Mannenmode is allang geen eindeloos voortborduren meer op het pak-met-das-thema, maar precies dat: mode voor mannen. En echte mode is grillig, onvoorspelbaar, opwindend en grensverkennend.

Elke keer als we verslag doen van de mannendefilés in Milaan en Parijs kunnen we niet anders dan hoopvol berichten dat kleuren, fel en hel, op de terugkeer zijn. Welnu, begin 2000 is er geen ontkomen meer aan. Kleur regeert en motiefstoffen clashen en crashen, luid en duidelijk. En juist nu hebben wij terug zin in zwart, en niets anders. Toch na het zien van het defilé van Yves Saint Laurent Rive Gauche, dat, behalve een finale met zijden gouden broeken, helemaal zwart is. Om de zoveel tijd overstijgt een designer zijn of haar concurrentie en brengt dan een collectie die naast belangrijk meteen ook een essentieel en richtingaanduidend evenement is; in het verleden hebben Tom Ford en Miuccia Prada er zulke gepresenteerd, net als Raf Simons, en nu valt die eer te beurt aan Hedi Slimane, de ontwerper van Rive Gauche Homme.

De uitnodiging voor zijn show is attractief mysterieus: op een enveloppe staat de vermelding Black Tie, en erin zitten losse vellen vinylpapier, zwart en onbeschreven, 24 in totaal, evenveel als uren in een dag. Voor Slimane is geen dag compleet zonder nacht, want in het donker worden jongens schaduwen die de ochtend nadien niet oplossen maar gewoon verderbewegen.

Zo begint ook het uiteindelijke defilé: met drie jongens die pal voor een wit elektronisch lichtgordijn plaatsnemen, zodanig dat het publiek enkel hun puntige contouren kan onderscheiden. De ene na de andere stapt krachtig de zaal in, gevolgd door tientallen anderen. Allemaal in het zwart: in een huidenge lederen smoking met zwaluwstaart, in een smal satijnen kostuum, in een driekwartjas bezet met gelakte pluimen, in mouwloze lederen gilets, in tops met boothalzen, in scherpe wollen mantels, in met glimstenen bezet ondergoed. Ze zien er verleidelijk uit, maar ook gevaarlijk. Ze hebben piekkapsels, zijn kortgeschoren, of hun haar is steil naar voren gekamd; ze zijn rank, pezig en blank van huid, maar hebben vileine blikken en blauwzwarte tattoos. Voor het eerst – en eindelijk – zet Slimane een YSL-man-van-nu neer die naast chic en katachtig vrouwelijk ook ongeneerd geil oogt; voorheen was het soms twijfelen geblazen tussen een onhandig als schandknaap verklede ouvrier en een tere, ne-me-touche-pas-jufferjongen. De kleren volgen zoals bij zijn vorige collecties de lijnen van het lichaam en tonen vaak meer vel dan stof, maar de constructie is nu tegelijk robuust-masculien en langoureus elegant.

Aldus wint Slimane op alle fronten: zijn YSL-boy is gewiekst homo-erotisch én magnetisch voor vrouwen, tijdgeestvolgend modern én opgevoed in een traditioneel huis van vertrouwen. Het idee van een nachtelijke, champagne-plus-poppers-hedonist is niet nieuw, maar de manier waarop Rive Gauche het brengt is zo perfect georchestreerd dat we niet anders kunnen dan ons over te geven.

Wie Slimane ofte a zegt, moet ook b zeggen, de Brusselse Xavier Delcour dus, want deze eveneens relatief jonge ontwerper houdt van dezelfde escapistische sferen. Met dat verschil dat Slimane blijkbaar vertrekt van glamour-als-levenshouding, en dat Delcour eerder van transformatie houdt. De Delcour-man heeft make-up nodig, en accessoires; zijn kleren bevatten alle (over)duidelijke coderingen die nachtelijke discotheken en ongeoorloofde onderonsjes suggereren. Maar het zijn geen loutere uitgangsoutfits: Delcours slanke jasjes en nauwe blousons zijn tegelijk ook straat- en trottoirfähig, en zijn grove truien en vergrijsde jeans hebben iets aantrekkelijk stoffigs en vertrouwds. Langzaamaan (dit is zijn derde Parijse defilé) laat Delcour zijn stijlverwijzingen naar ansichtkaart-punk en -disco achterwege en komt hij zo vanzelf tot een eigen beeld. Dat dit universum niet meteen bakens verzet, stoort niet echt. Zijn kleren zijn het soort garderobe waarin elkeen met wat zin voor mode zich kan vinden en die toch resoluut ingaat tegen de baggy, sporty sien van de daadwerkelijke straat.

Drempelvrees is er wel nog voor Versace, want de mannenmode die Donatella Versace toont, wordt alsmaar harder en agressiever. Een gedeelte van de opmerkelijke wintercollectie is klassiek-braaf, met jongens in simpele cardigans-met-das, rolkragen en lederen blousons, maar die worden haast letterlijk omvergeduwd door hun kompanen in zilveren studs, fluogele kostuums, met camouflagemotieven bedrukte bont, tijgerkoppenprints en met scheermessen gevoerde redingotes. Donatella geeft geen duimbreed toe en blijft het volk haast cartooneske rock voeren. Men kan dat koppig tegen beter weten in vinden, maar het is ook bewonderenswaardig, zeker nu het huis Versace de hip-polls niet langer aanvoert. Wij vinden dat ze haar rap- en punkinvloeden nog rauwer moet brengen, want voorlopig worden die nog iets te vaak in het typisch Italiaanse, halffoute keurslijf geduwd.

R af Simons, het ware ontsluitingsmechanisme voor de recente prestaties van zowel Slimane, Delcour als Donatella, brengt een vrij mak defilé, toch in vergelijking met zijn vorige elegische, implosieve spektakels. Net nu een pak tijdgenoten kiest voor giftige overdrijving en een slinkse durf-al attitude, brengt hij een soort geabstraheerd overzicht van zijn eigen geklasseerde archieven in grijs, wit, donkerbruin en zwart. De schooljongens duiken terug op, nu wat ouder en wijzer geworden, net als de neo-casuals en de cape-dragers. Ook zijn vaak verkondigde voorkeur voor oudemannenitems (dunne, monochrome kabeltruien, stugge wollen mantels, bandplooibroeken) etaleert hij weer, nog droger dan ooit. Bindend element is deze keer een soort catechesethema, met priesterkragen en variaties op soutanes. Het wordt spaarzaam uitgestrooid over de collectie, zodat het nergens dol en gimmickachtig wordt; aan de andere kant past het te zeer in Simons’ totemverplaatsend denkspel om nog te verrassen. Maar het geheel oogt wel professioneel en consistent: het klopt van voor tot achter en de huisstijl wordt geconsolideerd, want zelfs in een moment van abstinentie, om in clerustaal te blijven, toont Simons ziel.

Trompe-l’oeil, Trompe le monde: het lijkt de unisono gezongen strijdzang van zowel Comme des Garçons, Yohji Yamamoto als Walter Van Beirendonck. Alledrie kiezen ze voor regenboog- en nog vele andere kleuren en trekken ze op een soms burleske, soms ingenieuze experimenteertocht. Rei ‘Comme’ Kawakubo heeft haar kleurstiften opnieuw duchtig door elkander gegooid, net zoals haar stoffenstalenboek. Verticale en horizontale strepen, Engelse bloemenstoffen, tartans in botsende tinten, Burlington-ruiten en madrasachtige blokmotieven worden onder, naast en boven elkaar gelegd. Maar een dessin-kakofonie is het niet, hoewel het voor ongetrainde ogen wennen moet zijn. Een veelvuldig voorkomende vondst is de schijnbare superpositie van een kleine, uit de voegen barstende blazer over een perfect passende basisblazer: de verschillende patroondelen spelen verstoppertje met elkaar in één en hetzelfde jasje. Het is een mooie collectie, al zitten de proporties soms bewust sullig.

Yamamoto bezingt eveneens een soort lof der zotheid en draait de ideeënkraan jolig open. Ook hij laat zich inspireren door gezichtsbedrog, zie zijn interpretaties van camouflagetechnieken. Er is dus een flink wijd pak dat verknipt lijkt uit rudimentaire vilten patchworkdekens, of groeit er overheen een even baggy jas een lederen bladerendek, zwart op zwart. Florale motieven worden nog net herkenbaar gescrambled tot vlekken en kleuruitzaaiingen; ergens komt er zelfs liquide-lijkend gesmolten inox aan te pas. Het gaat van erg mooi tot erg vergezocht en erg onesthetisch, maar de uitvoering van elke vierkante centimeter is couturewaardig.

Te veel is ook een maat, en Walter Van Beirendonck heeft die al wel vaker op zijn schaal gezet. Maar in zijn conceptuele, post-W&LT-collecties trekt hij een bewonderenswaardige klare lijn in zijn zelfgeschapen vestimentaire waanzin. Te veel is ook een letterlijk vertrekpunt voor zijn wintercollectie: zijn modellen dragen niet één, maar minstens vijf jassen over elkaar, bij elkaar gehouden door een metalen klem op de schouderlijn. Hetzelfde principe geldt voor de hemden, T-shirts en poncho’s; elke laag is uitgemonsterd in andere stof en/of kleur zodat er een spannend, haast poëtisch streepjeseffect ontstaat aan de uiteinden van elk kledingstuk. We moeten wel haast onze beide ogen dichtknijpen voor de ridicule babymutsboordjes (signé Stephen Jones) rond de aangezichten van de mannequins, maar hun T-shirts, met of zonder cirkelvormige cut-outs, zien we ons wel dragen. Ook al omdat die er te torsen uitzien, in tegenstelling tot de overjassen. En we zijn al zo bang voor onze weegschaal.

Het valt op dat vele créateurs de tekenvingers hebben losgemaakt. De attitude tegenover mannenmode is minder geremd en bang; het lijkt alsof men collectief tot het besef gekomen is dat de modale klant best meer aandurft dan brave looks en tamme silhouetten. Deze algemene outing komt een heleboel ontwerpersnamen ten goede: het Nederlandse So, getekend door Alexander Van Slobbe, borduurt nog steeds voort op minimalisme, maar heeft nu zowaar ook ruwgeknipte, ecolinegekleurde jassen die ergens tussen Christopher Nemeth en ORFI zweven. En Hermès swingt ook, zij het eveneens nog met een houten been: zijden hemden met de herkenbare carré bedrukkingen, paarse truien en lederen overjassen in muntgroen maken het geheel tenminste wat losser.

Een resem Italiaanse huizen probeert dan weer nostalgie aan luxe uit te huwelijken. Bij Byblos, onder supervisie van de Amerikaan John Bartlett, oogt het wat mistig, met te spaarzaam gebruikte paisley en jacquard, maar Dolce & Gabanna kennen deze stijloefening op hun duimpje en doen er dan ook hun voordeel mee. Hun precieuze ragazzi-met-fitnessabonnement lopen al langer met bontkraagjes, fluwelen broeken en krijtstreepkostuums rond, al zo lang dat zowat iedereen hen voorbijloopt. Maar deze keer, misschien met de adem van Gucci in de nek, kortwieken ze hun eigen repertoire tot duur, chic en dandy, met bohémien-seventies als kruidnagel.

Gucci zelf, anders nooit te beroerd voor een mode-opdonder, blijft ter plaatse dralen met een collectie die ook al bol staat van de jaren zeventig. Oranje en bruin zijn de aanvoerende kleuren, bont en leder de meest bestelde materialen; binnen dit kader had het ons niet verwonderd dat er iemand met een lavalamp of een zitzak onder de arm het podium was opgewandeld. Tom Ford bespaart ons daar evenwel van, maar dringt ons wel Jarvis Cocker-brillen, Pucci-motieven, marmot en nerts met gouden ritsen en beige croco op. Het moet een efebische motard evoceren, of een lounge-rocker, maar we weten niet of die uit eigen wil platte handtassen draagt, of zijden sjaals op het hoofd. Wie deze winter een perfect uitgevoerd en extra smal motorvest wil, moet daarentegen wel in de rij gaan staan bij Gucci, want op het tweedehands alternatief na, is het lang zoeken naar een beter.

Prada, het andere huis met een immer rinkelende deurbel, zendt ook verwarrende signalen uit. Enerzijds is de look gestroomlijnd klassiek, met nette pakken en kaarsrechte, smalle schouders, anderzijds neigt het naar Wallpaper*-achtige neo-mod en preppy fifties, in cognac, bordeaux en bruin. Jil Sander doet ook een licht dutje, want nu is ze helemaal klaar met uitpuren: zelfs de microscopische details en de mathematische lijnen die haar mannenkleren in het begin opmerkelijk maakten, heeft ze tegenwoordig het raam uitgegooid. Niet dat er helemaal niets meer overblijft; de kleren zijn wel mooi gebleven, maar ook erg saai geworden.

Marc Jacobs, hij die Vuitton uit de taxfreeshops heeft gered, gelooft naar eigen zeggen nog steeds in “klassiek”, maar dan – opgelet, overstekende dooddoener – “op een casual manier gedragen”. Hopelijk werkt zo’n stelling nog voor de Vuitton-klant-op-jaren, waarvoor deze net gelanceerde lijn overduidelijk is ontworpen. De jongere trendman moet het dan stellen met een styling die regelrecht uit een eighties-exemplaar van GQ is overgeflitst: een sportjack onder een traditionele blazer, een felgekleurde polo onder een kort lederen jack en, vanzelfsprekend, loodrechte kaaklijnen, strandbruin en geföhnde, zongebleekte haren. Half gemeend, half ironisch, dus, o som der delen, half geslaagd.

Neen, dan liever 10, de mannenlijn van La Maison Margiela, die zonder veel poeha echt klassieke maar toch modern gebrachte trenchcoats en loden mantels herbergt, samen met bicolor blousons, sweaters in tweed en jeans uit het rommelhok. Of Christophe Charon: zijn geconcentreerde maar gevarieerde garderobe vertelt over garages, brommers en luide muziek tijdens het autorijden. Een grijze sweater zegt “Push up the volume”, in rode, plastic letters, en een felgroen nylon karting-jasje signaleert “Go”. Een dergelijk thema is een ware vliegenvanger voor flauwe visuele clichés, maar Charon omzeilt ze één voor één. Zijn hebbekleren zijn samenvattingen/collages van sferen, weergegeven met behulp van herkenbare vormen en items, een werkwijze die in feite totaal pop is, zonder dat hij gratuit sampelt. Dus vormt het geheel van werkmansvesten in moleskin, tabaksbruine zeemanstruien, laklederen ceintuurs, skinhead-crombies en industrieel-rode vilten shirts een transgressieve, pluralistische en vooral frisse mannenwereld.

B ikkembergs maakt, zij het op een totaal andere manier, ook al jaren vermenigvuldigingen met mannencodes; de laatste tijd ligt zijn nadruk meer op basics en sobere looks. Zijn defilé put op filmische wijze uit Fight Club, maar naast blote, gedeukte basten en elektrisch blauwe lederen broeken zijn haast romantische kamermantels en ragfijn breigoed te zien. Dirk Schönberger heeft ook een ruig beeld, maar dan in de zin van kapottig en vervilt. Weemoedig zelfs: de bouwstenen (versleten uitziend legerkaki, Joseph Beuys-dekens rond de schouders, kniebroeken, vuilbruine ruitentruien en prachtige vliegenierspakken in ribfluweel) zijn strijdvaardig, maar het lijkt alsof iets verlorens wordt bezongen. Een flinke bank vooruit voor Schönberger.

Giorgio Armani blijft zoals steeds zijn eigen ding doen. Klaarblijkelijk grijpt hij het 25-jarig bestaan van zijn huis aan om vernieuwing, maar vooral verjonging aan te kondigen. Dus mengt hij, toch op de catwalk, zijn drie lijnen (de hoofdlijn, Emporio en Armani Jeans) door elkaar; als vanzelf moeten de drie elkaar dan qua sfeer kruisbestuiven. Dat effect heeft het nauwelijks: het geheel blijft wel wat degelijk en keurig ogen, maar niet bepaald jong, toch niet in de zin van avontuurlijk en radicaal.

Peter De Potter / Foto’s Etienne Tordoir

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content