Opulente lobby’s, designmeubilair, roomservice en sterrenrestaurants zijn bijkomstig. Om niet te zeggen : overbodig. De basiscomponent van een goed hotel is een stille, propere kamer, met een enigszins comfortabel bed, een deftige badkamer, een goede, bij voorkeur gratis internetverbinding, vensters die open kunnen, en indien mogelijk een memorabel uitzicht. Al is zo’n room with a view niet noodzakelijk een goede zaak. In Rio de Janeiro verbleef ik ooit in een vochtig strandhotel op de nauwe, grotendeels door een militair domein ingepalmde landtong tussen de stranden van Copacabana en Ipanema. Ik leerde daar dat het betoverende, helse kabaal van golven die beuken tegen een kaaimuur niet echt bevorderlijk is voor nachtrust, en nog minder indien gecombineerd met jetlag. In een Novotel in Peking keek mijn kamer uit op een donker, bijna claustrofobisch atrium. Ik sliep er wonderwel. Het leukste aspect van dat hotel was de noodtrap, die rechtstreeks naar de keukens leidde van een bakkerszaak.

Een hotel mag voor mij gerust chic zijn. Maar in de praktijk vallen luxehotels dikwijls tegen. Er is altijd wel iets op aan te merken, misschien omdat je verwachtingen er hoger liggen. In februari bracht ik, enigszins onverwacht, een nacht door in het Parijse Hotel K, een filiaal van de groep Costes. Onaantrekkelijke lobby in jarennegentigstijl ; spaarzaam, nog behoorlijk stijlvol ingerichte kamer. Versleten vasttapijt. Minimalistisch dashboard met schakelaars waar zonder een ingenieursdiploma écht niet mee te werken viel (oplossing : goedgemikte schoenworp tegen de hoofdschakelaar aan de deur). Maar wel een prima badkamer, zij het zonder de bijbehorende producten. Om halfvijf ’s ochtends rinkelde plots en ongevraagd de telefoon, waarna ik nog drie uur wakker lag. Op het ontbijt, in een deprimerend zaaltje naast de lobby, moesten we 45 minuten wachten. “Tja,” lachte de verantwoordelijke van dienst, “ik zat te praten met een leverancier en zag u niet binnenkomen.”

In het gloednieuwe, door Philippe Starck ingerichte hotel Royal Monceau, op wandelafstand, is de service al even schabouwelijk. Daar duurde het een vol uur voor we, na een middelmatige maaltijd onze koffie geserveerd kregen. Om nog te zwijgen van de vieze toiletten op de eerste verdieping.

En zo kan ik nog wel enkele pagina’s doorzeuren. Van een verblijf bij het gerespecteerde filiaal van Four Seasons in New York, ergens hoog in de wolken, herinner ik me hoofdzakelijk vuile ramen en een aftands, ouderwets televisietoestel op een moment dat zowat elk vierderangs motel al flatscreens had geïnstalleerd (en ik kijk niet eens naar televisie als ik op verplaatsing ben). Van Principe de Savoia, dat wordt beschouwd als het meest statige hotel van Milaan, onthoud ik van een verblijf in november vorig jaar een klein, koud, smakeloos ingericht, deprimerend kamertje, en een onwaardig ontbijtbuffet in een afgepeigerd achterkamertje. Het zwembad op de hoogste verdieping, en het fabelachtige panorama van het dakterras eromheen, maakten veel goed.

Ik ben, laat daar geen misverstanden over bestaan, gesteld op comfort. Ik slaap bij voorkeur niet in jeugdherbergen (flashback naar de lege slaapzalen van een betonnen universiteitsdortoir in Boedapest, toen het IJzeren Gordijn nog moest worden opengetrokken), en ook niet in tochtige treincoupés of vochtige tenten. Mijn allerlaatste nacht in een tent heb ik doorgebracht, intussen vele jaren geleden, op een gletsjer in IJsland, in de whiteout van een sneeuwstorm, bij min dertig graden. Ik weet nog altijd niet hoe ik dat avontuur overleefd heb. Alleen overnachten in een B&B lijkt me griezeliger, maar dat heb ik nog nooit gedaan.

Hutten, joerten en iglo’s hoeven voor mij niet zonodig. Ik werd ooit eens verondersteld te logeren in het ijshotel in Lapland, een dure toeristische trekpleister in het Hoge Noorden. Ook dat was, u voelt het al aankomen, een verschrikking : geen lucht, geen licht, stinkende toiletten, temperatuur rond het vriespunt, of eronder. De bedden waren uit ijs gehouwen, met een degoutant dierenvelletje als matras. Ik heb een acute aanval geveinsd van claustrofobie, en ben samen met de toenmalige moderedactrice van Knack Weekend gaan slapen in een lekker warm chalet, met badkamer, op veilige afstand van het ijsblokjespaleis.

Ik houd het meest van anonieme, neutrale hotels. Het liefst groot, met gangen en kelders en vergader- en feestzalen waarin je verloren kunt lopen, en zodoende eventueel een parallelle wereld ontdekt. Hotels waar je niet opvalt, of waar je op zijn minst zoveel mogelijk met rust wordt gelaten.

Ik ben niet geïnteresseerd in een home away from home, want thuis is ook maar thuis, en elders is anders. Functionaliteit is belangrijker dan esthetiek. En als alles werkt naar behoren, is service eigenlijk niet meer zo belangrijk (beleefdheid, goede manieren, daarentegen, blijven cruciaal). Een wasmachine is belangrijker dan een goedgevulde minibar. Als ik moet kiezen tussen ‘bijzonder’ meubilair of een zwembad, dan liever een zwembad.

Nu en dan sublimeert de esthetiek van een hotel een verblijf. Het Prince Hotel Akasaka, in Tokio, is niet bijzonder goed gelegen of speciaal uitgerust, maar het gebouw, een wolkenkrabber uit de jaren zeventig van de legendarische architect Kenzo Tange, is fantastisch, met een geheel in wit marmer uitgevoerde lobby – ivoorkleurige vleugelpiano inbegrepen – plus degelijke epoquemeubelen van Knoll in de kamers (ook wit) en werkelijk adembenemende vergezichten. Maar uiteindelijk logeer ik in Tokio toch liever in een bescheiden, klein budgethotel : het filiaal van Tokyu Stay in de stille wijk Yutenji. Waar een kamer met ingebouwde keuken, wasmachine, terras met Mount Fuji in de verte, en een oude, Franssprekende receptionist minder dan vijftig euro per nacht kost.

Nog goedkoper is mijn favoriete hotel van het moment, Somerset Chongqing, een serviced residence van de keten waartoe ook het Europese Citadines behoort, in het hart van de tot nog toe opwindendste stad van de eenentwintigste eeuw. Het hotel heeft, op het eerste gezicht, niets bijzonders, behalve misschien dat het logo van Somerset in metershoge blauwe neonletters op de gevel prijkt. Ik liep de eerste dagen gemakkelijk verloren in Chongqing, dus dat hielp. De kamer, een ruim, licht studioappartement met parketvloer, was misschien niet bijzonder stijlvol, maar in elk ander opzicht perfect (een geluidsinstallatie, zodat ik naar mijn cd’s van Carsick Cars en Ourself Beside Me kon luisteren, een dvd-speler, een volledig ingerichte keuken en wasmachine, alles gloednieuw) en de bediening was uitstekend. Ik liet op een ochtend toevallig een post-it op een tafeltje liggen met daarop in Chinees schrift het woord ‘stratenplan’ en vond bij mijn terugkeer als bij wonder een stratenplan in mijn kamer (weliswaar in het Chinees, zodat ik nog steeds verloren liep). Van de pool boy, tevens gym attendant, Allen, kreeg ik ongevraagd een zwembril en een bekertje water, opdat ik niet zou uitdrogen in de sauna. De avond voor ik vertrok stond Allen plots voor mijn deur met een afscheidscadeau : een porseleinen kopje, waarop een koppel teddyberen stond afgebeeld. Wie doet beter ?

DOOR JESSE BROUNS

Een goed hotel is, om met de Dolly Dots te spreken, een ‘dream machine’. Slapen, daar gaat het om.

Een wasmachine is belangrijker dan een goedgevulde minibar. Als ik moet kiezen tussen ‘bijzonder’ meubilair of een zwembad, dan liever een zwembad.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content