Als kind was ik doodsbang voor de Lokketisse en voor winkels tegen sluitingstijd. Mijn grootste schrik was dat het traliewerk zou worden neergelaten en de lichten uitgedraaid, en dat ik de nacht zou moeten doorbrengen bij de ontharingscrèmes van Veet. Men moest nog maar omroepen dat de klanten zich naar de kassa dienden te begeven of ik werd al bleek om de neus, begon onrustig aan de mouw van mijn moeder te trekken en wou naar buiten, eruit, als was het shopping center een sarcofaag waarin we levend zouden worden ondergeschoffeld.

Dat alles is nu lang geleden en van de angst voor winkels tegen sluitingstijd ben ik geheel bevrijd, alsook van schrik voor de Lokketisse, al durf ik bij het douchen nog wel eens te denken dat er uit het afvoerrooster smalle tentakels tevoorschijn zullen komen, meestal donker en zeer lang, die zwiepend naar mijn enkels tasten. Men weet maar nooit wat daar leeft onder het bad. Maar dit uitgezonderd ben ik goed op weg geheel angstvrij te worden, al is het pad lang en bochtig en werken de tijden mij tegen. De schrik voor winkels tegen sluitingstijd heeft van de hele samenleving bezit genomen. Eerst de crisis en daarbovenop de Mexicaanse griep, die wel niet helemaal doorbreekt maar toch onheilspellend sluimert. Ik wou dat ik mij tot de patiënten mocht rekenen van het eerste uur, zodat ik nu immuun de schouders kon ophalen en zeggen : “De Mexicaanse griep ? Waar jij nog over spreekt.”

Intussen heerst in de straten een typisch zomers sfeertje. Bij het water zijn witte tenten opgeslagen. Het is de vloek van dit jaargetij dat er altijd wel ergens een idioot staat te brullen. Niets kan mij zo troosteloos in de oren klinken als het galmen van een verre megafoon. Ik verschuil mij in de Limerick, waar je zinnen van Lorca en Heine kunt drinken, maar ook brouwsels met namen als writer’s delight en writer’s deblock.

Op weg naar huis, onder de platanen, kom ik voorbij een rommelmarkt. Soms hou ik daarvan maar vandaag kan ik de aanblik van uitgestalde stoffigheid niet goed verdragen. Er zijn roestige Matchboxen en een Dokter Bibber die het nog doet, en talrijke heiligenbeelden, waarvan ik de gebruiksaanwijzing niet ken. Ik koop een oud scheermes met een lemmet waarin woorden zijn gestanst die tot mijn verbeelding spreken. Ik koop ook een muntstuk van vijf frank, uit het jaar 1970, en begroet de beeltenis als een oude vriend. Als kind zag ik er een rare pipo in met aan zijn achterhoofd een klink zoals we die thuis aan onze ramen hadden. Nu pas kom ik erachter dat de kop Ceres voorstelt, godin van het graan, en dat mijn vermeende klink een hoorn des overvloeds is.

Ik weeg het muntstuk op mijn hand. Welke reis heeft het gemaakt, daar in die verre jaren zeventig ? Door hoeveel handen is het gegaan voor het alsnog bij mij geraakte ? In welke krochten zijn er pinten mee betaald en welke gesprekken werden daarbij gevoerd, bij hevige sneeuwval en in de volle zon ? Misschien heeft het een tijdlang in de portemonnee van Ann Christy gezeten, of in de broekzak van Boontje. Mijn vader toonde een dergelijk muntstuk tussen duim en wijsvinger, toverde het via een behendige handgreep weg en haalde het vanachter mijn oor weer tevoorschijn.

Komaan Mulders, genoeg gefantaseerd over een stukje oud nikkel dat allang is ontwaard. Naar alle waarschijnlijkheid heeft deze godin-met-klink niet half zo’n spannend parcours afgelegd als je denkt. Hoog tijd om wat nuchterder te worden en met beide voeten op de grond te staan. Om je met quotiteiten en aftrekbare bedrijfslasten bezig te houden in plaats van met de lotgevallen van een uit de circulatie genomen stuk van vijf frang.

In afwachting koop ik nog vlug een beauty van een hemelsblauwe paternoster. Thuis pas zal ik vaststellen dat hij maar 49 kralen telt, in plaats van de vereiste 50. Gebrekkig dus. Weer opgelicht. Maar toch geschikt om, in geval van hoge nood, de Lokketisse terug in haar spelonk te drijven.

Reacties : jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content