Pierre Darge
Pierre Darge Freelancejournalist

Drie dagen met een stadsauto door de Egyptische “Western Desert” : een uitdaging met een louterend effekt.

PIERRE DARGE

Geen zinnig mens zou eraan denken om dwars door de Nubische en de Negev-woestijn te rijden met een doorsnee, op de voorwielen aangedreven, auto. Corrado Provera deed dat wel. De kommunikatie-direkteur van Peugeot in Parijs greep de vredesovereenkomsten in het Nabije Oosten aan als aanleiding voor een raid door Egypte, Israël en Jordanië. Een waanzinnige uitdaging waarvoor hij toch in een paar dozijn landen een honderdtal journalisten warm kreeg. Omdat hij slechts over 20 wagens beschikte, verdeelde hij het 6733 km lange parkoers in vijf delen. Drie Vlamingen bleken bereid om het tweede deel van de tocht aan te pakken, van El Kharga naar Aswan een klus van 1332 km, waarvan 483 km piste, dwars door de Western Desert in Egypte.

De vlucht van Kaïro naar El Kharga biedt ons een eerste kennismaking met het gebied ten westen van de Nijl waar de Sahara, die 3500 km verder haar aanloop neemt, in een laatste duinenrij uitdeint. Wie op lage hoogte boven de woestijn vliegt, vergeet voorgoed het stereotiepe beeld van een zandvlakte met duinen : grillige gebergten wisselen af met een verwrongen landschap van verpulverde steen. Slechts een relatief klein gedeelte, de zogenaamde Ergs, beantwoorden aan het beeld van eindeloos zand.

Duinen zijn er nog wel tussen de oazen El Kharga en Dakhla. De fraaie asfaltweg die de oazen verbindt, buigt noordwaarts af om 729 kilometer verder Kaïro te bereiken. Vanuit Dakhla loopt pal zuidwaarts, naar de Soedanese grens, een smalle streep asfalt die men tevergeefs op de Michelinkaart 954 zal zoeken. Het gaat niet om een vergetelheid van de kartografen : het begin van de weg wordt met een rij verroeste tonnen afgezet en bewaakt door militairen die erop letten dat geen leek de versperring passeert.

Maar Provera’s team werd geen strobreed in de weg gelegd. We konden ongestoord 304 km zuidwaarts rijden, zonder ook maar één tegenligger te ontmoeten. Eens de bewoonde wereld achter ons, krijgen we te kampen met een tegenstrijdig gevoel : enerzijds is er de relatieve zekerheid van het asfalt, anderzijds het onrustwekkende besef dat over een afstand, vergelijkbaar met die van Oostende naar Aarlen, geen beschutting te vinden is, geen huis met water, geen eerste hulppost en zelfs geen bron. Alleen Marcel waakt vijftig kilometer verder met een 26-tonner en 2600 liter benzine aan boord voor de bevoorrading onderweg. En ergens in de lucht, op 3000 meter hoogte, waken een dokter, een notaris en een monteur in een kleine Cessna over de radioverbindingen.

De eerste kilometers schuiven we door zanderige landschappen waaruit natuurlijke piramides opduiken of alleenstaande rotsen met wonderlijke vormen. Een vogelkop, een geknield echtpaar, Käte Kollwitz in Egypte of waterplassen die steeds weer in lucht opgaan. Als de bergen plaats maken voor een vlakker landschap, zijn de luchtspiegelingen overal. Het duurt even voor je goed beseft dat het water dat bezijden en voor de weg zo dichtbij lijkt, nooit zal worden bereikt. Maar de schoonheid van de woestijn openbaart zich pas ten volle als de motor wordt afgezet en we (om het uur wissel ik van plaats met mijn gezel Marcel) door een golf van stilte worden overweldigd. We hebben alle andere auto’s laten gaan om volop te genieten van de wind die onhoorbaar over de vlakte waait. Het landschap is nu weer geëffend, mosterdkleurig, met hier en daar een streepje sepia. Voor sommige reizigers een prachtig beeld, voor anderen van een nietszeggende saaiheid. Wie deze desolaatheid intrekt, ontdekt keien met afdrukken van schelpen die het verhaal als zouden hier zeeën hebben bestaan, meteen bevestigen. Maar verder is er niets dat op enige vorm van leven wijst. Tijd voor foto’s, voor een potje joghurt en water, voor rustig genieten van de leegte. Maar de rust duurt niet lang : over de radio horen we dat we als enigen niet bij de tankwagen zijn gemeld. Men vraagt zich af of alles naar wens verloopt. De beschaving met haar bemoeienissen en vastgelegde schema’s blijkt ook hier haar rechten te laten gelden. We sturen een korte boodschap in de lucht : tout o.k., on approche.

Na iets meer dan 300 kilometer komen we in de buurt van Bir Tarfawi, op de Michelinkaart bedacht met een blauw cirkeltje en de lakonieke omschrijving brackish water/depth : 1 m. Het asfalt loopt verder door, maar is nu ook voor ons verboden terrein, zodat we pal oostwaarts draaien, op zoek naar de rest van het gezelschap en naar een plek voor de nacht.

Er worden een paar tenten opgezet. Maar precies om de unieke konfrontatie met de weidsheid van de woestijn ten volle te ondergaan, kies ik voor een nacht in de slaapzak onder het blote uitspansel. Het is volle maan en dat bederft een beetje de pret omdat er zoveel minder sterren te zien zijn dan bij inktzwarte nachten. Ook de koude speelt ons parten. Die nacht zal de temperatuur tot 6 graden dalen en dat is te weinig voor een komfortabele rust in een slaapzak die op een zomervakantie in de Provence berekend lijkt.

Toch zijn woestijnnachten verkwikkend. Ze spoelen zorgen weg, geven nieuwe energie en stellen de zin van ons jachtige stadsleven in vraag. Het ritme van het landschap zeg maar op de stap van de dromedarissen maakt zich hier van de reiziger meester en leert hem zijn energie te sparen. Wie thuis genoeg heeft aan acht uren slaap, kan het hier met de helft doen. En nergens smaakt de ochtendkoffie met een homp brood beter dan na een kille nacht bij opkomende zon in het zand.

Wie een paar dagen onderweg is in dit landschap, geraakt of in paniek en komt nooit terug, of wordt erdoor gefascineerd. Sommige reizigers blijven bij de kennismaking met de woestijn aarzelend staan, overweldigd door de grootsheid en het besef dat ze er zich moeiteloos in kunnen verliezen. Dat besef verlaat ook de geharde reiziger nooit helemaal en wie zijn klassieken kent, herinnert zich Herodotos’ verhaal over een 50.000 man sterk leger dat door dit gedeelte van de Sahara trok en nooit ter bestemming kwam. Niet één man werd teruggevonden.

Maar er bestaan natuurlijk ook opwekkender verhalen van reizigers die zich door de elementen niet uit hun lood lieten slaan.

Op misschien 150 km van onze slaapplaats volbrachten Michael Asher en Mariantonietta Peru in 1986 een tot de verbeelding sprekend avontuur. Alleen vergezeld van een paar dromedarissen legden ze in dertien maanden een tocht af van 4500 km, vanuit Mauretanië naar Abu Simbel. Iets meer in het noordwesten vielen de schrijver-piloot Antoine de Saint-Exupéry en zijn monteur André Prévot eind december 1935 met hun Simoun uit de lucht toen ze probeerden de verbinding Parijs-Saigon in een rekordtijd af te leggen. Het relaas van Saint-Ex en zijn maat die na vier dagen door een passerende karavaan werden gered, werd door de schrijver in Terre des Hommes verwerkt en groeide uit tot een hoogtepunt in de Franse literatuur. Wat weinigen weten, is dat de onfortuinlijke vliegers zich daags na hun redding naar de plaats van het onheil lieten brengen om de laatste boodschap die ze op de romp van het vliegtuig hadden geschreven weer uit te wissen. Prévot veegde “Je demande pardon à ma femme pour tout le mal que je lui fait” van de romp, terwijl Saint-Ex diegenen die hem vergezelden om wat diskretie verzocht, zodat zijn boodschap aan Consuela uit de geschiedenisboeken is gebleven.

Net als het hooggebergte zorgt de woestijn op haar manier steeds weer voor een les in nederigheid. Hier ontkomt geen mens aan het besef dat men moeilijkheden niet uit de weg kan gaan. Want in de woestijn passen op elk probleem maar twee antwoorden : geduld en inventiviteit.

De piste, even buiten Bir Tarfawi, die leidt naar het punt waarop we verondersteld worden de weg van Wadi Halfa (in Soedan) naar Aswan te kruisen, is 164 kilometer lang. We verlagen de bandendruk van de Peugeot en gooien ons op de weg, gesterkt door de troostende gedachte dat oostwaarts de Nijl ligt. Op dit trajekt komt het erop aan aandachtig het landschap en de ondergrond te “lezen” en op gepaste tijden het roadbook te raadplegen. Dat geeft een paar indikaties over de richting, een paar tekeningen van de horizon en wat summiere raadgevingen in de aard van “Km 71 : in de duinen de grote sporen volgen” of “Aan km 80 stenen bakens volgen”. Wie een paar keer is vastgereden, leert de struktuur van de ondergrond beter interpreteren en ver weg te blijven van andere auto’s. Rijden die vast, dan is men genoodzaakt om zelf ook te vertragen. Met het risico dat men zich ingraaft in het zand. Dat zorgt even voor moedeloosheid, want maar zelden lukt het om via de zandladders de wagen weer vlot te krijgen. Wachten op een jeep is dan de boodschap, en vertrouwen op de anderen. Niet niks in een eindeloos uitdeinend landschap waar woestijnreizigers met pech altijd weer in de verleiding komen om hun wagen achter te laten en op zoek te gaan naar hulp. Een bijna zekere dood tegemoet, omdat een wandelaar zoveel moeilijker op te sporen valt dan een auto. Bovendien beschikt een wagen in geval van hoge nood nog altijd over vijf banden die, in brand gestoken, een prima spoor laten voor zoekende vliegtuigen.

Wie alles afweet van wat er omgaat in het hoofd van een gestrande woestijnreiziger, is Papa Zoulou met wie ik de avond tevoren een maaltijd heb gedeeld. Papa Zoulou, zo genoemd naar de immatriculatie van zijn vliegtuig, wordt straks zestig, maar zit pas sinds zijn veertigste in de vliegerij. Hoewel hij maar een 1 m 40 groot is, wordt hij door kollega’s piloten met het grootste respekt bejegend. Als iemand bereid is zijn vel te riskeren om een opgegeven vliegtuig te zoeken, dan is het wel Papa Zoulou. Die ingesteldheid weet men in onherbergzame gebieden te appreciëren. In 1981 schreef hij geschiedenis toen hij tijdens Paris-Dakar met zijn Cessna opsteeg om een gestrand vliegtuig te zoeken in de woestijn. Een routineklus, ware het niet dat zijn kompas 15 graden afweek, zonder dat hij daar erg in had. Hij bleef ronddolen tot de benzine op geraakte.

“Ik zocht een komfortabele landingsplaats uit, niet te ver van een piste en zette de kist heelhuids aan de grond. Gaf mijn verkeerd ingeschatte positie op, krabde uit het brandstofcircuit nog een halve liter kerosene bijeen om later misschien een vuurtje mee te stoken en zette alle instrumenten af om de batterij te sparen. Alleen zag ik er één over het hoofd zodat ik ’s anderendaags al zonder radio zat. Dat bracht mij heel even in paniek. Maar toen vond ik in het vliegtuig wat haar van mijn honden, de enige wezens waar ik in dit leven echt iets om geef. De gedachte aan wat er met hen zou gebeuren als ik niet uit deze hel geraakte, verlamde me één ogenblik. Toen herpakte ik mij, schoof alle afleidende gedachten van mij af en dwong mezelf om mij op de situatie te koncentreren. Ik begon keien in de buurt op te ruimen zodat ik een rudimentaire aanloopstrook kon aanleggen om later weer op te stijgen. Zocht in de buurt wat hout bijeen en verheugde me over de aanwezigheid van een vlieg toch een teken van leven in de buurt. De eerste ochtend merkte ik dat er wat kondenswater op het vliegtuig lag. Dat probeerde ik de volgende nachten op te vangen via een zeil waarin ik in het midden een gaatje had gemaakt. Van daaruit vertrok een draadje naar een lege fles die ik in de grond groef. Die konstruktie leverde me een derde liter water per nacht op en dat gaf hoop. “

Papa Zoulou bleef overdag in het vliegtuig (“niet zozeer voor de zon, maar voor de wind, want die droogt uit”), voedde zich met dadels en rozijnen en sliep ’s nachts buiten. Vier nachten lang. De vijfde dag zat hij in het vliegtuig te lezen toen buiten een man opdook.

“Ik dacht dat ik gek werd, maar de figuur bleek echt en achter hem zag ik een tweede man opduiken, gewapend met een sabel. Ze waren bang en dat begreep ik best : allicht hadden ze nog nooit een vliegtuig gezien, laat staan een vliegtuig met een dwerg aan de knuppel. Ik nam de handen van de eerste figuur, probeerde uit te leggen wat ik daar deed. Ze gaven me water en verdwenen. Ik probeerde hen te volgen, maar zag al snel het waanzinnige van die onderneming in. Ik wist zeker dat je in de woestijn niemand zomaar achterlaat, maar twijfelde nog aan de echtheid van het beeld dat ik had gezien. ’s Anderendaags dook een hulpploeg op van een Japans-Malisch team dat in de buurt aan het werk was. Ze stuurden een klein vliegtuig, brachten brandstof mee en samen stegen we weer op : alleen vloog ik niet in dezelfde richting alhoewel we dezelfde kaap aanhielden. Pas toen besefte ik dat mijn kompas onbetrouwbaar was. “

Papa Zoulou neemt een stuk brood en zegt : “Als je in nood bent, moet je weten dat er voor elk probleem altijd minstens twee oplossingen bestaan. Je moet jezelf aan het denken zetten tot je een oplossing vindt. Wie gewend is zich in Afrika te bewegen, weet wat inventiviteit is. Ik hou ervan een vliegtuigmotor te repareren die door iedereen opgegeven is. Je kan zoveel doen met zo weinig, dat leer je in dit kontinent. Als je aandachtig rondkijkt, ontdek je dat alles kan dienen ook het nietigste stukje ijzerdraad. “

Tegen de middag zitten we in de duinen en dat is eigenlijk een potsierlijk gezicht : in de woestijn met een doordeweekse Peugeot 306 waaraan alleen wat details werden gewijzigd een koeltas die wordt gevoed via de sigarenaansteker, een iets steviger ophanging en een carterbescherming. De piste blijft goed herkenbaar, al lopen de sporen vaak kriskras door elkaar. Bij twijfel brengt de zon redding en om de tien kilometer is wel een paal geplant, of dient een omgevallen lege ton of een karkas van een dromedaris als herkenningspunt. De cynische realiteit wil hier dat men goed zit zolang men dode dieren passeert. Oostwaarts ligt de Nijl en die moeten we vroeg of laat op onze weg vinden. Net als de gastvrijheid en de zekerheid dat de woestijn altijd weer voor wonderlijke ontmoetingen zorgt met zonderlingen, eenzaten en filozofen die in de weidse landschappen zichzelf terugvinden. De wetten van de gastvrijheid worden hier nog met overtuiging nageleefd. Het gebruik wil dat elke reiziger die in een oaze langskomt, gedurende drie nachten van die gastvrijheid kan genieten en eten krijgt. Terwijl hij noch over het doel van zijn reis, noch over zijn herkomst uitleg verschuldigd is het zou vanwege de gastheer biezonder onkies zijn daarnaar te vissen. Op de vierde dag verwacht men wel dat hij vertrekt, of dat hij uitleg geeft. Een duidelijke overeenkomst.

In de late middag stoten we niet zonder opluchting op een stuk asfalt dat in noordoostelijke richting leidt. Dat kan niets anders zijn dan de weg van Wadi Halfa naar Aswan.

Een uur later staan we in het door de moderne beschaving verdronken land van Nubië. Dorpen verdwenen hier onder water en zelfs de tempels van Abou Simbel werden ontworteld en opgetild zodat de Nijl tot een onelegante breedte kon uitdeinen in een enorm stuwmeer.

Die avond liggen we weer in een hotelbed, nadat we voor het slapen gaan een kakkerlak tot bij de frigo hebben achtervolgd. Het is er warm, behaaglijk warm maar saai, ontiegelijk saai.

De Peugeots 306 waarmee de tocht werd ondernomen, verschilden maar in een paar opzichten van seriewagens : de ophanging was iets steviger waardoor 2 cm meer vrije hoogte ontstond en het carter werd beschermd door een plaat.

Bij een tocht door de woestijn komt het erop aan het “landschap” juist te “lezen”. Her en der doet het karkas van een dromedaris dienst als herkenningspunt. Woor gefascineerd.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content