De bananenplant is niet meer. Het was nochtans een taaie, wat niet gezegd kan worden van de rest van mijn groenbestand. Kerststerren met name halen met moeite het einde van de advent. Nauwelijks heb ik zo’n euphorbia pulcherrima van het cellofaan ontdaan of de rode blaren gaan verongelijkt slap hangen, waarna ze een rouwkrans vormen aan de voet van de pot. De Dr. Death van de plantenwereld, zo placht een voormalige verloofde mij te noemen. Nieuwkomers in mijn bescheiden botaniek sprak hij met holle stem toe : “Wees welkom groene vrienden, maar besef dat uw laatste uur geslagen is.” Een geweldig affront vond ik dat, want ik heb juist een warm hart voor al wat groeit en bloeit. Was ik niet zo uithuizig, ik schafte mij een hond aan. Maar een eenzame viervoeter in een appartement, dat is miserie, weet ik uit ervaring. Twee huizen verder zit er namelijk zo eentje een godganse dag depressief tussen de sanseveria’s naar buiten te staren, waarbij hij op gezette tijden een naargeestig gehuil uitstoot ; de Hound of the Baskervilles is er niets tegen.

En nee, ik ben geen kattenmens. Midas Dekkers mag dan al beweren dat het zonder poes nooit helemaal goed komt, ik vertrouw ze niet, die gigantische ego’s vermomd als spinnende pels. Dat kakt naast haar bakje, heeft meer haar op het bankstel dan op haar rug, en geeft kopjes voor een kwak Sheba, terwijl ze moordzuchtig naar de mussen op het terras lonkt.

Planten dan maar, die hoef ik tenminste niet uit te laten. Hele plantsoenen heb ik al naar huis gesleept, ik kan geen wasrekje bij de Ikea kopen of ik laad gelijk ook een ficus benjamini, een camelia en een stuk of wat yucca’s in mijn kar. Een paar maanden geleden bracht ik van de Delhaize zelfs een palm mee, het soort uit zijn krachten gegroeide ananas dat destijds bij plechtige prijsuitreikingen links en rechts op het podium stond. Met gevaar voor eigen leven sleurde ik die twee verdiepingen hoog de trappen op, onder de striemen van de scherpe bladveren. Helaas, na twee weken liet de palm moedeloos de vlerken hangen en begon van fris groen naar ros te neigen. Handenwringend boog ik mij over de plant zoals destijds over de baby van een schoonzusje waar ik moest op passen, en die zodra de moeder haar hielen gelicht had vervaarlijk begon te krijsen, wat ze drie uur aan een stuk zou volhouden. “Maar boeleke toch”, sprak ik het wicht vertwijfeld toe. “Je hebt een volle buik, een droge pamper, een fopsteen, een rammeldinges boven de wieg. Wat wil je nog meer ?” In enigszins vergelijkbare termen benaderde ik de palm, maar ook dat mocht niet baten. Meer water, minder water, Pokon, roze korrel, het maakte niets uit, de struik ging roemloos ten onder.

En nu dus ook de bananenplant. Stierf hij van de ouderdom ? Hebben kamerplanten überhaupt een gemiddelde levensverwachting ? Ietwat laattijdig raadpleegde ik een website waar mensen met vegetale problemen elkaar met raad en daad bijstaan. “Drie keer per jaar over de plant urineren”, raadde ene Barry in volle ernst aan, “bij voorkeur als hij in bloei staat. Olifanten doen dat ook, ze weten dat het een goede bananenoogst garandeert.” Met alle respect voor Kai-Mook, er zijn ook grenzen aan mijn groene ambities.

Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content