Geen plompe vitrinekasten, wél een jong team dat al zes jaar sleutelt aan een originele presentatie van modefenomenen en daarbij internationaal mikt. Welkom in het Antwerpse MoMu, waar Kaat Debo (32) uitgroeide van poulain tot directeur. Amper twee maanden in die rol, maar al met grootse ambitie.

Neen, het MoMu brengt geen nichetentoonstellingen voor een select modepubliek. Neen, mode is geen oppervlakkig spektakel. Met Kaat Debo heeft het Antwerpse ModeMuseum sinds 1 januari 2009 een nieuwe, jonge directeur die de vooroordelen rond mode en modemusea wil bestrijden en met een duidelijke visie het museum op de internationale kaart wil plaatsen. “Ik denk dat ik klaar ben voor die job”, zegt Debo in haar kantoor terwijl ze nog snel via e-mail de verzekeringsdocumenten in orde brengt voor MoMu’s volgende thematentoonstelling : PaperFashion – over de hype van papieren wegwerpjurken in de jaren zestig (lees p. 57). “Ik ben blij dat ik tijd heb gehad om alles te leren. Ik loop hier rond sinds de opening in 2002, maar had voordien nog nooit in een museum gewerkt. Met vallen en opstaan heb ik geleerd hoe je tentoonstellingen opbouwt, een catalogus schrijft, onderzoek doet. Daarbij heb ik veel te danken aan Linda Loppa, de oprichtster van het MoMu en mijn mentor. Dankzij haar heb ik mijn artistieke oog ontwikkeld.”

Toeren in het buitenland

Na een dikke zes jaar kan worden gezegd dat het MoMu zichzelf een breed takenpakket heeft aangemeten, van verzamelplaats van het collectieve geheugen tot pleitbezorger van academisch onderzoek rond modefenomenen. Vanaf zijn opstart in 2002 investeerde het sterk in zijn tweejaarlijkse thematentoonstellingen, waarbij een solotentoonstelling rond een ontwerper (zoals de laatste rond Martin Margiela) idealiter afgewisseld wordt met een themamanifestatie (zoals het komende Paper Fashion). Met die aanpak bewees het MoMu een internationale leemte op te vullen. “Als jong museum sleurden we geen geschiedenis met ons mee. We konden meteen experimenteren. Geen vitrinekasten met een woordje uitleg bij. We kiezen voor een lege ruimte die ons de vrijheid geeft om de hele scenografie telkens aan te passen”, zegt Debo. “Ieder half jaar bouwen we deze ruimte volledig af. Dat zijn arbeidsintensieve projecten die de nodige expertise vragen, want een tentoonstelling staat of valt met de opstelling. Niet elk oeuvre vraagt mannequinpoppen, soms gebruik je beter audiovisueel materiaal of teksten. Een goede curator kan zijn subject analyseren, maar heeft ook een artistiek oog voor de presentatie.”

Met die visie trok het museum de voorbije jaren internationale aandacht en ontving het meermaals de vraag om zijn tentoonstellingen te laten rondreizen. Dit jaar is het zover, voor het eerst mogen twee expo’s internationaal toeren : de expo rond twintig jaar Martin Margiela gaat naar München, en die rond de Zes van Antwerpen, die begin 2007 liep, gaat naar Tokio. “Enkel grote musea wagen zich aan tournees van hun expo’s, een kleine toer is voor ons al zeer ambitieus. Zoiets brengt extra organisatie mee die verder gaat dan kledingstukken opsturen. We moeten ook mensen meesturen die de scenografie en opstelling van de kledingstukken ginder kunnen verzorgen. Maar ik vind het zeer belangrijk om budget en energie te investeren in internationale visibiliteit. Onze bezoekersaantallen lopen goed (van 41.396 in 2005 naar meer dan 70.000 in 2008) maar internationaal kunnen we nog veel mensen bereiken.”

En zulke tournees zijn niet enkel belangrijk voor het prestige van het museum. Ook voor het imago van de Belgische ontwerpers. “Niet elk land kan zeggen dat het zulke straffe ontwerpers heeft, dus verdienen de onzen het om een internationaal platform te krijgen. We moeten dankbaar gebruik maken van het feit dat we met levende ontwerpers werken. Als we een tentoonstelling rond hun werk opzetten, kunnen we samen met hen tot een concept komen. Als het modemuseum in Parijs een expo plant rond Balenciaga, kunnen ze de man moeilijk uit zijn graf halen om te vragen of zijn jassen wel goed zijn opgesteld.”

Het belang van een netwerk

“We hebben een unieke manier gevonden om zo’n solotentoonstelling op te bouwen. Als directeur kan ik geïsoleerd een analyse maken van een bepaald oeuvre, maar het is niet zo dat ik daarna een droog lijstje opstel van archiefstukken die ik wil hebben. Om alles uiteindelijk visueel te presenteren, en om te voorkomen dat je gaat overanalyseren, is het netwerk van een ontwerper onmisbaar. Een ontwerper is geen alleenstaand genie. Hij is omringd door kunstenaars, stylisten, fotografen die ideaal geplaatst zijn om je binnen te loodsen in de denkwereld van de ontwerper, en dat maakt het ook gemakkelijker om het thema naar het publiek te communiceren. Bezoekers moeten verder raken dan ‘ Amai, da’s niks voor mij‘.”

“Elke ontwerper reageert anders op onze vraag om zijn archiefstukken te mogen gebruiken. Voor Margiela bijvoorbeeld is zijn archief een dagelijks werkinstrument. Stukken worden opnieuw ontleed of heruitgebracht, ze zien af. Andere ontwerpers behandelen hun archief meer op een museale manier, willen hun levenswerk bewaren voor volgende generaties, net zoals het MoMu ook over een geklimatiseerd depot beschikt, waar restauratrices fulltime in dienst zijn. Jonge ontwerpers zijn dan weer helemaal niet bezig met een archief, die moeten zien te overleven. Voor bepaalde stukken moeten we dan op zoek bij verzamelaars.”

Ambitieuze verlanglijst

Naast de internationale ambitie, is onderzoek rond hedendaagse mode een andere belangrijke pijler voor het museum. “Wie in België ontwerper wil worden, kan aan topscholen terecht. Maar wie academisch onderzoek wil doen naar mode, vindt nergens een opleiding, terwijl het perfect zou passen in een leerplan kunstgeschiedenis of cultuurwetenschappen. Groot-Brittannië is op dat vlak een koploper. We doen voor symposia vaak een beroep op internationale onderzoekers en willen in de toekomst werken aan projecten met universiteiten. Daar voel ik in België nog een sterk gemis, en dat heeft consequenties. Britse academici publiceren meer over hun ontwerpers omdat er meer onderzoek is. Het MoMu kan hier een voortrekkersrol spelen door mensen bijeen te brengen en een platform te geven in lezingen en publicaties.”

De ontwerpers die al een solotentoonstelling kregen, zijn Bernhard Willhelm, Veronique Branquinho, Martin Margiela en Yohji Yamamoto. Drie oud-studenten van de Antwerpse Modeacademie dus, en één buitenlandse ontwerper. “Ik weet dat bij sommigen de perceptie heerst dat we voorkeur zouden geven aan Antwerpse ontwerpers, of dat mensen ongeduldig zijn omdat we een bepaalde ontwerper nog niet gepresenteerd hebben. Maar we zijn ook nog ‘maar’ zes jaar bezig, aan een tempo van één ontwerpertentoonstelling per jaar, en in de andere thematentoonstellingen komen wel altijd veel namen aan bod. De keuze voor een bepaalde ontwerper is gevoelig, maar we kunnen die altijd verantwoorden. Margiela kon worden gekoppeld aan zijn twintigste verjaardag. Dat zijn mooie momenten om een ontwerper eens uit zijn helse ritme te halen en te laten terugblikken. Willhelm en Branquinho hebben misschien vroeg in hun oeuvre al een tentoonstelling gekregen, maar je kon wel zeggen dat ze beiden in tien jaar een interessant en divers parcours hadden afgelegd.”

“Mijn verlanglijstje is lang, elke goede Belgische ontwerper verdient een tentoonstelling. Maar ook artdirectors kunnen een interessante visie op mode hebben, daar wil ik ook wel eens rond werken. Ik ben ervan overtuigd dat we de komende jaren kunnen blijven experimenteren en tegelijk een breed publiek aanspreken.”

Het MoMu brengt twee grote tentoonstellingen per jaar, heeft een galerij met kleinere presentaties en beschikt over een, niet te bezichtigen, eigen archief. Info : www.momu.be.

Door Elke Lahousse Portret Charlie De Keersmaecker

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content