Reacties : jp.mulders@skynet.be

Vaak heb ik me afgevraagd hoe het zou zijn mocht mijn vader voor een dagje kunnen opstaan uit de dood. Onder de treurwilg in de tuin zouden we een glas koele munt drinken. We zouden elkaar onderhouden over de toestand in de wereld, wat we altijd al graag deden. Mijn argumenten zouden volwassener zijn, vermits ik nu toch niet helemaal groen meer ben achter m’n oren. Daarna zouden we samen door de straten lopen, hij met zijn vertrouwde, rustige tred en ik zenuwachtig om hem heen dribbelend, ongeduldig om hem op mijn beurt alles te tonen. Hij kijkt wel op, mijn vader, van de futuristische vormen der auto’s. Het goedaardige aanhangsel dat met eenieders oor is vergroeid, ontlokt hem ook verbaasd gemompel. Bevalt onze mooie nieuwe wereld hem ? Ik vrees een beetje van niet. Ongetwijfeld is het leven koortsachtiger geworden. De straten stinken en de mensen ijlen. Het geweld nam toe, zo sluipend dat wij het amper merkten. De boiled frogg die rustig in het water blijft zitten, terwijl dat langzaam heter wordt en hem uiteindelijk vermoordt.

Vervuld van afschuw belde mijn vader me toen de Challenger ontploft was. Hij was toen al zwaar ziek. “De grootste ramp in de ruimtevaart ooit”, hijgde hij aan de telefoon. Hij weet niet dat er intussen nog een space shuttle ontploft is. Hij kent het schitterende toestel niet dat fax heet, en dat na zijn dood stormenderhand de wereld veroverde en bijna even snel weer verdween. Tevens is hij onkundig van wat er in Tsjernobyl gebeurde. De dood van koning Boudewijn bleef hem bespaard, evenals de Wally’s en de Pfaffs, de oorlogen in Irak en de strontmachine van Wim Delvoye. Ik serveer het hem als een gigantisch griezelverhaal, dat nu eens verbijstert en dan weer lachstuipen opwekt. Ik voel de neiging de afschuwelijkste zaken te verzwijgen. Zoals in de film Good Bye Lenin, waarin de zoon van een vrouw die lang in coma heeft gelegen zich in de vreemdste bochten wringt om zijn moeder de teloorgang van haar geliefde DDR te besparen. Die verdwijning verheugt mijn vader dan weer. Net zoals het feit dat er geen nieuwe kernbommen zijn gevallen, want dat was altijd al zijn grootste schrik. Hij kijkt ervan op dat we mensen nu langer kunnen maken, huisdieren klonen en zelfs geen mannetje meer behoeven om een nieuw setje muisjes te vervaardigen.

Dan ziet hij, terwijl we nog altijd als twee oude vrienden door de straten struinen, de affiches. De affiches waarop het Vlaams Blok het recht op vrije meningsuiting eist. Dat is schrikken voor wie van nabij SS-Totenkopfinsignes zag. Van alle nieuwe dingen is dit nog het moeilijkst uit te leggen aan mijn vader. Hij is een politiek zeer correct mens, wat iets anders is dan een zeer politiek correct mens. ‘Rechtschapen’ en ‘charmant’ zijn de adjectieven die mij bereikten uit de mond van wie hem langer heeft gekend. In de oorlog stond hij volautomatisch aan de goede kant. Riskeerde zijn leven met smokkelwaar en het vervalsen van papieren. Zelfs in de enige droom waarin ik hem na zijn dood hoorde spreken, vond hij het nodig om me vanuit het duister nog te waarschuwen voor de cadans van laarzen : “Pas op voor de fascisten, jongen.”

De fascisten, ach. Ik leg mijn vader uit dat ze geen leren jassen meer dragen en de arm niet langer in een hoek van 45 graden ten hemel strekken. Dat ze nu met mes en vork eten en keurig met twee woorden spreken. Dat het Vlaams Blok al veel stemmen heeft gekregen, vooral van mensen die er eigenlijk niet op willen stemmen. Dat het zopas in een rechtszaal werd veroordeeld en daardoor meer dan ooit de aantrekkingskracht kreeg van een sigarettenpeuk op een stout schoolkind. Deemoedig beken ik niet meer te weten wie ik het meest verafschuw : het Vlaams Blok of hen die het op zo’n schijnheilige wijze bestrijden, terwijl verderop de laars telkens weer in het gezicht van dezelfde arme duivels neerkomt. Met angst in m’n hart vraag ik hem of ze in zijn jonge jaren, de grijze jaren dertig, ook zo lijdzaam moesten toezien hoe er een situatie ontstond waarin praten opeens niet meer hielp.

Hij schudt het zilverwitte hoofd en vraagt zich halfluid af hoe het zover is kunnen komen. “We zullen moeten delen”, zegt hij, met de eenvoud van een stuk oud brood op een plank. Dat ik daartoe graag bereid ben, antwoord ik, maar hoe hij dat praktisch zou organiseren ? Andermaal laat de snoodaard zich niet vangen. Hij haalt de schouders op en wandelt kalm weg, zonder nog op mijn geroep te reageren. Waardig zie ik zijn rijzige gestalte verdwijnen, naar waar de dood gestorven is en zelfs de tijd een tandeloze grijsaard is.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content