Op zoek naar authenticiteit halen moderne beeldenmakers hun inspiratie uit video’s die niemand lijkt te huren, foto’s die je beter niet ophangt en tijdschriftjes van onder de matras. Ze putten uit subculturen, zijn geobsedeerd door wat obscuur en cult is. Van fonkelende decadentie tot bedenkelijke sleaze met als sleutelwoord : echtheid. The real thing zit underground.

Peter De Potter

Je ziet het in de modefotografie : een nieuwe lichting fotografen, stylisten en ontwerpers trekt andere hoofdrolspelers aan ; van modellen-met-een-foutje tot je reinste white trash. Ze schieten op andere locaties. In goedkope hotelkamers, langsheen woonwagens, in nachtwinkels, in banlieus. De trend blijft niet bij avant-garde-stijlmagazines. Het Amerikaanse publiek kreeg een voorlopig resultaat te zien toen Calvin Klein zijn jeanscampagne onthulde in augustus vorig jaar. Reclameborden op straat, paginagrote advertenties en een tv-spot toonden een handvol tieners tegen een decor dat deed denken aan een vunzige, goedkope opnamestudio, compleet met vuilpaars vasttapijt en imitatiehout tegen de muur. De jongens en meisjes waren jong en onschuldig, maar keken passief verleidend in de lens. Ze zaten of vleiden zich uitdagend neer, de benen lichtjes gespreid zodat je een glimp van ondergoed kon opvangen. Het geheel leek opgevat als een auditie voor een jaren zeventig seksfilm. Voor de tv-reclame werden ze off-screen geïnterviewd als door een pornoregisseur op zoek naar jong talent. Amerika reageerde geschokt, de FBI was gealarmeerd, en religieuze, rechtse drukkingsgroepen eisten het afvoeren van de campagne. Klein gehoorzaamde. Hij had z’n doel en doelgroep toch al bereikt. ?Het zijn de jongeren, niet de vijftigers die de jeans kopen?, zei hij later in een gesprek met The Face. ?En ze zijn dol op het idee dat iets verboden is, dat iets niet mag van hun ouders.?

De beelden die fotograaf Steven Meisel en stylist Joe McKenna aan Klein hadden geleverd, leenden ze nadrukkelijk uit het boek The Perfect Childhood (’94) van Larry Clark, de fotograaf die ook de film Kids draaide. Zijn volledig oeuvre handelt over de tieners die je niet te zien krijgt in soaps en Disney-films. Hij toont de andere, realistische kant : de verwarring, verveling en soms weinig fortuinlijke situaties waarin ze kunnen verzeilen. In Tulsa, zijn debuut uit ’71, is dat de marginale junkiewereld Clark was indertijd even verslaafd als zijn onderwerpen. Teenage Lust, dat zo’n twaalf jaar later uitkwam, portretteerde de jongenshoeren op de trottoirs van New York. Kids, zijn eerste langspeelfilm, schetst een dag in het leven van een jonge skateboarder, geobsedeerd door seks en snelle kicks, roekeloos rondscharrelend in het aidstijdperk. Clark maakt geen sociale documentaires ; hij oordeelt nergens. Zijn protagonisten zijn individuen, tieners die hij kent en zegt te begrijpen. Hoogstpersoonlijke, onverbloemde beelden waaruit betrokkenheid spreekt zonder te vervallen in plat voyeurisme.

Fotografe Nan Goldin hanteert ongeveer dezelfde stijl. Ze fotografeert zichzelf en intieme vrienden in The Big Apple, en anderen waarmee ze kennismaakt op doortocht in Berlijn, Tokyo, Londen en Mexico. Niemand poseert of brengt nog vlug een likje oogschaduw aan. Het zijn snapshots in bars, slaapkamers, toiletten. Haar figuren lachen, genieten, schreien, klagen, staren, denken. Goldin maakt een visueel dagboek, dat ze bundelde tot The Ballad Of Sexual Dependency, een uitgebreide reeks dia’s die al tien jaar lang een rondreis langs musea en filmhuizen maakt en nog steeds aangevuld wordt met nieuwe mensen in nieuwe omgevingen. Goldin kijkt, net als Clark, niet neer op de taferelen die zich voor haar camera afspelen, maar verheerlijkt ze ook niet. Het is poëzie in kleine lettertjes, geen enkele versregel geschrapt.

Het is die thematiek en signatuur, hoe onopvallend die ook mag lijken, die je tegenwoordig ziet opduiken in het werk van moderne beeldenmakers als Gus Van Sant (de regisseur van My Own Private Idaho) en Dennis Cooper, wiens controversiële romans klaarliggen om verfilmd te worden. Fans als Glen Luchford, Mario Sorrenti en vooral Juergen Teller introduceren dezelfde aanpak in de modefotografie. Teller maakte de portretten van Chloe Sevigny de actrice uit Kids voor de reclames van Miu Miu : hét voorbeeld van de onmiskenbaar echte, lichtjes geblutste tiener. Trashy maar toch glamoureus.

De foto’s van de ?nieuwe realisten? doen aan polaroids denken, overbelicht, onscherp, zelfs als ze vakkundig afgedrukt zijn op het glanzend papier van de tijdschriften waarvoor ze werken. Het lijkt improvisatie, het nonchalante van super-8 en lo-fi. Een reeks momentopnames waarop meisjes een trek van hun sigaret nemen, voor hun spiegel in een rommelige badkamer staan, half uitgeslapen in hun ondergoed de lens inturen. David Sims, misschien wel de beste, verkiest kale studio’s en lege achtergronden en zet zijn modellen op een krukje of een keukenstoel. Soms in de stijl van de goedkope pin-upfotografen uit de jaren vijftig en zestig, die op één dag tientallen verschillende jongens of meisjes op de gevoelige plaat vastlegden, allemaal leunend tegen hetzelfde decorstuk. In zijn nu al indrukwekkende portfolio zitten campagnes voor Prada, Helmut Lang, Jigsaw en Calvin Klein.

Wat de beeldenmakers typeert, is hun intimistische benadering van de figuren voor hun camera, net zoals hun voorbeelden uit de underground. De verhouding tussen fotograaf en onderwerp is er een van gelijkheid, zo schijnt het toch. Ze moeten toch een nauwe band hebben om zich zo ongedwongen en natuurlijk voor een fotoreportage te lenen. De mensen voor en achter het fototoestel roepen één grote vriendenkring op, één grote familie van gewone maar fascinerende kids.

Zoals The Factory dus, de originele trashfamilie rond visionair Andy Warhol. Foto’s van de entourage binnen de zilveren muren van zijn werkplaats hangen op het prikbord van zowat elke moderne beeldenmaker. Ze tonen, net zoals de prenten van Goldin en Clark, een andere, duistere leefwereld. Flitsender, minder schrijnend, bijna een rock-‘n-rollfantasie. Het beeld van The Factory is de drug waarvan je geen overdosis kan krijgen. Een Lam Gods in hard zwart-wit. De nachtkinderen en hun dealers, de transseksuelen en hun publiek, de amfetaminemeisjes die er nog beter uitzagen met een zonnebril. Onaantastbaar komen ze over, vastgelegd in nog steeds opwindende, definitieve beelden. Ze komen, een beetje zoals Sinterklaas, elk jaar terug. Telkens gedetailleerder, dwingender. Tien jaar geleden zag je nog lachwekkende imitaties in de stijlbladen. Nu zijn het haast perfecte kopies, zo goed doet men z’n best het juist af te beelden.

Ook de twee recente films rond Warhol die dit jaar moeten uitkomen, concentreren zich uiterst hard. Basquiat gaat over het leven van de schilder en de New-Yorkse kunstsien van de eighties, waaruit zowat iedereen kind aan huis was bij de poppaus. De afvallige apostel Valerie Solanas, die in ’68 een bijna fataal revolverschot op Andy richtte, is de centrale figuur in een andere moderne kostuumfilm die The Factory zo waarheidsgetrouw mogelijk tracht weer te geven. Ook jonge ontwerpers, van Colonna tot Anna Sui, blijven hommages brengen. Stephen Sprouse, de ferventste Factory-fanaat uit de jaren ’80, deed het hen voor. De ontwerper kreeg 44 vermeldingen in de dagboeken van Andy en vertaalde de beeldenvisie van zijn idool meesterlijk. Zijn kledingstukken en schilderijen reizen nu tentoonstellingen over popcultuur af, en verzamelaars hebben fortuinen over voor een originele Sprouse-jas of -jurk.

Sommigen duiden het Diesel-concern aan als spirituele erfgenaam van Andy, maar het is vooral Steven Meisel die de huur van The Factory afbetaalt. De koning van het visueel samplen toverde Italia Vogue om tot een parade van dunne, coole meisjes en hippe, arrogante jongens : honderden variaties op Edie en Gerard. De gevierde fotograaf was ook verantwoordelijk voor een ander trendsettend Calvin Klein-beeld : dat voor cK one. Het maakte de wereld vertrouwd met een nieuw soort echte jongeren, androgyn en streetwise. De foto toont een opvallende gelijkenis met het beroemde Avedon-shot van, alweer, de Factory-bewoners. Niet eens in de eerste plaats door de casting van Joe Dallesandro tussen de nineties-kinderen.

Dallesandro acteerde in de latere Factory-prenten die een slimme distributeur maar beter terug in roulatie kan brengen. Films als Flesh en Trash, geregisseerd door Paul Morrissey onder de supervisie van Warhol, zijn terug actueel, very now. In de eerstgenoemde, krakkemikkige film beeldt Dallesandro het doen, laten en veel slapen van de male hustler uit, de mannelijke straatmadelief. De andere toont zonder veel knipwerk en zelfcensuur de junkielotgevallen van Joe en de drag queen Holly Woodlawn, die z’n slonzige vrouw speelt. De films uit The Factory waren realistische weergaves van onderwerpen die ze uit het dagelijkse leven haalden. Eten, slapen, vrijen. Eindeloos babbelen en uren in een tijdschrift bladeren. Mooi zijn, wild wezen. De personages hoefden dan ook geen script. Iedereen was the real deal. Expliciet, zonder franjes. De lows, maar ook de highs. Zoals de heroïneverslaafden in Trainspotting, of The Basketball Diaries, de film gebaseerd op de biografie van cultschrijver en dichter Jim Carroll. Want ook harddrugs, de rotste appel uit de mand van het verbodene, zijn weer very now.

Rentboys, mannen als lustobject met een prijskaartje, duwen de androgyne trend verder. Jean-Paul Gaultier speelt in zijn shows en reclames al een tijdje met beelden van jongens-als-hoeren, maar het blijft bij suggereren. Gretiger voer voor de pers, want veel echter, is mannelijk topmodel Tony Ward, ex-vriendje van Madonna, die net als Dallesandro zijn vroeger baantje in de betaalseks uitbeeldt in een undergroundfilm van Bruce La Bruce.

Ook hippe modereportages lijken brave interpretaties beu. Verlopen meisjes met doorlopen mascara zijn al terug out. Leuk geprobeerd maar te licht bevonden. Je ziet nu vervaarlijk dronken deernes en handtastelijke dames in de reclamefoto’s voor Katharine Hamnett. Toonaangevende stijlbladen als Dazed & Confused rakelen de schemerzones van prostitutie en verdovend spul op. De modellen doen alsof. Als je de kleine lettertjes leest, zie je dat ze door fatsoenlijke agentschappen zijn gestuurd. Je was er bijna ingetrapt. Rankin, de fotograaf die verantwoordelijk is voor de visuele inhoud van het blad, ziet modereeksen met druggy jongetjes in openbare toiletten als het doorbreken van al te verspreide mode-stereotiepen rond geslacht en seksuele voorkeur. ?Het is een goedgeplande strategie van ons blad,? zegt hij in Creative Review, ?het toont dat er in onze presentatie van kleren nog steeds niet genoeg ironie en zelfs parodie zit.? Moderne beeldenmakers kunnen zich nu al schrap zetten voor Crash, de Cronenberg-verfilming van het magistrale boek van J.G. Ballard. De roman hallucineert over de erotische opwinding van het auto-ongeluk, klaarkomen in een frontale botsing. Ook American Psycho, de genadeloze über-yuppie van Bret Easton Ellis, dreigt met een cinemaversie.

Willen de jonge trendsetters er nog een schepje slechte smaak bovenop gooien ? Niet echt. Is het alles, maar dan ook alles om te shockeren ? Al evenmin, hoewel het soms een dunne lijn is. Het sleutelwoord is echtheid, the real thing. Men lijkt geobsedeerd door authenticiteit. Door de pioniers uit de cultwereld, die alles wat nu nog steeds provoceert, realistisch én voor eeuwig vastlegden. Ze trachten hun beduimeld plaatjesboek terug tot leven te brengen, uit eerbetoon, uit verlangen. En de werkelijke beeldenstoet is niet altijd zo gewoon.

De twintigste verjaardag postuum dan van Studio 54 komt er volgend voorjaar aan. Moderne beeldenmakers kunnen zo lang niet meer wachten. Fotograaf Mario Testino maakte enkele maanden geleden een gestileerd-decadente modereeks voor The Face, overduidelijk geïnspireerd op snapshots uit de tijd van de megadiscotheek. Tom Ford van Gucci laat zijn retroklok gewoon doorlopen, en belandt als vanzelf aan de uitgang van de legendarische danstempel. In New York, de stad waar Studio 54 hof hield, kan je het logo weer als opdruk op T-shirts zien, maar dat kan ook aan een failliet gegane tweedehands zaak liggen. Twee langspeelfilms komen eraan, het boek volgt.

Hoewel de club het een luttele drie jaar uithield, is Studio 54 een begrip. Een woord en cijfer die een tijdsgeest en een levenswijze bevatten. Net als The Factory, bijna een verzinsel, volledig haaks op de bange jaren negentig. Het lijkt het ideaal waar iedereen een stukje van wil, als tegengif voor wat er is en nog kan komen. Spreek de magische naam uit en je denkt aan buitenissige glamour, voor het Melrose Place kwam te heten. Aan seks middels één vingerknip, nog voor aids en andere plagen. Aan pop-, mode- en filmsterren samen achter één lange lijn coke, nog voor het in was om met een yogaboek het bed in te duiken. Aan disco, disco, disco, voor het een scheldwoord werd. Studio 54 was een discotheek waar men naartoe trok voor plezier en vermaak in een tijd dat de economie bleef haperen, én om er gezien te worden. De club beloofde, nog voor de opening, groter, beter en exclusiever dan de concurrentie te worden, en dat waren precies de termen die de jetset het liefst gebruikte.

Eén van de eigenaars, Steve Rubell, nam plaats voor de deur en liet enkel doorwandelen wie rijk, mooi, beroemd, opgekleed of interessant genoeg was. Raakte je binnen de muren van het enorme complex, dan maakte je deel uit van een koninklijke familie in jeans en lurex ; alle verplichtingen vielen van je af, alle taboes kon je laten varen.

Bob Colacello, toen hoofdredacteur van Interview, haalde in het nummer van maart ’96 van Vanity Fair herinneringen op aan de hoogdagen van disco en decadentie in Studio 54. Hij blikt terug op de spectaculaire feesten en optredens, de ruzies en de gekte. Werden op de dansvloer gesignaleerd : Scavullo, Bill King, Yves Saint Laurent, Potassa, Ara Gallant, Tina Chow… briljante figuren, op het toppunt van hun kunnen, elk op zich klaar voor een cultstatus. Wie liever niet praat over Studio 54 is Bianca Jagger, en het is net zij die door de moderne beeldenindustrie beschouwd wordt als de verpersoonlijking van de toenmalige zeitgeist. La Jagger zet zich tegenwoordig in voor de goede zaak en laat zich enkel nog flitsen in vluchtelingenkampen en weeshuizen. Hardop droomt ze ervan ooit president van haar geboorteland Nicaragua te worden ; haar al te vaak verteld verleden probeert ze achterwege te laten.

De Studio-historie eindigde wrang. De managers werden veroordeeld wegens belastingontduiking, fraude en drugbezit en kregen elk drie jaar gevangenis. Grootheidswaanzin, te veel, te snel. De seventies draaiden zich om en de bezoekers van de droomclub hupten de jaren tachtig in, professioneel, uitgedanst. Studio 54 ging verzegeld in een tijdcapsule om perfect op tijd terug geopend te worden door de nieuwe lichting beeldenmakers.

De zelfkant van outlaw-artiesten als Goldin en Clark heeft alle elementen in zich om geromantiseerd te worden. De losbandigheid van The Factory en Studio 54 had iets kinderlijks, optimistisch zelfs. Geen wonder dat ze blijven inspireren. Maar ook de echte sleaze, de ranzigheid, de gemeenste deler worden door moderne beeldenmakers onder de loep genomen.

Je ziet overal pornosterren. De seksindustrie is het volgende speeltje voor Hollywood. Marky Mark gaat een rol spelen in Boogie Nights, een film over de pornowereld in Los Angeles anno ’80, en Larry Flynt, de baas van het blootblad Hustler krijgt een bioprent van Milos Forman. Het fenomeen lapdancing en de erotische balletten werden al vastgelegd in Showgirls, de geflopte prent van Paul Verhoeven en scriptschrijver Joe Eszterhas. De film raakte in hetzelfde net verstrikt als het Sex-boek van Madonna. De beelden slaan om in gluurderigheid, en in Madonna’s geval : megalomanie. Het echte probleem was hun geloofwaardigheid ; ze waren niet realistisch genoeg. Niet the real thing. Echte sleaze kan je niet acteren. Showgirls werd desondanks misschien terecht verdedigd door onder anderen John Waters en Quentin Tarantino, twee beeldenmakers die als geen ander de wetten van de trash en de sleaze kennen. Striptease, met Demi Moore in de blootrol, is de andere bioscoopfilm over het onderwerp. Het is afwachten of het grote publiek het eens zal zijn met bulldozer-filosofe Camille Paglia. Zij bejubelt de uitkleeddames als heldinnen en vergelijkt hun optreden met een groot kampvuur waaraan mannen zich komen warmen.

De levensechte sleaze-meisjes en -jongens die her en der rondtrippelen nemen de trendsetters au sérieux. Want hoe schaamteloos en gemaakt ook, realistisch zijn ze wel. Je kan ze rangschikken met een puntensysteem, je eigen klein festival in goorheid. Een aanmoedigingstrofee buiten competitie voor Traci Lords, die een carrière als tienerpornoster overleefde. Een enkele X voor de schrijfsters van de beruchte groupieboeken, waarin fans alles uit de doeken doen over hun veroveringen, meestal has-beens uit de rockkringen. Een XX voor Lolo Ferrari, de stunt van filmer Jan Bucquoy. De hoofdprijs XXX gaat naar de verbluffende Anna Nicole Smith. Het meisje uit het Diepe Zuiden van Amerika dat haar geld verdiende in een striptent, door een modellenjager van Guess ontdekt werd en uitgeroepen tot Playmate of the year door Playboy. Vervolgens trouwde ze voor een tweede keer, onder het verbijsterd oog van de pers, met een rijke oliemagnaat, op het moment van de bruiloft zo’n 60 jaar ouder. Op foto’s zag je een dronken Anna kirrend bij de kerstboom, een glas champagne in de hand, naast haar kersverse echtgenoot in rolstoel. Benieuwd hoe de beeldenmakers van het volgende millennium haar zullen herontdekken.

Steven Meisel haalde voor de Calvin Klein jeans-campagne (boven) zijn mosterd bij Richard Avedon (midden). Nan Goldin maakt snapshots in bars, slaapkamers, toiletten. Niemand poseert of brengt nog vlug een likje oogschaduw aan. Het is poëzie in kleine lettertjes, geen enkele versregel geschrapt.

Links : Chloe Sevigny uit de film Kids voor Miu Miu : hét voorbeeld van de onmiskenbaar echte, lichtjes geblutste tiener. Uit Dazed & Confused (midden) en Hommes Vogue (rechts) : mode in een expliciet realistische context.

De (postume) twintigste verjaardag van Studio 54 komt er volgend voorjaar aan. Moderne beeldenmakers kunnen zo lang niet meer wachten. Fotograaf Mario Testino maakte enkele maanden geleden een gestileerd-decadente modereeks voor The Face, geïnspireerd op

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content