Het blijft een raar vak, columneerder, zo je leven aan de mensen uitdelen in schijfjes van krap vierduizend tekens. Je vraagt je weleens af, ten tijde van een jaarwissel bijvoorbeeld, of het misschien een beter idee is om op zondagochtend te gaan dansen tussen de madelieven en de bosmuizen, in plaats van te worstelen met woorden met angels en woorden met weerhaken. Maar dan ontvang je een virtuele wenskaart van Henrica, vierentachtig jaar, die je laat weten wekelijks veel plezier aan je rubriek te beleven. Of een mailtje van Eva, twintig, airhostess en studente politieke wetenschappen, die schrijft sinds haar elfde je stukjes te lezen zodat je een soort mentor en ‘inherent deel van haar rijpingsproces’ bent geworden.

Dat is wellicht iets waar mannen van dromen : een inherent deel te worden van het rijpingsproces van intelligente jonge vrouwen. Het zou gemakkelijk zijn van dergelijke berichten naast je schoenen te gaan lopen, was het niet dat ik daartegen gevaccineerd ben door de lotgevallen die het leven op mijn pad geplaatst heeft. Dat we stof zijn in de wind, heb ik al jong ervaren, en dat het potsierlijk is om in de hoedanigheid van stof hoog van de toren te gaan blazen. Dus blijf ik in mijn schoenen lopen, binnenshuis zowel als daarbuiten, en als de hak is afgesleten dan laat ik ze bij mijn vriend Christian verzolen, wat altijd een plezier is, vermits ons dat gelegenheid biedt te praten over polshorloges, de verkleuring van de stad en das gesundes Volksempfinden van de Vlaming.

Het dragen van goed verzoold schoeisel heeft mij evenwel niet belet alweer een nieuw jaar in te rollen, kop over kloten. Steeds meer lijkt de tijd een op hol geslagen trein, die niet van plan lijkt nog te stoppen voor wissels, seinen of het station van Haren – noch voor voertuigen die per abuis zijn terechtgekomen op de sporen en waar inzittenden in zitten met grote ogen. De jaarovergang heb ik doorgebracht in het gezelschap van mijn meest ethische vrienden, zij die zo diep nadenken over de toestand in de wereld dat mijn hoofd zo leeg lijkt als een Keno-trekking. Als veganisten mijden zij zelfs de gelatine in zure beertjes. Een ingewikkeld bestaan, zo lijkt me, hoewel ik mij er in hun bijzijn onbehaaglijk bij voel nog maar kort geleden patĆ© te hebben gemaakt met gehakt van varkens en runderen, fijngemalen ham en kippenlever. Dat zijn al minstens vier dieren, denk ik dan, en wellicht veel meer want waarom zouden ze voor een klomp gehakt slechts vlees van Ć©Ć©n dier gebruiken ? Waarschijnlijk verorber je met zo’n patĆ© stoffelijke resten van een paar honderd beesten, waarvan je een aanzienlijk aantal vriendelijk over de snuit zou aaien – daar waar de haartjes kort en stug zijn – mocht je ze toevallig in de weide tegenkomen. Een schijnheilige situatie, die mij soms dwarszit als ik in de supermarkt langs verhakkelde lammeren loop in klinisch uitgestalde schaaltjes.

Gelukkig verzacht een andere dierbare lezeres mijn opkomende schuldgevoel. Ze mailt mij uittreksels uit Het Spaarzame Kook-

boek, geschreven in 1930 door een zekere Cauderlier, ‘oud-tafelhouder te Gent’ en bevattende talrijke recepten voor pasteien, onder meer van leeuweriken. Onze vad’ren deden daar niet moeilijk over. “Neem de beenen uit de eendvogels en handel gelijk met de patrijzen”, lees ik tot mijn afgrijzen – en voorts : “Snijd de lijsters in tweeĆ«n, langs den rug. Men kan de beenen uit de vogels nemen, maar dan verliest de pastei hare eigenaardigheid.”

Zo zou Jeroen Meus het nu niet meer schrijven. Op zulke momenten heb ik het gevoel dat de mensheid, ondanks verwoed tegenstribbelende onderdelen, misschien toch op weg is naar een vreedzamer toekomst voor alles wat ademt.

Het is nu afwachten of het nog goed komt, tussen mij en de slavinken, boomstammetjes en Zwitserse schijven.

Jean-Paul Mulders jp.mulders@skynet.be

Het dragen van goed verzoold schoeisel heeft mij evenwel niet belet alweer een nieuw jaar in te rollen, kop over kloten

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content