Het mooiste plein van de wereld
Place Vendôme is de Parijse verzamelplaats van de internationale beau monde. Vroeger, maar ook nu nog. Jesse Brouns
Ah, place Vendôme in de regen. Grijze gevels, grijze lucht, grijze klinkers, grijze kostuums en grijze mantelpakjes. En in de etalages, bij wijze van contrast, schitterende juwelen van Boucheron, Charvet, Cartier, Chaumet, Van Cleef & Arpels. Of kleren, van prestigieuze merken, zoals Armani, Trussardi en Chanel. De Sultan van Brunei liet onlangs een paleis bouwen achter de klassieke gevels van het plein, naast het ministerie van Justitie.
Maar het echte paleis van place Vendôme is een hotel, het Ritz. Een legendarisch, opulent adres, een thuis weg van thuis voor filmsterren en rijke Arabieren. Maar ook een morbide decor voor het laatste avondmaal van prinses Diana, de laatste zwempartij van de Amerikaanse ambassadeur Pamela Harriman en het laatste defilé van Gianni Versace. Het Ritz zien en dan sterven, althans in donker 1997.
In een ander, voormalig hotel van place Vendôme, op het nummer 12, begon Louis-Napoléon, president van de Tweede Republiek, aan zijn verovering van de Spaanse schone Eugénie de Montijo. Wat is de kortste weg naar de slaapkamer?, vroeg hij. Zij antwoordde: Langs de kapel. Louis-Napoléon werd Napoléon III, Eugénie zijn keizerin.
Later, toen het nummer 12 de Russische ambassade huisvestte, kwam Chopin er sterven, op de vlucht voor schuldeisers, ziek. Hij zieltoogde boven de stallen, verborgen door een leerling en bewonderaarster, de hertogin Delfine Potocka, een landgenote. De dag voor zijn overlijden werd hij naar het salon overgebracht, waar hij voor het laatst piano speelde, voor een kleine groep bewonderaars.
Maar de geschiedenis gaat veel verder dan enkele melancholische anekdotes omtrent Chopin, prinses Di of keizerin Eugénie. De geschiedenis van place Vendôme is de geschiedenis van modern Frankrijk, maar dan in miniatuur.
Driehonderd jaar geleden was het plein niet meer dan een braakliggend terrein naast de oude vestingen van Parijs, omringd door kloosters, velden en ommuurde tuinen. Het was eigendom van de hertogin van Retz, die het cadeau gaf aan de markiezin van Mercoeur. Na de dood van haar schoonzus Louise van Lotharingen (vrouw van koning Henri III) liet de markiezin in haar naam een klooster bouwen, een van de grootste van Parijs.
In 1606 trouwde de markiezins dochter Françoise, met de zoon van Henri IV en diens maîtresse: César, hertog van Vendôme. Het hôtel particulier van de Mercoeurs, naast het klooster, kreeg aldus de naam van Vendôme. Twee generaties later.
Het hotel werd bewoond door Césars kleinzoon, Louis-Joseph de Bourbon, berucht omwille van zijn militair vernuft, maar ook voor zijn decadente levensstijl. In 1677, nauwelijks 23 jaar oud, had hij zijn hele fortuin al opgemaakt. Er zat niets anders op dan het hôtel Vendôme te verkopen.
Het eerste, voorzichtige stedenbouwkundig project voor het terrein kwam van architect Jules Hardouin-Mansart. Die wilde de residentie kopen om af te breken en de grond in lappen te verkopen. Colbert, de intendant van Louis XIV, verhinderde dat. Bij zijn opvolger, Louvois, vond Mansart met zijn intussen herziene plan wel gehoor. Hij kon het hof ervan overtuigen dat het hoog tijd was voor een monumentaal koninklijk plein, in de lijn van place Dauphine (op Ile de la Cité) en place Royale (nu place des Vosges).
Place Louis-Le-Grand zou volgens de plannen van Mansart het toonaangevendste plein van Parijs worden, een adres naar maat van ambassadeurs en ministers. De koninklijke bibliotheek, de beurs en verschillende academies zouden er worden ondergebracht. Het plein zou getuigen van de macht, wijsheid en waardigheid van de monarchie.
In 1685 werd een contract getekend tussen Louvois en een mandataris van de familie Vendôme. Het hôtel Vendôme en het klooster werden afgebroken. In de plaats kwam een gevelrij in klassieke stijl. Een harmonieus geheel in trompe-l’oeil, dat rijke investeerders moest lokken om op de lege percelen achter de gevels woningen te bouwen. In het midden troonde een 6 meter hoog standbeeld van de Zonnekoning, op een sokkel van bijna 40 meter hoog, dat werd ingehuldigd in 1699.
Intussen hadden de werken 8 jaar stilgelegen. Louvois was dood, het plein had de kroon fortuinen gekost, en niets opgebracht. Louis XIV liet het project voor wat het was, en schonk het terrein aan het gemeentebestuur van Parijs. Er werd een nieuw plan ontworpen. De gevels, een bordkartonnen filmdecor, maar dan echt, werden afgebroken. Het nieuwe plein, alweer een project van Mansart, zou kleiner worden, zodat er meer (grotere) woningen konden worden gebouwd.
In 1715 overleed de Zonnekoning. Vijf jaar later werd het nieuwe plein ingehuldigd, na 15 jaar zwoegen. De komst van de staatskanselarij met zijn Garde des Sceaux (de minister van Justitie, die nog steeds zijn/haar kantoren heeft op het plein) had een aantal invloedrijke investeerders aangetrokken, onder wie de Schotse econoom John Law. Place Louis-le-Grand, uitgelezen locatie voor feesten, kermissen en hoog staatsbezoek, werd dan toch nog toonaangevend.
Op 14 juli 1789 brak de revolutie uit. Op 10 augustus 1792 werd een groep royalisten onthoofd op de door het volk met een nieuwe naam bedeelde place des Piques. Diezelfde avond werd de eerste republiek uitgeroepen. Twee dagen later werd Louis XIV van zijn sokkel gehaald en in stukken gebroken. Alleen een koninklijke voet bleef bewaard (in het Louvre).
In 1804 riep Napoleon Bonaparte zichzelf uit tot keizer van Frankrijk. Hij gaf place Louis-le-Grand, alias place des Piques, de heroïsche naam place des Conquêtes, plein van de veroveringen. Napoleon liet ook de straten rond het plein heraanleggen. Rue de la Paix, rue Castiglione en rue de Rivoli behoren tot zijn stedenbouwkundig erfgoed, net als de nieuwe kolom in het midden van het plein, vervaardigd met het gesmolten brons van 250 kanonnen, van de vijand gestolen na de slag van Austerlitz. De kolom was een fries die van de veldslagen van de keizer vertelde. Op de top kwam een beeld van Napoleon in Romeins gewaad. Toen de royalisten niet veel later opnieuw een greep deden naar de macht, werd Napoleon van zijn sokkel gehaald en vervangen door een vlag met lelie, symbool van de monarchie. Enkele jaren later kwam er een nieuw beeld van Napoleon, nu in het meer bescheiden uniform van chasseur de garde.
Toen prins Louis-Napoleon zich in 1852 liet kronen tot Napoleon III, werd place Vendôme, dat eindelijk zijn definitieve naam had gekregen, het centrum van de macht én van de elegantie. Napoleon III had zijn hoofdkwartier niet veraf, in het hotel du Rhin, maar het was vooral de nabijheid van de Opéra, symbool van het moderne Parijs van stadsplanner Baron Haussmann, die de beau monde naar het plein lokte. Place Vendôme en rue de la Paix werden het bastion van de luxe, het hoofdkwartier van de mode. Maar tegelijk bleef er een echo van de revolutie over het plein waaien. Op 16 mei 1870 deed de Commune van Parijs haar gooi naar de macht: de sokkel met het beeld van Napoleon (intussen opnieuw in een Romeinse tuniek gestoken) werd neergehaald.
Tot het aanbreken van de belle époque bleef place Vendôme in hoofdzaak een residentieel plein, geliefd door de Franse aristocratie. Dat veranderde toen Parijs de harten veroverde van iedereen die gepassioneerd was door luxe en extravagantie. In Londen lag alles stil. Koningin Victoria rouwde om haar overleden echtgenoot en leefde teruggetrokken in Balmoral, met haar minnaar. Er waren geen bals, geen feesten. De prins van Wales en zijn gevolg trokken almaar vaker naar het buitenland voor verstrooiing. Ze deden de nieuwe badsteden en kuuroorden aan: Marienbad, Baden Baden, Monte Carlo. En Parijs, dat ook de favoriete bestemming was geworden van de nieuwe rijken uit de Verenigde Staten: spoorwegbaronnen, oliesjeiks, beursspeculanten. De Argentijnen introduceerden het polospel in de hippodroom van Longchamps. Volgden de Russische adel, de Zuid-Afrikaanse eigenaars van goudmijnen, gefortuneerde Chilenen, Mexicanen en Bolivianen. Ze kwamen voor de stad, vers van de tekentafel van Baron Hausmann, maar ook voor de banken, de musea, de bordelen. En voor de couturiers en juweliers van rue de la Paix en place Vendôme.
C harles Frederic Worth was de eerste moderne couturier. Voor hij zijn zaak begon, kochten rijke dames zelf hun stoffen. Ze lieten die bewerken door een couturière, naar de laatste mode. Het idee dat een man, en dan nog een buitenlander, zich zou bezighouden met het aankleden van een vrouw van goede afkomst, was ondenkbaar. Maar niet voor Worth. Hij begon zijn carrière in Groot-Brittannië, als verkoper van dure stoffen. Na zijn werkuren bestudeerde hij in musea de geschiedenis van de klederdracht via schilderijen. De beste stoffen, zag hij, waren Frans, en dus vertrok hij naar Frankrijk. Worth was amper 20. Hij ging aan de slag bij de zijdehandelaars Gagelin, die de uitzet van keizerin Eugénie hadden verzorgd. Voor hen ontwierp Worth zijn eerste jurken. Toen hij voor zichzelf begon, was zijn eerste klante madame Octave Feuillet, echtgenote van de auteur van de Schone Slaapster. De keizerin zag de jurk van madame Feuillet, was stikjaloers, en ook lichtjes geschokt door het feit dat ze ontworpen was door een man. Niet veel later bestelde Eugénie zelf haar jurken bij Worth. Hij werd de officiële couturier van de kroon.
Op het hoogtepunt van zijn carrière maakte Worth meer dan 8000 jurken per jaar. Hij heerste over 2000 confectie-ateliers, verspreid over Parijs, en over zijn eigen winkel, aan place Vendôme. Worth maakte van het plein het bastion van de mode. En hij baande de weg voor een aantal monumenten. Zoals Madame Paquin van de rue de la Paix, die jurken ontwierp voor de koninginnen van België, Spanje en Portugal. Zoals Christophe Charvet (specialist in herenkleding en leverancier van de prins van Wales), Caroline Reboux (op haar eentje verantwoordelijk voor het uitsterven van de paradijsvogel, waarvan ze de pluimen gebruikte voor extravagante hoeden), Madame Gringoire (koningin van het corset). Zoals Gabrielle Chanel en Elsa Schiaparelli, die de wereld schokte met haar shocking pink.
Het hoofdkwartier van Chanel, en de privé-appartementen van mademoiselle Gabrielle, alias Coco, bevinden zich een blok westwaarts, aan de overkant van de rug van het hotel Ritz, in de rue Cambon. Chanel opende pas een winkel op het plein in 1990. De winkel van Schiaparelli, op het nummer 21, sloot in 1954, het jaar waarin Chanel haar fameuze come-back maakte, nadat ze na de Tweede Wereldoorlog naar Zwitserland was geëmigreerd (ze had de hele oorlog doorgebracht in het Ritz met een Duitse minnaar, wat haar om begrijpelijke redenen niet in dank was afgenomen). Chanel en Schiaparelli waren elkaars vijanden. Chanel trachtte Schiaparelli in de fik te steken tijdens een feest. Schiaparelli, die zelf van rijke afkomst was, schold de van een bescheiden milieu afkomstige Chanel uit voor burgertrut. Beide ontwerpsters waren modern, maar Schiaparelli was moderner. Ze verblijdde de wereld met skelet-sweaters, apenbont, een eskimo-collectie in trekhondenbont, en capes versierd door Dali en Cocteau. Schiap kon alles en mocht alles. Ze kleedde Marlene Dietrich, Greta Garbo, Joan Crawford, Bette Davis, Katharine Hepburn, Mae West. Giacometti ontwierp knopen voor haar. In 1938 liet ze een bende circusclowns uit de ramen van haar winkel op place Vendôme springen, ter gelegenheid van de collectie Cirque. En in 1939, toen Chanel haar productie al had stopgezet, kwam ze aanzetten met een erg moderne, en opnieuw actuele robe transformable, zowel te dragen in de metro als in het Ritz.
Tijdens de oorlog werd de zaak toevertrouwd aan een Finse dame. Schiaparelli werd militair verpleegster. Na de bevrijding begon ze opnieuw, maar moest aanzien hoe Christian Dior met zijn new look de mode revolutioneerde. Ze riep nog de hulp in van Hubert de Givenchy, in wie ze haar opvolger zag, maar het was te laat. Chanel maakte haar comeback en won de strijd.
Coco Chanel ontving gasten in haar appartementen van de rue Cambon, maar ze bracht haar nachten door in een suite van het Ritz, met uitzicht op place Vendôme. Het Ritz was de grote droom van César Ritz, die afstamde van een Zwitserse boerenfamilie. De man had een oog voor kwaliteit, en voor hij zich in Parijs vestigde, had hij hotels gerund in Luzern ( Hôtel national), Londen (eerst het fameuze Savoy, dan het Ritz), en Monaco ( Grand Hôtel). Voor zijn gasten organiseerde hij bals, picknicks, excursies, thé-dansants.
Hij verstopte gloeilampen, een nieuwe uitvinding, in het struikgewas voor de feeërieke sfeer. Tijdens warme zomeravonden liet hij bloemenruikers plaatsen in vazen van gesculpteerd ijs. Edward VII, voor wie hij in recordtempo een koninklijke suite liet bouwen in Monaco, was een van zijn trouwste klanten. Toen de prins van Wales voor het eerst buitenshuis ging eten, deed hij dat in het restaurant van het Savoy. Escoffier stond in de keuken.
Het Hôtel Ritz van Parijs opende zijn deuren in 1898, precies 100 jaar geleden, en bijna 40 jaar na het eerste, op Amerikaanse leest geschoeide Grand Hotel van de Lichtstad, het Grand Hôtel du Louvre in de rue de Rivoli. Het Ritz werd onder meer gefinancierd door Marnier Apostolle, fabrikant van Grand Marnier (de naam was door Ritz uitgevonden). Zelf bezat Ritz een kwart van de aandelen.
De bouwwerf werd toevertrouwd aan Charles Mewes, die werkte in de ouderwetse stijl van Viollet-Le-Duc, maar die ook een aantal oceaanlijners had gedecoreerd. Mewes wou de nieuwe constructies oud laten lijken. Maar Ritz wou een resoluut modern hotel. Helder en hygiënisch, met een badkamer voor elke slaapkamer. De architect, de uitbater en diens vrouw brachten vele uren door in het Louvre, in Versailles, in Fontainebleau. En uiteindelijk mocht de architect zijn zin doen: een ouderwets hotel bouwen, met alle modern comfort. De salons kregen een air van Louis XV en Louis XVI. Er was een binnentuin met een fontein en een marmeren rotonde. Escoffier dirigeerde de ultramoderne keukens. De eetzaal was versierd met immense spiegels. De fauteuils waren met de fijnste zijde bekleed. De glazen kwamen van bij Baccarat, het zilverwerk van bij Christofle. Elke kamer was anders, elk meubel specifiek voor het hotel ontworpen.
Toen het Ritz opende, waren er amper 80 kamers. In 1910 werd het belendend pand gehuurd en heringericht, en later werd uitgeweken naar de rue Cambon. Tussen de twee wereldoorlogen kwamen de Indische maharadjahs curry eten terwijl ze in de juwelierszaken op place Vendôme hun edelstenen lieten bewerken. Barbara Hutton, de Woolworth-erfgename, arriveerde op een dag met 70 koffers. Ze huurde een suite voor het hele jaar. Cole Porter gaf er diners. De Russische Balletten traden op in de tuin.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog vestigde de Duitse bezetter zich in het hotel. Hermann Goering koos de koninklijke suite, en vertrok vandaaruit op jacht naar achtergelaten kunstverzamelingen en juwelen (het personeel telefoneerde in codetaal informatie door naar Zwitserland, die vandaar richting verzet ging; verder werd de vijand op professionele wijze bejegend).
Na de oorlog geraakte het hotel verouderd. Belangrijke gasten verkozen nu het Plaza Athenée, of het George V, ondanks verwoede pogingen van Charles Ritz om zijn hotel te moderniseren. Hij overleed in 1976, 80 jaar oud. In ’79 werd het hotel gekocht door Mohamed Al Fayed – vader van Dodi – voor 30 miljoen dollar. Aan de renovatiewerken werd 100 miljoen besteed. In de kelders werd een gymzaal aangelegd met squashterrein, en een prachtig zwembad in art-decostijl. Hij liet ook een club bouwen langs de kant van rue Cambon, een kitscherig decor voor exclusieve nachten (zelf zagen we er ooit Prince, Sylvester Stallone, een trits andere sterren en topmodellen verzameld voor een feest ter ere van Versace, wiens kleren en pompeuze levensstijl daar perfect pasten).
Het Ritz is nog altijd een uitgelezen verblijfplaats voor wie genoeg geld heeft, en place Vendôme blijft het mooiste plein van Parijs. De buurt wordt zelfs opnieuw hip. Colette, de supermarkt voor stedelijke modernisten, bevindt zich vlakbij, net als het kleinere, plushy Hôtel Costes, waar de jongere jetset graag afspreekt. De juweliers van rue de la Paix kregen vorig jaar concurrentie van Tati Or, de juwelenafdeling van de warenhuisketen met de roze vichyruit: misschien een teken dat luxe minder exclusief wordt.
Voorbij place Vendôme takelt het eerste arrondissement van Parijs langzaam af. De zaken langs rue de Rivoli zijn van de ergste soort: wisselkantoren, souvenirwinkels, en de tearoom Angelina’s, berucht voor zijn chocolademelk, al doen de belabberde taartjes in de vitrine onze eetlust onmiddellijk verdwijnen. Dan liever een ritje op de oude carrousel in de Jardin des Tuileries, liefst in de regen, als het park er verlaten bijligt en place Vendôme, 100 meter verder, oplicht door het grijs van de wolken.
Alles over place Vendôme in het boek “Place Vendôme”, door Alexis Gregory, Editions Assouline, Paris, ISBN 2 84323 023 3. Er bestaat ook een Engelse versie, bij Thames & Hudson.
Opmerkingen:
Jesse Brouns
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier