“Omdat Artsen zonder Grenzen geen organisatie is die zwijgt. Daarom steunen we 0110. Hardop, mét affichecampagne.” Directeur Gorik Ooms zegt het fel. Halfweg zijn ambtstermijn verwondert het gulzige engagement van zijn organisatie hem nog elke dag. Een open gesprek over ’s mans verslaving : noodkreten beantwoorden.

Echt. Ik kan er met mijn verstand niet bij.” Gorik Ooms steekt een sigaret op, leunt achterover, haalt zuchtend de schouders op, gaat weer recht zitten. “Doe je tegenwoordig heus al aan politiek als je pleit voor verdraagzaamheid, zoals het evenement 0110 alleen maar wil doen ? Als je oproept tot medemenselijkheid ? Tegen racisme ? Verlies je echt je neutraliteit door zoiets te steunen, zoals enkele boze reacties ons verwijten ? Nee, dat kan en wil ik niet begrijpen. Als politieke partijen zich geviseerd voelen, betekent dat alleen maar dat die met een ferm probleem zitten. De hele werking van Artsen zonder Grenzen, ons fundament steunt op medemenselijkheid. Zit een medemens in problemen, dan is het onze taak die de hand te reiken. Artsen zonder Grenzen is zowat de overtreffende trap van tolerantie. Valt die weg, dan valt ons fundament weg. Dan hebben we geen draagvlak meer. Uiteraard trekken wij dus onze mond open. Wij zwijgen niet. Wij willen niet zwijgen. Mocht ik zwijgen, dan weet ik zeker dat mijn medewerkers zich niet meer goed zouden voelen in onze organisatie. Vreemd toch dat sommige mensen er blijkbaar geen graten in zien om wel solidair te zijn met mensen in problemen aan de andere kant van de aardbol, maar dan niet verdraagzaam zijn binnen de landsgrenzen.” Hij schudt het hoofd en vraagt het nog eens, oprecht : “Serieus. Vind je dat nu niet bijzonder vreemd ?”

Gorik Ooms is veertig geworden, dit jaar. Ergens tussen een terreinbezoek en een algemene vergadering in, herinnert hij zich. Nee, geen schurend kaapgevoel. “Geen tijd voor. Bovendien begin ik elke werkdag met de glimlach, en dat meen ik. Er is te veel goesting, denk ik, om me zorgen te maken over mijn jonge leven dat voorbij is.” We zitten op het dakterras van het AZG-hoofdkwartier in Jette, dat 180 medewerkers huisvest. Wereldwijd een van de grootste hoofdkwartieren, zo blijkt. In vergelijking met het aantal inwoners heeft het Belgische Artsen zonder Grenzen overigens de meeste medewerkers. Iets om trots op te zijn, zeker wel, knikt Ooms. Zelf zette hij er zo’n zestien jaar geleden de eerste stappen. Al is het engagement veel vroeger beginnen te jeuken, ergens rond zijn tiende.

“Mijn vader werkte voor het ministerie van Financiën en moest in Burundi een kadaster helpen opstellen. Het hele gezin is meegegaan, voor een dik jaar. Afrika heeft zich toen ongemerkt maar voorgoed in mijn hart genes-teld. Want dat heb je met Afrika : het haakt zich aan je hart vast, om het daarna nooit meer los te laten. Dat jaar heeft ook het fundament gelegd van mijn afkeer voor onrecht. Ik herinner me hoe we bij aankomst een dag rondgeleid werden door een andere Belgische familie die er woonde. ‘Spuw maar in zijn hand’, zei de vrouw ons, toen een bedelaar zijn hand uitstak. ‘De enige manier om het ze af te leren. ‘ Ondersteboven was ik daarvan. Dagen niet goed van geweest. En een scène die me nog vaak spontaan voor de geest komt en me blijft aanwakkeren.”

“Ik heb de lijdende medemens altijd al de hand willen reiken. Geneeskunde leek me dus geen onlogisch vertrekpunt. Helaas : ik kan geen bloed zien. Zie ik bloed stromen, dan krijg ik het benauwd. Te benauwd om het hoofd koel te houden. Rechten dan maar, om in de diplomatie te stappen. De beste manier, zo dacht ik, om aan ontwikkelingshulp te doen, om echt iets in de pap te brokken te hebben. Al raadde het PMS het me aan de vooravond van de universiteit dan wel ten stelligste af. ‘Je kunt te weinig je mond houden om diplomaat te worden’, zeiden ze me fijntjes. Kon me niet schelen. En ik dacht tegen mijn 23ste trouwens wel gemilderd te zijn. Niet dus. Ik heb uiteindelijk nooit mijn diplomatie-examen gedaan. Ook omdat de vader van een vriend, een diplomaat, me op het hart had gedrukt dat diplomaten door de band genomen nog weinig touwtjes in handen hebben. De protocollaire functie die het tegenwoordig vooral is, zag ik niet zitten.”

Advocaat graaft waterputten

“Als student maakte ik deel uit van die intussen bekende bende met onder meer Bart Somers, stand-upper Bert Kruismans en Steven Vansteenkiste, kabinetchef van Vlaams minister Marino Keulen. Of er iets in ons bier zat ? Bah, we waren studenten als alle andere. Oprecht idealistisch en gedreven, dat wel. Hoe oubollig dat ook klinkt. Ik heb drie jaar met Bart op kot gezeten en zowat elke ochtend kochten we een handvol kranten om ze dan samen uitvoerig te bediscussiëren. Of ik nooit in de politiek wou gaan ? Nee. Ik verschilde daarin sterk van mening met Bart. Ik vond dat je pas vanaf je veertigste een voldoende gedegen mening en dus basis had om aan politiek te kunnen doen. Bart was ervan overtuigd dat uitstel afstel betekende. Goh, wellicht hebben we allebei wel gelijk. Maar politiek is me net iets te wereldvreemd. Absurd genoeg.”

“Geen diplomatie, geen politiek. Wel Artsen zonder Grenzen. Twee redenen. Ik wou absoluut iets in ontwikkelingssamenwerking doen, en ik geloofde sterker in noodhulp dan in langetermijnprojecten. En bovendien, al klinkt dat al minder magistraal : ik was verliefd op een studente geneeskunde en wou haar imponeren (lacht). Mijn eerste job : zorgen voor waterputten in Guinee. De dorpen aan de grens werden toen overspoeld door vluchtelingen uit buurland Liberia, waar een burgeroorlog woedde. We vreesden voor de uitbraak van epidemieën, cholera in het bijzonder. Ik moest zorgen voor waterputten, om bij een eventuele epidemie makkelijk chloortabletten in te kunnen oplossen om het water te ontsmetten. Bovendien moest ik de rivieren in kaart brengen zodat we bij een uitbraak het verloop van de epidemie konden voorspellen. Zes maanden ben ik daarmee bezig geweest, waarna ik naar de hoofdstad ben geroepen. Artsen zonder Grenzen zat er met een juridisch probleem en misschien ‘kon die advocaat die daar waterputten zat te graven er wel weg mee’. Zo ben ik vrij vlug in het coördinatieteam terechtgekomen.”

Knokken voor aidsremmers

“Enkele jaren later ging ik opnieuw naar Afrika. Daarvoor was ik een tijd voorzitter geweest van het bekende Molenbeekse Jeugdhuis Centrum West en vzw Bas ! (begeleiding van alternatieve straffen voor jongeren) en had ik bij Artsen zonder Grenzen een jaar lang als adjunct-directeur-generaal de reorganisatie van het kantoor begeleid. Deze keer, in 1999, vertrok ik voor vier jaar en niet alleen : die studente geneeskunde was intussen gynaecologe, én mijn vrouw, jawel ( lacht). Vooral de situatie in Burundi was vreselijk toen. De regering had de bevolking zomaar in kampen ondergebracht rond de hoofdstad om te voorkomen dat ze steun gaf aan de rebellen. Zogezegd. Artsen zonder Grenzen gaf medische verzorging in die kampen. Maar uiteindelijk hebben we besloten om de hulp stop te zetten, een van de moeilijkste beslissingen ooit. De situatie zat gewoon helemaal scheef : we voelden ons de dienst-na-verkoop van een beslissing die politiek eigenlijk echt niet kon. Hoe dan ook een risico : we konden niet inschatten wat het effect zou zijn. We hoopten alleen de diplomatieke wereld wakker te schudden met onze beslissing en dat is uiteindelijk gelukt : de veiligheidsraad van de VN heeft toen een resolutie uitgevaardigd om die kampen te ontmantelen. En dat was hoog tijd.”

“Na Burundi zijn we naar Mozambique getrokken. Begin 2000 werd het land geteisterd door zware overstromingen. Een mislukte oogst, dus veel ondervoede kinderen. We richtten toen een ziekenhuis op voor hen, maar het verbaasde ons dat velen niet beter werden, ondanks goede verzorging. In overleg met de regering daar en onze medische dienst in Brussel hebben we toen bij vijftig kinderen, anoniem, een aidstest gedaan. Het resultaat was onthutsend : slechts één kind was níét besmet. De andere negenenveertig wel. Alle negenenveertig moeders dus ook. En wie weet hoe zat het met alle broers en zussen thuis. We wisten dat aids er een probleem was, maar dat het zo erg was, hadden we niet eens durven te vrezen.”

“Toen zijn we echt zwaar aan de boom gaan schudden. Een strategie tegen aids die alleen steunt op preventie in een land waar de meesten niet eens kunnen lezen of schrijven, is niet voldoende. We wilden aidsremmers, wat toen nog als compleet onrealistisch werd beschouwd, want te duur en niet duurzaam genoeg als interventie. Nu zijn ze algemeen aanvaard, maar we hebben er hard voor moeten knokken. En nog altijd krijgt het overgrote deel van de aidspatiënten dan wel niet de behandeling die ze nodig hebben, er zijn toch al veel meer middelen ter beschikking, ook dankzij organisaties als The Global Fund to Fight Aids. Die hele discussie heeft me de ogen ge-opend. Confronterend om aan den lijve te ondervinden hoe de politiek van organisaties als de Wereldbank en het IMF invloed heeft op wat er in die landen gebeurt. En dat gaat ver : of die bepaalde pillen al dan niet beschikbaar zijn, vloeit voort uit een beslissing die in Washington genomen is.”

Wakkere nachten

“In 2004 werd ik dan directeur van de Belgische afdeling van Artsen zonder Grenzen. Een functie die vooral een paradoxale lenigheid vereist : idealistisch tegen beter weten in en tegelijk de zaken nuchter en helder kunnen overdenken. Je hebt de twee echt nodig. Idealistisch genoeg om te durven dromen dat je een oplossing kunt vinden voor die veertig miljoen aidspatiënten, en tegelijk je nuchter verstand gebruiken in discussies en beslissingen. Concreet is mijn job simpel, hoor : het overzicht houden over alle departementen en zorgen voor een soepel gewricht tussen de Raad van Bestuur en het team. Veel management uiteraard. Maar wat het vooral zo intens maakt, zijn die loodzware beslissingen af en toe. De moeilijkste komen tot bij mij. Zoals onlangs in Libanon : om toch naar het zuiden te trekken tegen het advies in van het Israëlische leger. Bijzonder wakkere nachten heb ik gehad. Elke beslissing om al dan niet tussen te komen, vertaalt zich in mensenlevens. Ik moet voortdurend de veiligheid van het team afwegen tegenover het verschil dat we daar kunnen maken, en dat is vreselijk moeilijk. Uiteraard heb ik een fantastische ploeg waarmee ik het gewicht van die beslissingen kan delen. Maar toch. Het vreet aan je. Veel langer dan vier jaar kun je dit niet volhouden.”

“In de hele terrorismesaga is de veiligheid van westerse hulpverleners alleen maar een heikelere kwestie geworden. Sowieso is politieke neutraliteit een must voor ons. Vooral in conflicten mag je geen partij kiezen : om goed en veilig te kunnen werken hebben we de erkenning van beide kanten nodig. We hebben bijvoorbeeld onze hulpverlening stopgezet toen we in Afghanistan onder druk werden gezet om onder de hoede van de Amerikaanse coalitie te werken. Dat konden we écht niet maken, want het gewapende conflict was nog niet voorbij. We zijn bereid om een risico te nemen, maar dan hoogstens dat van de verdwaalde kogel. Als we aanvoelen dat we het doelwit worden, kunnen we niet anders dan vertrekken. Artsen zonder Grenzen móét trouwens neutraal blijven om te kunnen functioneren. Mochten we bijvoorbeeld aanvaarden om in Afghanistan onder de vleugels van de Verenigde Staten te opereren, dan zouden we als handlangers van de Amerikanen beschouwd worden. Je begrijpt dat we in sommige landen dan al niet eens meer binnen zouden mogen.”

Verslaving als drive

In een artikel in De Morgen over het loon van ngo-directeurs was ook ooit dat van Ooms te lezen : iets van een 2300 euro netto, geen laptop, geen auto. Een hemelsbreed verschil met gelijkaardige functies in het bedrijfsleven. Meer voldoening van een eerlijk salaris ? “Ik pak daar eigenlijk niet graag mee uit. Toen De Morgen me naar mijn salaris vroeg, heb ik geantwoord. Iedereen mag dat weten, daar gaat het niet om. Maar ik wil absoluut niet doorgaan voor een martelaar. Uiteraard zou ik me niet goed voelen bij een heel hoog loon. De donaties dienen om mensen in nood te helpen, niet om ons vet te betalen. Een beginnende arts verdient bij ons nog geen 1000 euro. We willen absoluut vermijden dat iemand blijft voor het geld. Wil iemand opstappen, dan weet hij of zij dat de verloning elders zeker even hoog of hoger ligt. Bovendien mag niemand op geen enkele manier gehinderd worden om eventuele ongenoegens te uiten over de organisatie. Op algemene vergaderingen gaat het er soms hard aan toe. Niemand houdt zich in, geen redenen voor ook. En net in die opendebatcultuur schuilt volgens mij een groot deel van onze kracht.”

Halfweg zit hij nu. Nog twee jaar te gaan als directeur. En daarna ? “Bij de studiedienst van Artsen zonder Grenzen verder onderzoek doen over structurele ontwikkelingshulp. Denk ik. En later misschien weer veldwerk, in Afrika. Mijn vrouw en ik hebben de lening van ons huis bewust op vijftien jaar vastgelegd. Misschien keren we dus ooit terug, wanneer de kinderen zelfstandig zijn. Afrika heeft ons allebei in zijn macht. Het geeft ook zo’n onbeschrijfelijke voldoening om ter plaatse projecten op te starten, om daar middelen voor te zoeken en mensen voor te overtuigen. Vorig jaar ben ik nog eens teruggekeerd naar Mozambique. Naar het ziekenhuis dat ik er opstartte, waar we de eerste aidsremmers toedienden en waar mijn vrouw de eerste arts was. Dat ziekenhuis werkt nu op volle toeren en zit stampvol. Met mensen die leven dankzij die aidsremmers. Dat is natuurlijk fantastisch. Enerzijds is dat het zwaarste aan de job, dat het altijd over leven en dood gaat. Anderzijds is het net dat wat het zo verslavend maakt: noodkreten beantwoorden van mensen in levensgevaar . Dat moet het ook zijn om het aan te kunnen, denk ik. Om ermee door te kunnen gaan. Om tegenslagen achter je te kunnen laten. Dat vooral.”

Artsen zonder Grenzen kunt u steunen op het rekeningnummer 0-0000060-60. Alle info op www.azg.be

Door Guinevere Claeys I Foto Saskia Vanderstichele

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content