Het is moeilijk om je voor te stellen dat Maurice Ravel in deze bescheiden stulp zijn monumentale Bolero componeerde.

Bij het uitladen van het fotomateriaal waarschuwt madame Claude Moreau ons al meteen voor de kleine afmetingen van de woning. ” Monsieur Ravel was amper 1,55 m groot, en alles is op zijn maat gemaakt. Pas op dat je je niet aan de muren en het meubilair stoot”, voegt ze er nogal bits aan toe. Ze is de gids-conservator van het huis en beschouwt het terecht als een heiligdom. En ook een beetje als haar eigen woning. Ze woont een paar kilometer verderop in de bossen, maar slijt hier dagelijks vele uren. Om het uur mogen er enkele gasten binnen, die ze met strenge hand rondleidt.

Door haar nauwe band met monsieur Ravel heeft madame Claude een zwak voor melomanen en muzikanten. Als je haar vraagt om wat muziek van Ravel te spelen, ben je heer en meester in dit huis. Dan wordt madame Moreau amicaal en laat ze je zijn schrijfgerei en reisfoto’s bewonderen. Dagen er geen bezoekers op, dan legt ze in de keuken een spelletje patience met de beduimelde en piepkleine kaarten van de heer des huizes. Daarop betrapte ik haar, toen ze even alleen was. Een pakkende vertoning, want ze neuriede terzelfder tijd mee met de Rapsodie espagnole. Als de muziek van de componist vol door de woning galmt, vergeet je hoe bescheiden dit pand wel is. Staan de vensters van het balkon open, dan reikt het zicht kilometersver over de vallei – de woning heet trouwens Le Belvédère – en vergeet je het bestaan van dit kleine dorp. Hier ontsnapte Maurice Ravel door zijn muziek en het panorama aan de alledaagse wereld.

Aan de muziek van Ravel merk je niet dat hij een zonderling was. In vergelijking met zijn tijdgenoot en vriend Igor Stravinski, klinken zijn composities rustiger en romantischer. Zijn woning en zijn regelmatige levensstijl verraden dat hij veeleer burgerlijk was. In het dorpscafé dronk hij dagelijks een glaasje vermout en hij at bijna altijd hetzelfde: makreel met witte wijn en daarna een lichtgebakken biefstuk. Maar schijn bedriegt. Bekijk de woning aandachtig, lees zijn brieven en je ontdekt een andere persoonlijkheid.

Ravel werd in 1875 in Cibourne (een vissershaventje in de Pyrénées-Atlantiques) geboren uit een Zwitserse vader en een Baskische moeder. Haar Iberische invloed op zijn oeuvre blijkt duidelijk uit de vele Spaans geïnspireerde werken. Pas in 1922 vestigde hij zich in Montfort-l’Amaury, een pittoresk dorp vijftig kilometer ten westen van Parijs, aan de rand van het bos van Rambouillet. Dat ligt vandaag op een steenworp van de Franse hoofdstad, maar de afstand was destijds goed voor een heuse reis. Ravel woonde er tot zijn dood in 1937. Tal van meesterwerken kwamen er tot stand, zoals L’enfant et les sortilèges en de beroemde Bolero. Ondertussen reisde hij rond in Europa en de States. De Bolero schreef hij trouwens in het jaar dat hij George Gershwin in New York ontmoette, in 1928.

Ravel reisde liefst met de trein of de boot, want hij was gefascineerd door machines. Zijn vader was immers een ingenieur die een explosiemotor uitvond en samenwerkte met Gustave Eiffel: hij groeide op met de industriële revolutie in huis. Weinig mensen weten dat Ravel inspiratie putte uit de geluiden van machines. Ooit verklaarde hij in een interview dat zelfs de Bolero daarop gebaseerd is. Hij wilde overigens dat deze dans in een fabrieksdecor werd opgevoerd en voorspelde dat schrijfmachines en ander mechanisch tuig ooit de klassieke instrumenten van het orkest zouden vervangen. Veel van zijn tijdgenoten bewonderden de moderne tijd. Omdat ze waren opgegroeid in de vorige eeuw en uit een landelijke streek kwamen, vonden ze nieuwigheden hoogst aantrekkelijk.

Vreemd genoeg weerklinkt die belangstelling enkel in zijn muziek en merk je er niets van in zijn huis. Ravel betrok een landelijke woning zonder moderne franje en met een puur 19de-eeuws decor. In zijn burgerlijk interieur doet niets vermoeden hoe progressief en uitgesproken antiracistisch hij was. De toenemende onverdraagzaamheid en het kolonialisme waren de aanleiding voor zijn verhuizing in 1921: hij trok weg uit Parijs, hoewel hij tuk was op het nachtleven in de grootstad. Hij ging nog dikwijls naar de stad om jazz te beluisteren en om bals en kroegen te bezoeken. In Montfort genoot hij van de stilte en zijn vriendschap met de dorpelingen. En hij ging er dagelijks wandelen in het woud van Rambouillet. In zijn muziek hoor je nog een andere inspiratiebron dan machines: de natuur.

Het is een schilderachtige woning. De popperige objecten die hij overal uitstalde, laten ons de meest vrouwelijke kant van zijn persoonlijkheid zien. Snuisterijen duiken overal op, zelfs op het deksel van de vleugelpiano. Natuurlijk wist hij dat veel prullaria kitscherig waren en zijn voorliefde voor ongewone en drukversierde frutsels was alombekend, want zijn vrienden schonken hem de gekste rariteiten.

Ravel heeft zijn interieur grotendeels zelf behangen en geschilderd. Voor het salon met de dambordvloer ontwierp hij een empiredecor: een deftige stijl waarbij mahoniehouten meubels passen. Het klein boudoir ernaast staat vol prullen en een schitterende porseleinkast. Vooral het Parijs porselein met de neogotische decors – style cathédrale – springt in het oog: nu is het gezocht, maar in zijn tijd was het troep voor de rommelmarkt. Achter een van de porseleinkasten zit een geheime bibliotheek verscholen waarin de componist zijn handgeschreven partituren bewaarde. Ze werden er jaren geleden door de nationale bibliotheek weggehaald.

Alle kamers geven uit op de tuin. Omdat het huis tegen een heuvelflank aanleunt, ligt de tuin een verdieping lager en verlenen de woonkamers toegang tot een balkon, dat langs de gehele achtergevel loopt.

Het is makkelijk om je een idee te vormen hoe de componist hier leefde. Aan de slijtagesporen merk je dat hij elk vertrek gebruikte, ook de kleine zitplaats naast de vestibule, de Japanse kamer waar hij dagelijks zijn kopje thee dronk. Een van de vertrekken is een minuscule bibliotheek met een tafeltje waarop een katheder staat: hier schreef hij brieven naar zijn talrijke vrienden.

In de loop van de dag trok hij naar de noordkant van het huis, naar de kleine muziekkamer. Voor Ravel duurde elke dag extra lang, want hij kampte met slaapstoornissen. Hij beschouwde die als een echte ziekte, want hij beklaagde zich erover bij zijn vrienden. Hij sliep overdag en werkte vooral ’s nachts. Om overdag toch in een nachtsfeer te komen, verfde hij zijn werkkamer in donkere kleuren. Het vertrek was ooit levendiger, want de wanden waren helblauw maar het behangsel is verschoten. Ravel was dol op felle kleuren: over zijn rode pyjama droeg hij altijd een gele kamerjas. Blauw was zijn lievelingskleur, dat merk je aan de glazen en porseleinen spulletjes en rommeltjes in de werkkamer. Deze kleur was erg in trek tijdens het bewind van de Franse koningen Charles X en Louis-Philippe die regeerden van 1824 tot 1848: een periode die hem na aan het hart lag. De vele neogotische prullaria in dit vertrek horen eveneens thuis in die romantische periode. De muziekkamer is krap bemeten, er is amper plaats voor een kleine vleugel en een schrijftafeltje. Onder dat tafeltje met ouderwetse inktpotten ligt een kussen om zijn voeten warm te houden: net als de vloeren van dit huis heeft het een dambordpatroon. De familieportretten aan de muren drijven de sentimentaliteit ten top: hier was de eenzaat Ravel nooit alleen.

Overdag probeerde de componist een paar uur te slapen in zijn slaapkamer in de kelder, een vochtig en ongezond vertrek. Ravel verstopte zich in een klein bed met een baldakijn als extra afscherming tegen het daglicht. Hij decoreerde de kamer in biedermeier, en niemand weet waarom hij de zuilen op de wanden ondersteboven heeft geschilderd.

Naast de slaapkamer ligt een badkamer die voor de tijd behoorlijk modern was. Je bewondert er zijn intiemste relikwieën: zijn tandenborstel en scheermessen. Het is ontroerend en gênant. Het is nooit zijn wens geweest om van dit huis een museum te maken. Hij zou er ongelukkig mee zijn, omdat zijn privacy hem zeer dierbaar was.

De melancholische sfeer bewijst hoe zwaarmoedig Ravel soms was. Zijn laatste levensjaren waren niet bepaald rooskleurig. In 1932 werd hij het slachtoffer van een auto-ongeval tijdens een taxirit in Parijs. Hij verkeerde niet in levensgevaar, maar hij had wel een hoofdletsel. Aanvankelijk leek dat niet ernstig, maar de volgende maanden doken er serieuze problemen op: zijn slaapstoornissen werden erger en hij speelde steeds moeizamer piano. Na een poos kon Ravel zelfs geen brieven meer schrijven, laat staan muziek componeren. Hij maakte wel elke dag een boswandeling en was dikwijls te gast bij zijn talrijke vrienden in de streek, die hem in 1935 mee op reis namen door Spanje en Marokko. Vijf jaar na het ongeval werd zijn toestand steeds alarmerender. Omdat hij moeilijk alleen kon wonen, zocht zijn arts een gouvernante, mademoiselle Revelot, die altijd voor Proust had gezorgd. Ze betrok een kelderkamertje en verbleef in de woning tot enkele jaren na Ravels dood. In het najaar van 1937 kreeg hij spraakmoeilijkheden, de dokters stelden een hersenoperatie voor. Ravel kwam de heelkundige ingreep niet te boven en stierf op 28 december in een ziekenhuis in Parijs, ver van zijn geliefd dorp waar hij wilde begraven worden.

Zijn nalatenschap had heel wat voeten in de aarde. Edouard, de beminde en enige broer van Maurice Ravel, kreeg zijn hebben en houden. Toen Edouard oud en ziek was, huwde hij de vrouw van de barbier die hem verzorgde. Daarvoor scheidde ze eerst van haar man, met wie ze na de dood van Edouard hertrouwde.

De vrouw, die dus alles geërfd had, overleed enige tijd later. De barbier-weduwnaar hertrouwde met een dame die al een kind had. Die zoon – in de verste verte geen bloedverwant van Ravel – werd de uiteindelijke erfgenaam. Nog steeds strijken zijn nakomelingen elk jaar miljoenen frank auteursrechten op, want de Bolero is een van de meest gespeelde muziekstukken van de 20ste eeuw. Gelukkig schonk Edouard Ravel het huis aan de gemeente om er een museum van te maken, want anders zou er van dit patrimonium niets bewaard gebleven zijn. Het botert immers niet zo goed tussen het museum en de erfgenamen, die soms de financiële kant van Ravels erfenis belangrijker achten dan de artistieke uitstraling.

Ondertussen kreeg Le Belvédère het statuut van een nationaal museum en wordt er werk gemaakt van een renovatie. Parijs stuurde een bataljon kunsthistorici om het pand van de naald tot de draad te bestuderen. Het gevaar is reëel dat de restauratie te grondig wordt uitgevoerd. Het verschoten behang, de gordijnen en de vloerbedekking worden allicht vervangen. De fundamenten moeten ook worden verstevigd: als je met vier mensen in de Japanse kamer staat, dan voel je de plankenvloer doorbuigen. Er dringt zich dus een renovatie op, maar het huis zal nooit meer zijn zoals nu: een relikwie dat lijfelijke sporen draagt van de meester. Wie hier nog de sfeer wil opsnuiven, stelt een bezoek best niet uit.

Piet Swimberghe / Foto’s Jan Verlinde

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content