Groene bergen, alerte, bruine gezichten, een eeuwig blauwe zee : dat is Jamaica. Hoe komt het dan dat nationale reggaeheld Bob Marley over schreiende vrouwen zong ? Met ‘No woman no cry’ zoemend in het hoofd, gingen we op zoek. We vonden een heel ander verhaal.

Stel u voor. Ik zit in Jamaica en het regent. Twee dagen al. Zo lang al doen de Jamaicanen ook hun best om ons te verzekeren dat dit anders nooit gebeurt en dat je de regen door hun Jamaicaanse bril moet bekijken. ” It’s liquid sunshine”, lachen ze, en met nog meer ijver dan anders halen ze een originele rumcocktail uit de kast. Het lijkt wel alsof ze voor de gelegenheid het wit van hun ogen en tanden extra hebben gebleekt, en dat ze hun huid opdracht gaven de regendruppels schitterend te onthalen. ” No problem. Smile !”

Het ongeremd lachen van de barmannen doet me vreemd opkijken. Want ooit ontdekte ik dat de eerste zin van Bob Mar-leys lied No woman, no cry niets te maken had met de stoere maar onjuiste vertaling “Geen vrouw, geen gehuil”, maar dat het troostend zegt : “Neen vrouw, huil niet.” Zou het land van de lachende mannen ook een land van huilende vrouwen zijn ? Daar willen we meer van weten.

Draaischijf van slavenhandel

Een reggaelied kun je niet begrijpen zonder iets van de geschiedenis van Jamaica te weten. Dit Caribische eiland was niet meer dan een subtropische groene plek bewoond door Arawak-indianen tot aan het einde van de vijftiende eeuw, toen Columbus, en in zijn kielzog Spaanse kolonisten, arriveerden. Zij keken neer op de indianen en mishandelden hen tot er geen meer overbleef. Toen de Engelsen in de zeventiende eeuw de Spanjaarden verdreven, vonden ze er te weinig slaven voor hun suikerplantages en kochten ze hordes werkkrachten in Afrika. Jamaica werd de draaischijf van de slavenhandel in het Caribische gebied, met voortdurend slavenopstanden tot gevolg. Na de afschaffing van de slavernij in 1838 bleef de zwarte bevolking rebelleren tegen de slechte levensomstandigheden, een situatie die ook de suikerteelt in gevaar bracht. Ook voor en na de onafhankelijkheid in 1962 was Jamaica het toneel van bloedige rellen. Alsof dat niet genoeg was kwam de orkaan Gilbert in 1988 de opbouw van het eiland nog extra dwarsbomen.

Dekhengsten

Marco Demunster, onze Vlaamse freelance gids die er al twintig jaar komt en er acht jaar woont, heeft een eigen interpretatie van dit woelige verleden. “De houding van de kolonisten heeft dit land getekend. Mannen waren dekhengsten. Omdat het harde werk voor de slaven was, leidden ze een inert bestaan. Hun voornaamste taak was het verwekken van kinderen, zodat er minder slaven moesten worden aangekocht. Dat zit er volgens mij nog altijd in.” Marco wijst naar de achteloos kuierende mannen op het strand, en wat verder naar een niet zo jonge en slanke, blanke vrouw met een gespierde zwarte bink aan de hand. “Mannen in het sekstoerisme, dat is hier schering en inslag. In dit land lopen zevenmaal meer Jamaicaanse vrouwen dan mannen rond. Weet je waarom ? De mannen trekken graag naar de glitter van het buitenland. Men zegt dat hier drie miljoen Jamaicanen leven en nog eens zoveel verspreid over de wereld. De mannen weten niet hoe ze zich moeten opwerken. Dertig procent van de bevolking is werkloos en zeventien procent leeft in armoede. Dat grijpt hen naar de keel. De combinatie van rum en drugs, en daarbovenop de huiselijke ruzies, doen hen geregeld naar het kapmes grijpen. Jamaica telt meer dan duizend moorden per jaar, waarvan het overgrote deel zich in familiekring afspeelt. Rondhangen, dansen en blowen, en als het kan, wat seks hebben, dat doen de mannen graag. Maar het bekomt hen niet. Kijk naar de vrouwen, zij kunnen werken.”

Vrouwen met pit

Ik draai me om en zie een vrouw achter een vruchtenkraampje, alsof ze er zit om de stelling van Marco kracht bij te zetten. Rose heet ze, en ze heeft onder een aftands afdakje wat plastic zakken met schrale vruchten liggen. Rose maakt vruchtensappen, zonder blender, enkel met een mes en een primitieve citruspers. Er liggen ook enkele tomaten, één bol knoflook, vijf uien en een zak rood-witgestreepte suikerbollen. Meer heeft een winkel hier niet nodig. Neen, op de foto wil ze eerst niet, en als Marco zegt dat ze moet lachen omdat het voor een magazine is, steekt ze van wal. ” Is this freedom of speech ? Let me speak !” Dat ze niet wil dat de vuilnisbak op de foto staat, dat ze eerst haar hoedje wil rechtzetten, legt ze uit. “Natuurlijk hou ik van Jamaica, ik ben hier geboren en ik leef hier graag. Ik zie de zee en de hemel.” En dan lacht ze vanonder haar hoed.

Dezelfde guitige lach ontdek ik even later in het grote RIU-hotel, in Negril. In de hal hangt een vochtige hitte en waaien de ventilatoren boven een grote tropische bloementuil in opbouw. Sherryl, de bloemenvrouw, kijkt wat verlegen, alsof ze geen blijf weet met de aandacht die haar tropische bloemstukken naar haar toe trekken. “Ik heb het goed”, zegt ze. “Ik hou van de paradijsbloemen en de rode toortsen en verdien er nog goed mee ook. Hier zal je niet snel een schreiende vrouw vinden”, lacht ze. “In de kleine dorpjes zijn er genoeg armere vrouwen die heel goed voor zichzelf kunnen zorgen. Weet je wat het is met ons ? Hoe hard ons leven ook is, wij zeggen altijd no problem.” Die uitdrukking heb ik inderdaad al vaak gehoord.

Toerisme als sleutel voor economische groei

Deze uitspraak indachtig, besluit ik dan maar om volop van de volle toeristische geneugten te proeven, om me met een duik in het zwembad en de passende cocktails in die ‘probleemloosheid’ in te leven. Dat kan perfect in dit grote hotel met all inclusive-formule. Het RIU Tropical Bay is groot, vol kitsch en kunstmatigheid, en dus een perfecte plaats voor een langdurige lethargie. Ik hoef me ook geen zorgen te maken om mijn handtas omdat ik die simpelweg niet nodig heb. Mijn plastic armbandje opent alle bars en buffetten.

Net als ik me druipnat van het chloorwater wil neervlijen, hoor ik een aanstekelijke bulderlach. Weer een vrouw. Het is Angella Bennett, director of sales van het hotel : ” Magical, isn’t it ? En weet je waarom dit hotel een succes is ? Omdat vrouwen het runnen. Eerlijk gezegd dragen vrouwen dit hele land.” Angella verduidelijkt dat toerisme de sleutel is voor de economische groei van Jamaica en dat de sector voor negentig procent door vrouwen bevolkt is. “Onze mannen houden niet van de dienstensector, zegt men, omdat het te vrouwelijk zou zijn. Weet je wat ik vind ? Wij zijn gewoon sterker. Wij hebben door, dat je in ons land nog kunt opklimmen door gewoon goed te werken.” En ze wil me ook wat vragen : of ik al heb opgemerkt dat iedereen hier altijd lacht ? “Tijdens al mijn buitenlandse reizen heb ik nooit iemand leren kennen omdat er zo weinig mensen in zijn voor een praatje. Hier ben je nooit eenzaam, iedereen tatert met je.”

Angella klampt me enkele uren later opnieuw aan. Ze heeft zitten denken en wil toch nog zeggen dat er ook vrouwen zijn die het niet goed hebben. “Jamaica straalt vrijheid uit, maar sommige vrouwen gaan daaraan kapot. Wie niet werkt, kan ook niet genieten.”

Maf zijn ze hier

Wat is het toch met die vrijheid van Jamaica ? Omdat het hotelleven me geen antwoord biedt, besluit ik ‘buiten’ op verkenning te gaan. Met de overvloed aan resorts is dat niet makkelijk in Negril, maar gelukkig is er Marco nog, de gids die liefst het gewone leven toont. Oostwaarts het land inrijdend zie ik eerst alleen banken, supermarkten, winkels en nog meer hotels. Maar geleidelijk aan ontplooit zich een subtropisch landschap dat een en al vruchtbaarheid is. Er zijn bergen in de verte, er zijn stukken drogere savanne en collages van palmen en loofbomen. Misschien is deze intense natuurlijke diversiteit al een eerste verklaring voor de Jamaicaanse vrijheidsdrang.

In de dorpen straalt de werkkracht van de kleine houten huisjes. Een barak van vier bij vier heeft het opschrift Beauty House, een vuur onder een golfplaat draagt de naam Fastfood and Grill, bij I will survive kun je kip kopen en bij de carwash rijdt men een auto in het water om er wat emmers over uit te kappen. Bij een kokoskraampje ontdek ik naast de berg noten een lieflijk in elkaar geknutselde zetel waarop een groot mes én een gsm van Nokia. Hier en daar torent een villa met veel steen en beton, en met opvallend zware hekken voor de ramen en zelfs rond de terrassen. “Drugbaronnen”, weet Marco. “In het zuiden zijn er zo meer. Als je daar de zee oversteekt, zit je in Colombia, vandaar. Juist, smokkel.” Marco vertelt graag over het ruwer karakter van Jamaica. “Kijk daar”, zegt hij, en wijst naar een kerkhof waarop enkele mannen een put graven terwijl de vrouwen wat verder zitten te koken. De meeste mannen zitten ergens op een grafsteen te wachten. “Maf zijn ze hier, niet ?”

Vrijheidsgedachte alom

Ik blijf geïntrigeerd door de Jamaicaanse vrijheidsgedachte. Als Marco uiteindelijk stopt bij het mausoleum van Bob Marley, begint het te dagen in mijn hoofd. Ver in het binnenland, in Nine Mile, klimmen we een heuveltje op naar de laatste rustplaats van de reggaeheld. Onze gids ter plaatse beveelt ons de schoenen uit te doen voor we het kleine huisje met Bob-bed mogen aanschouwen. Hij zingt hele liedfragmenten en wijst ondertussen op al wat Marley bezongen heeft en dat daar werkelijk aanwezig is. Voor hij de tombe toont, steekt hij een joint op. ” The more man smoke herb, the more Babylon fall”, zegt hij met een rasta-tongval. Ik zie het aan zijn ogen, en aan de heiligheid die hij met klem aan al deze attributen toewijst : hij is onder de indruk, of onder invloed, dat kan ook. In ieder geval wordt me duidelijk : Jamaica’s strijd tegen de onderdrukkers heeft voor velen een religieuze dimensie gekregen, en Bob Marley is hierbij een van de spilfiguren.

De bijna pathetische verwijzing van de gids naar Babylon, in de bijbel de stad van de overheersers, verwijst naar het rastafarianisme. In de jaren dertig van de vorige eeuw ontstond deze beweging in Jamaica als een verzameling van sociale en spirituele leerstellingen. De van oorsprong Afrikaanse bevolking keek naar Ethiopië, het enige Afrikaanse land dat tot dan toe geen westerse overheersing had gekend, en zag er een spirituele thuis in. Toen Ras Tafari daar keizer Haile Selassie werd en bovendien beweerde dat hij rechtstreeks afstamde van de bijbelse koning Salomon, werd hij een nieuwe Christusfiguur en kreeg de beweging de naam rastafari. Het rastafarianisme werd algauw ook een stem van zwart bewustzijn en drager van sociale en politieke actie. Bob Marley werd er een van de vertolkers van, en toen hij in 1976 door tegenstanders in een aanslag gewond raakte, kreeg hij het statuut van held.

Vandaag is hier en daar wel wat kritiek te horen op deze zingende profeet. Er zouden andere, meer authentieke figuren zijn, en Marley zou het product zijn van een goed management, dat hem uitkoos omdat hij als halfblanke makkelijker aanvaardbaar was voor het Westen. Hoe dan ook heeft Marley een kleine beweging wereldbekend gemaakt.

Tot op vandaag dragen de rasta’s emancipatie hoog in het vaandel. Sinds jaren uiten ze hun verzet met een alternatieve levensstijl. Als verwijzing naar de ‘Leeuw van Ethiopië’ laten ze hun haar groeien in lange dreadlocks, goed beseffend dat het verlangen naar dit land ondertussen enkel nog een symbolische betekenis heeft. Dat verhindert niet dat de kleuren van de Ethiopische vlag overal aanwezig zijn : rood is de kleur van het bloed en dus van gelijkheid omdat iedereen dezelfde kleur van bloed heeft, geel is de kleur van de zon en dus van het licht in de wereld, groen is de kleur van de natuur. Velen onder hen eten vegetarisch en natuurlijk, en roken marihuana om beter tot spirituele diepte te komen. Waar geen letterlijke onderdrukking te bestrijden is, ijveren ze voor een mentale emancipatie. Ook Marley zong : Emancipate yourself from mental slavery.

Alle boeien los

Voor de rasta’s, en via hen ook de hele Jamaicaanse cultuur, is vrijheid als levenslucht. Een Jamaicaan is geen slaaf van dingen buiten hem, liever zegt hij breed lachend no problem en dompelt hij zich onder in een roes van reggae. Val hem niet lastig met futiliteiten, tijdsdruk of planning, want dan wijst hij naar de zon en zegt hij dat je moet genieten. Voor een westerling kan dat, eerlijk gezegd, irriterend werken. Vrijheidsidealen zijn prachtig, maar wie overdrijft misbruikt ze. Zo zie je op een druk kruispunt een groot paneel met reclame voor alarmsystemen en persoonlijke bodyguards naast het opschrift Free ! En wat als ook de spirituele zoektocht niet meer is dan rooddoorlopen ogen en vergeeld haar van het blowen ?

Ik heb meer vrije vrouwen gezien dan mannen. Misschien is er een tijd geweest dat vrouwen door mannen getroost moesten worden : “Neen vrouw, ween niet.” Maar nu lijken de rollen te zijn verwisseld. De stevige vrouwen van Jamaica zorgen dat het toerisme en dus het land draait, en houden tussendoor ook hun gezin recht.

Een van die ‘breedheupige’ mama’s zit langs de weg bij een houten rastakleurig winkeltje. Marcia verkoopt groenten in blik en geroosterde garnalen met veel pepers in een plastiekje gedraaid. Als Marco haar fat girl noemt, schrik ik even. Maar voor de garnalenvrouw is dat een compliment. Voor haar geen ‘boeien’ van een of ander uitheems lichaamsideaal. En dat muurtje daar ? Als ze iets verdient heeft, bouwt ze een rijtje bij, tot ze een stenen winkel heeft. Leve de lachende vrouwen van Jamaica.n

Tekst Gretel Van den Broek I Foto’s Mark Gielen

Tot op vandaag dragen de rasta’s emancipatie hoog in het vaandel. Sinds jaren uiten ze hun verzet met een alternatieve levensstijl.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content