Handschrift

Reacties : jp.mulders@skynet.be

Daar zit ik dan opeens, in de schaduw van de druivelaar, schrijvend in een schriftje dat de geladen naam Atoma draagt. De pen voelt vreemd aan tussen mijn vingers, als iets dat uit vervlogen of misschien wel toekomstige tijden stamt. Ik ben het zo ontwend, dat schrijven met de hand, dat de letters mij als dorpsgekken aanstaren met hun hoekige grimassen. Vier zinnen ver ben ik, en aan de bovenkant van mijn arm begint er al een spier te zeuren.

Toch is deze verbanning uit de wereld van Windows en Word zelfgekozen. Ik verdraag momenteel niets technischer dan een blad ruitjespapier, flinterdun en zo kraakhelder dat het pijn doet aan mijn ogen. Geen TFT-scherm, optische muis of kabbalistische foutmelding. Ik schrijf met mijn oude, trouwe Waterman, uit een lade opgevist, gevuld met sepia-inkt en na geklungel met lauw water uit haar lethargie gewekt. Na zoveel dromerige jaren spreekt ze nog vloeiend mijn taal. Ze is geheimzinnig en tegelijk een open boek. Haarfijne leidinkjes stuwen de inkt lijzig en geruisloos naar de gouden punt, vanwaar zij op het papier vloeit en daar stolt als de bewegingen van oude mensen.

Mijn handschrift is intussen al minder hoekig geworden. Het zwiert nu en vertoont bolle lussen en buikjes, als de letters van tienermeisjes die gelukkig nog niet zwanger zijn. Vervelend is wel dat ik op deze manier niet kan tellen hoeveel tekens ik heb, spaties inbegrepen, en hoeveel ik dus nog mag schrijven voor de mij toegemeten ruimte volgelopen is. Letters rijgen zich aaneen tot ranke zinnen. Alinea’s doemen op uit het niets alsof ze er altijd al stonden, in de onzichtbare inkt die ik als kind bereidde uit citroensap en het afgietsel van gekookte aardappelen. Het procédé waarmee je ze weer tot leven kon wekken, ben ik helaas vergeten. Het had mijn leven simpeler gemaakt.

Ook de muis van mijn hand doet nu zeer. Ik voel me als iemand die een zwaar ongeval overleefd heeft en door een lange en moeizame revalidatie moet. Toch lijkt het of ik eindeloos zou kunnen doorgaan. Alsof het pijnlijke gepriegel zo zijn eigen dynamiek heeft, waarmee ik mij moeiteloos door het Atoma-schriftje zou kunnen schrijven, dwars door de houten tafel en de klinkers van het terras tot in het middelpunt van de aarde, waar het warm en gezellig schijnt te zijn. Welke schrijver was het ook weer die, om niet gestoord te worden in zijn krijgsverrichtingen, maar meteen een rol telexpapier van dertig meter in zijn tikmachine draaide ? Ik zou het kunnen opzoeken, maar zonder computer lukt surfen helaas niet zo goed, al draag ik op dit moment dan sandalen van REEF. U weet wel : het merk dat jaarlijks het meisje met het mooiste kontje verkiest.

Terwijl ik dit neerpen, wordt mijn concentratie grondig op de proef gesteld door Kaplan, de potige kater wiens naam in het Turks tijger betekent. Op behendige poten balanceert hij op het staketsel dat boven mijn hoofd de druivenranken draagt. Hij trakteert me op een regen van druppels en verrimpelde, premature druifjes die nooit onder kurk zullen raken. In de verte blaten schapen tegen een kraaiende haan op. Aan de rand van het terras zit een zeer droevige, knielende vrouw die gelukkig maar van steen is. De buurman heeft zijn haagschaar na enkele verdwaasde pogingen alweer opgeborgen. Klimhortensia’s en passiebloemen bloeien. Verderop groeit klimop, en gras dat te lang is voor burgerfatsoen. Andermaal voel ik mij door de pure aanwezigheid van dit alles redenloos tevreden, al ben ik dan niet rijk geworden en heb ik in dit leven geen onsterfelijke sportieve of artistieke prestaties neergezet. Het enige wat ik mij op dit moment afvraag, is waarom ik zoveel tijd in droge kantoorruimten heb doorgebracht. Achter mij kleppert zo’n houten dingetje waarvan ik de precieze benaming niet ken. Het brengt holle, klaaglijke klanken voort die mij aan boeddhistische tempels doen denken. En aan Spring, summer, autumn, winter… and spring, de film van de Koreaanse regisseur Kim Ki-Duk die ik deze week eindelijk zag. Ik kan hem mijn talrijke vrienden en schaarse vijanden hartelijk aanbevelen, alsook iedereen die daar ergens tussenin zweeft.

Met dit alles ben ik er nog niet eens toe gekomen te zeggen waarom ik plotsklaps zo’n hevige afkeer voor computers voel. Dat doe ik een volgende keer wel, als de tijmgeur niet meer zo nadrukkelijk in de lucht hangt en me weer te binnen is geschoten dat die schrijver met zijn telexpapier Jack Kerouac was. Verder dan vijf bladzijden ben ik in zijn meesterwerk nooit geraakt.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content