij de vrouw in de genen zit: die gedachte dat er ooit een ridder op een wit paard gaat komen, het idee om meegesleept te worden. Dat meeslepen gebeurt ook, maar op een gegeven moment komt daar sleet op en kijkt een man naar een vrouw en denkt: “Ze is toch niet meer diegene die ze was toen ze 20 was.” Hij vergeet daarbij dat hij ook niet meer diegene is die hij was toen hij 20 was.

Ik zag zijn bleke lichaam en het leek alsof er een vogeltje in zijn borst te kloppen lag. Acht jaar getrouwd en toen was hij dood. Ik was goed met hem bevriend, toen sloeg de vonk over. Ik heb me niet vanuit een blinde verliefdheid in iets gestort zonder te weten wat mij kon overkomen.

Maar plots sta je heel dicht bij een doodsstrijd van iemand waar je je leven bij wilde slijten. Er werd een kwaadaardige hersentumor ontdekt, vijf maanden later stierf hij. Opeens ziet je wereld er helemaal anders uit. ’s Nachts werden we wakker. Mijn zoontje van zes en ik. Mijn man was opgestaan en lag stuiptrekkend op de grond. Zijn ziekte was zo ver gevorderd dat we hem thuis niet meer konden verzorgen. Hij ging terug het ziekenhuis in voor onderzoek. Toen begon zijn lange doodsstrijd.

Als jonge moeder en als jonge vrouw probeer je het allemaal bij elkaar te houden. Je probeert sterk te zijn voor al diegenen die het niet meer kunnen. Je staat niet stil bij dat gevecht. Het is iets wat je overkomt. Je weet dat je moet vechten, dus doe je het gewoon.

Je gaat werken, want ik kreeg geen verlof zonder wedde, en je probeert alles onder controle te houden omdat dat nu eenmaal gedaan moet worden.

De leugen, dat is het ergste. Opeens weet je dat het nooit meer goed komt, maar dat mag niet gezegd worden. Omdat er nog hoop moet zijn. Ik herinner mij het moment waarop hij de ernst van zijn ziekte zelf begon te beseffen. Het was als een bevrijding. Alle voorwendselen vielen weg. Wat overbleef, was een naakte eerlijkheid die bijna woordeloos was. Wij hebben niet zo veel meer gepraat op het einde. Wij hebben bij elkaar gezeten. Een traan. Dat is het laatste beeld dat ik van hem bewaar. Ik was bij hem toen hij stierf en ik praatte tegen hem, één traan en ik die keek naar het kloppend vogeltje in zijn borst.

Het is mijn verhaal niet meer. Je laat altijd iets achter, zonder de zekerheid dat er iets nieuws gaat komen dat het vorige zal vervangen. Dat weet je niet. Daar heb je misschien de moed voor nodig. Je moet dingen kunnen loslaten. Sommige mensen zitten gevangen in de tredmolen van het leven dat ze op dat moment leiden. Al maar een geluk misschien. Het zou een chaotische boel worden als iedereen regelmatig overal zou opstappen. Niet iedereen kan dat ook. Ik zit in een geprivilegieerde positie omdat ik kan spreken met mensen die zich aangesproken voelen door het werk dat ik doe. Maar vergis u niet, het is maar een klein procent van wat hier rondloopt. Je zoekt altijd naar gelijkgestemde zielen.

Ik ben tien jaar lang een succesvolle directiesecretaresse geweest. Ik wilde eigenlijk journaliste worden. Maar had een opleiding Secretariaat Moderne Talen. Mijn man was net overleden. Mijn zoon was zeven. Ik weet nog dat ik op een moment tegen mijn ouders zei: “Ik ga naar het conservatorium.” Ik had verwacht dat zij mij echt zouden bekijken met een blik van: “Nu is ze compleet gek geworden.” Ik zie die twee mensen nog naar mij kijken. Gewoon. Mijn vader hoor ik nog zeggen: “Als je vindt dat je dat moet doen, doe het dan maar.” Dat getuigde van zo’n groot respect. Ik zal mijn ouders altijd dankbaar blijven voor die openheid waarmee ze zegden: “Doe maar, wij zorgen wel mee voor je zoon.”

Door dat theater heb ik veel gewonnen. Het zijn de momenten waarop ik mijn essentie kan delen met anderen. Dat zijn ook de momenten waarop ik mij het meest compleet voel. Het is een “erbarmen”, een mededogen met al die menselijke strijd. Al die strijd, die poging van personages om in het reine te komen met zichzelf binnen de grenzen waarmee ze zich geconfronteerd voelen. Met zo’n zoektocht heb ik mededogen en dat wil ik doorgeven.

Zwanger worden, ik heb het nooit gezien als een vervulling van een heilige plicht. Het heeft me wel ontzettend rijker gemaakt, het heeft me met mijn twee voeten in de grond gezet. Je geaardheid wordt groter. Het besef van een schakel in een proces te zijn, is meer aanwezig. Je kan niet egocentrisch zijn. Het is niet zo dat kindjes geboren worden en dat ze meteen achter de kudde aanhollen. Het mensenkind heeft het langst verzorging nodig, en leiding en steun, maar je krijgt er ook een onvoorwaardelijke liefde van terug. Er is hier geen hoeksteen van de samenleving. Er is geen papa en geen mama en geen kindje. Er is een mama en een volwassen kind. Ik heb het altijd belangrijk gevonden een vertrouwd en begripsvol nest voor mijn zoon te maken. Als ik dat niet zo belangrijk had gevonden, was ik misschien wel op een andere relatie ingegaan. Ik wilde dat mijn nest er steeds voor hem was.

Ik ben na de dood van mijn man nooit actief op zoek gegaan naar een relatie met een andere man. Er zijn mij wel relaties overkomen, waarvan sommigen ook een tijd geduurd hebben, maar neen. Het is niet eenzaam, het is niet zitten treuren in een hoekje bij een geranium, waarbij een van de belangrijkste rituelen is dat die plant genoeg water krijgt. In het Duits bestaat er zo’n mooi woord: Einzelgänger, dat is het. Je moet het leren, maar ik vind het wel iets hebben.

De verleiding van de mens is groot om een stap te zetten op een bepaald pad en om dat pad gewoon af te lopen. Dan heb je een geborgenheid. Dan heb je niet noodzakelijk rust. Soms moet je wel denken: dat zijweggetje ziet er voor mij veel interessanter uit, ik ga eens kijken. Je leert het met de tijd. Op een gegeven moment krijg je het gevoel: het moét niet echt. Ik heb het altijd wel gehad: als de hele kudde naar links ging, ging deze koe naar rechts. Zonder mij daar vragen bij te stellen. Maar waar ik vroeger dat pad opgestormd zou zijn, zal ik nu misschien dat pad opwandelen en denken: dit is een leuk plekje, laat ze nu maar doen, die andere koeien.

Ik ben een vampier. Mijn voedsel is wat ik van andere mensen aangeboden krijg, wat ik in andere mensen zie. Ik zuig het er genadeloos uit. Tot de laatste druppel. Het is opeens iets wat je pad kruist, waarvan je denkt: “Zo had ik het nog niet bekeken.” Ik zoek naar het pure, het naakte moment waarop je elkaar ontmoet. Omdat je toch een vermoeden wil hebben dat iemand begrijpt waarover je het hebt. Het is het delen van schoonheid, van lachen, van zwijgzaamheid. Wij zijn het samen zwijgen verleerd. Mijn goede gezellen zijn zij waarmee ik uren op een steen kan zitten en niets hoef te zeggen. Een enclave van begrepen stilte.

Je bent als acteur natuurlijk ook iemand die zijn hals geeft aan de bloedzuigers. Je zegt: “Neem maar wat je nodig hebt.” Je bent ook een bloedzuiger van jezelf. Je kan iets zien en iets opslaan en vroeg of laat weet je dat je het gaat gebruiken. Alleen heb ik nu een bepaalde schroom bij het gebruik van dingen die mij heel na aan het hart liggen. Vroeger zou ik er niet bij stilgestaan hebben om ze op het podium te gooien. Och, ik wil niet het vingertje omhoogsteken en zeggen: “Luister nu, zo zit het leven in mekaar.” Weet ik veel hoe het leven in mekaar zit. Dat probeer je toch steeds te ontdekken. Ik leef met de rimboe, de jungle die ik in mij heb. Als ik de wetmatigheid moest ontdekken van wat mijn leven is, zou ik mijn onschuld kwijtraken.

Er zijn mensen die heel die muur rond zichzelf hebben dichtgemaakt. Je moet altijd ergens een achterpoortje hebben. Niets is zo erg als met je rug tegen de muur staan. Je moet altijd iets creëren waardoor je, al doe je het niet daadwerkelijk, de hoop niet verliest dat er nog een achterpoortje is waar je door kan, dat je het element van keuze nooit uit je leven bant.

Wij zijn een spons. Alles wordt opgeslagen. Je kan ergens op een terrasje zitten en iets zien, het kan een blikwisseling zijn, en je probeert dat te interpreteren. Als dat interessant genoeg is, denk je: “Dit moet ik bijhouden, dit is zo puur, dit mag ik niet verliezen.” En soms kan je die momenten belichamen in je werk. Het heeft met een zeer groot persoonlijk motief te maken. Je wil je kwetsbaarheid delen met anderen. En dat doet bijna niemand. Dat doen alleen acteurs, denk ik. Wie stelt zich nog kwetsbaar op tegenover een ander?

Iedereen is bang om zijn masker af te zetten, alleen van acteurs vindt men het normaal dat ze zich blootgeven. Het is pijnlijk hoor, daar op een podium. En radeloos.

Het heeft een genadeloosheid en een radeloosheid, wat ik doe. Als ik iets geef, weet ik dat het grenzeloos is. Ik beheers graag mijn gevoelens. Altijd gehad. Wanneer men mij probeert te grijpen, heb ik de neiging om mezelf te beschermen. Uit angst waarschijnlijk, voor het misbruik dat er van een te grote openheid gemaakt kan worden. Het is geen vorm van opsluiten, daarvoor staan er te veel andere deuren naar de mensen open. Het is een kwestie van zelfbescherming.

Theater is zo’n vorm van grenzeloos geven. Voor mij toch. Dat zoek ik tenminste op in het werk. Ik kan er echt genadeloos in zijn, in het geven, het tonen, het zoeken naar het moment waarop de mensen de tekenen tussen de dingen herkennen. Dat menselijke niveau, het herkennen van iets waardoor er wat in een publiek geroerd wordt, kan zo vrijgevig zijn dat er een brug geslagen wordt met anderen.

Die zoektocht daarnaar is ook radeloos. Dat komt niet vanzelf. Het is geen jas die je aan- en uittrekt. Je bent wie het leven van je gemaakt heeft. Oh, mijn god, wat klinkt dat zwaar. Maar toch, iedereen wordt getekend door de ervaringen die hij of zij heeft opgedaan. Dat behoort tot je bagage.

Ik heb niet vaak het gevoel dat ik helemaal mezelf ben. Daarom word je misschien acteur, opdat je essentie zou gezien en gehoord worden. Die essentie van een mens krijg je bijna nooit te zien. Het is alsof je een etalage hebt waarin verschillende dingen van jezelf staan uitgestald. Alleen achter die etalage ligt je diepste wezen. Er zijn zoveel aspecten van mezelf waarop een beroep wordt gedaan binnen mijn relatie met anderen. De kern is misschien dat zorgende aspect of het samenhouden van dingen, wat ik dan als een exponent van het vrouwelijke ervaar en waardoor telkens een appèl gedaan wordt op dingen die misschien niet noodzakelijk mijn wezen zijn. Maar het is een appèl dat je niet kan negeren.

Het zijn van een dochter, het zijn van een moeder, het zijn van een vrouw of het zijn van een minnares. Wat heeft dat te maken met het diepste van jezelf? Dat is een zoektocht waar je wel een tijdje mee bezig bent.

Een dochter zijn, wat is dat? Daar ben je nooit mee bezig. Binnen je puberteit zet je je ertegen af. Bij momenten hadden mijn moeder en ik een opstandige relatie. Pas later besef je hoeveel je op je moeder lijkt. Dan overvalt je dat gevoel van continuïteit en merk je hoe je aan elkaar vergroeid zit. Mijn moeder en ik zijn heel lang iedere zaterdag gaan winkelen. Het was een ritueel. Het was ook een pragmatisch gevoel: als ik het niet doe, wie zal het dan doen? Als dat belangrijk is voor iemand anders, waarom zou je dat dan niet doen? Ik heb nu andere rituelen met mijn vader. Iedere avond wordt er voor hem gekookt. Als ik niet kan, doet mijn zoon het.

Niets is zo rustgevend als het snijden van groenten. De oerkracht ervan. De eentonigheid van het hakken. Die kleuren die vrijkomen. De concentratie die je moet hebben, anders ben je je vingertoppen kwijt… Koken voor anderen, het is een doorgeven van dingen. Je zet groenten op een pruttelend vuur en je hebt een geur. Geuren zijn zo sensueel. Ik kan iets ruiken en als in een teletijdmachine teruggeworpen worden in de tijd.

De geur van haarlak doet mij denken aan de eerste keer in mijn leven dat een man mij kuste. De geur van soep en kruidnagel, gestoofde groenten die met een zorgzaamheid op het vuur zijn gezet en worden omgeroerd, dat is de geur van mijn eerste nest.

Flamboyantie is een wapen. Ik gebruik de hoeden, de lange jurken, de stola’s die ik soms draag op dagen dat ik denk: “Ze zullen me niet hebben. Kom nu maar.” Dan word je veel presenter. De last van het ouder worden, heeft met onzichtbaarheid te maken. Het is nog altijd een taboe. Hoe grijzer je bent, hoe langer je op een terras met je vingers kan zitten knippen om een drankje te bestellen. De tekens van hoe iemand er moet uitzien, worden alsmaar schematischer en armer. De verscheidenheid verdwijnt omdat iedereen probeert aan dat voorgeschreven beeld te beantwoorden. Bij vrouwen komt dat ouder worden harder aan. Op een gegeven moment sta je binnen die ratrace van de erotiek buitenspel. Dat is een heel natuurlijk gegeven, daar hoef je ook niet echt wakker van te liggen. Zolang men je je waardigheid maar niet ontneemt.

Ouder worden in het theater, ha, als je lang genoeg leeft word je een icoon. Het is ook heel flauw om altijd oude wijven te moeten spelen, want daar zijn niet zoveel interessante rollen voor. Oud zijn, een paar jaar geleden was ik daar misschien veel bewuster mee bezig. Toen was mijn moeder er nog. Haar dood heeft de dingen in een ander perspectief geplaatst. Het heeft mijn eigen sterfelijkheid veel dichterbij gebracht. Ik heb mezelf zien sterven. Soms ga ik een winkel binnen waar zij ook altijd kwam. Ik zie de mensen schrikken. Dan weet ik: “Ik begin op haar te lijken.” Mijn ogen, mijn neus, mijn voorhoofd, het is helemaal mijn moeder.

Ik ben niet iemand die een gevoel van begeerte opwekt bij een man. Op een gegeven moment wordt mijn relatie met mannen zo open dat daar ook over gepraat kan worden.

Iets wat vermoed en niet echt uitgesproken wordt, dat is sexy. Jazz. Laatst werd ik gevraagd om in te vallen voor de vrouw van Steve Lacey. Zo’n optreden met een jazzlegende, dat is een heel gelukkige ervaring. Het besef dat je gezamenlijk aan een avontuurlijke reis van vier uur gaat beginnen, gebaseerd op een respect dat je afdwingt door op het moment zelf mekaars kleuren naast elkaar te zetten. Je voelt elkaar zoeken. Je staat daar met al je intuïtie, zoiets wordt dan heel sensueel. Het moment dat je heel dicht bij jezelf bent, heel zeker, zonder dat je compromissen hoeft te sluiten of zonder dat je denkt: “Welke indruk maak ik nu?” Dat denk ik dat sexy is.

Voor het eerst in mijn leven had ik mijn zusterziel gevonden. De Amerikaanse acteur Ron Vawter nodigde mij uit om samen met hem iets te doen. Hij was toen al erg ziek. Hij leefde met een enorme snelheid omdat hij wist dat hij niet veel tijd meer had. Hij zat in Brussel op hotel. Die laatste dagen van zijn leven heb ik bijna tachtig procent van de tijd bij hem doorgebracht. Hij was in een stadium van zijn leven gekomen dat zijn naakte menselijkheid zijn dagelijkse realiteit geworden was. Hij kon aan wildvreemde mensen de meest intieme vragen stellen zonder dat iemand zich daardoor gepakt voelde.

Met zo iemand mogen omgaan, heb ik als iets zeer bijzonder ervaren. Ik moest de evidentie vinden om daar niet een beetje als een moederkloek bij hem te staan. Ik moest gewoon de zekerheid zijn dat er iemand was. Dat is een grote les geweest. We hebben samen veel gelachen, zelfs in die situatie waarin het afzien van de pijn en zijn wil om toch nog iets te doen uitvergroot werden. Hoe hij tegen zijn eigen afloop aanhikte, met welke kracht, ik heb me daar een bevoorrecht getuige in gevoeld. Toen ze mij opbelden, moest ik niet eens de aankondiging afwachten. Ik nam de hoorn op en ik wist dat hij dood was. Dan de totale ontreddering en de leegte, waar je ook mee moet leren leven.

Afscheid nemen is altijd pijnlijk. Ik put mijn moed uit wat ik krijg van andere mensen, zonder dat ik erom vraag. Moed haal je niet uit jezelf. Je hebt wel een soort kracht om die zijpaden te exploreren, maar wanneer het zwaar is, heb je iemand nodig die even de tijd neemt om stil te staan bij wat je overkomt. Het is de genegenheid, het heeft te maken met de menselijkheid van dingen.

En theater, daarna. Je stelt het meer in vraag. Ik stel mijn ambitie soms in vraag. Want hoe ver ga je? Je kan niet zeggen: “Ik ga niet op, vanavond”, tenzij je echt bij die ander moet zijn. Ik ga niet anders theater spelen, maar het heeft me wel doen nadenken over het feit dat die kwetsbaarheid die ik daar tentoonstel een prijs heeft. Dat iedereen dat zomaar normaal vindt. Het is echt niet zo normaal. Ik wil nu even met theater stoppen. Er even tussenuit. Omdat ik even mezelf moet herbronnen. Je kan niet blijven van je ziel geven als ze op een gegeven moment leeg is. Ik wil even een plek waar men mij gerust laat. Ik wil de dingen op me laten afkomen zonder dat ik er onmiddellijk iets mee moet doen.

Mensen willen veel. Het is alsof ze in een contact met mij iets willen krijgen waar ze zelf iets mee zijn. Je staat daar en je denkt: “Blijf uit mijn hart.” Het is alsof al die mensen naar mij kijken en zeggen: “Mama?” Dan heb ik soms zoiets van: “Ik ben uw moeder niet.”

Je moet je uiteindelijk realiseren dat de wortels in jezelf zitten. Je moet ze leren meenemen. Je hebt die eigen sterkte nodig. En je hebt geestelijke gezellen nodig op de reis die iedereen maakt. Mensen die eenzelfde nieuwsgierigheid delen, dat gaat voorbij aan ambitie, aan een erotisch gegeven, omdat je bij hen je masker kan laten vallen.

Niet zonder verweer, niet zonder gevecht. Zo gaat het altijd in mijn leven. Ik zoek het gevecht ook voortdurend op. Ook met regisseurs. Ik kan echt heel bitchy zijn, hoor. Dat die mensen niet gek van me worden. Het is omdat mijn lat zo hoog ligt. Ik wil het waarom kennen en dat is altijd een strijd.

Ik ben de hoedster van het nest. Zo voel ik me. Dat is op zich niet onprettig, maar het is een constante onderhandeling tussen jezelf en hoe mensen naar je kijken. Omdat zoveel mensen gewoon zeggen: “Help mij. Ik kan het niet meer.” Dan moet je dat gewoon maar doen. En zien hoe het loopt. Er is een Jiddische wijsheid die zegt: “Hij die onheil verwacht, zal spoedig onheil over zich uitgestort krijgen.”

Het is soms een zware verantwoordelijkheid, die ik denk echt wel te kunnen dragen maar waar ik soms ook even onderuit moet. Tijd voor mezelf nemen. Denken: “Laat al de vogels nu maar even voor zichzelf zorgen. Ik ga zelf een pier zoeken. Moeder even niet. Moeder is gaan dansen.”

Anna Luyten / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content