Een van de eerste mooie dagen dit jaar : helder, hoewel het nog koud is en de wereld – een stilleven van karrensporen en boerderijen – zich in een ijsklomp lijkt af te spelen, waar het ongerept is en gezond. Drie kwartier heb ik erover gedaan om in de drive-in tot bij de bakken van twaalf graden te geraken, waarvan ik er twee in mijn koffer heb geladen, en mij net geen hernia getild.

Ik mag van geluk spreken dat het zo vlug is gegaan. Aan de telefoon had men over wachttijden van twee uur gesproken. De populariteit van dit vocht met zijn “romig aroma en uiterst rijk, karamelachtig moutig smaakpalet” is immens sinds een Amerikaanse website de trappist van Westvleteren uitriep tot “beste bier van de wereld”. Yves Leterme deed er nog een schep bovenop, door te bekennen dat hij elke avond een kelk ledigt van het nobele spul, en er Balkenende glunderend een bak van cadeau te geven. Er heerst nu constant schaarste. Slechts mondjesmaat wordt de trappist nog op de wereld losgelaten, op zorgvuldig uitgekozen tijdstippen die via landelijke dagbladen wereldkundig worden gemaakt. Het succes is de paters zelfs een beetje naar het hoofd gestegen. Op de website van de abdij lopen drie van hen met de kap over het hoofd van de kijker weg, geheimzinnig en met een gespeelde nonchalance die aan de catwalk doet denken. “Wij hopen dat één vraag overeind zal blijven”, staat naast dat mediagenieke beeld te lezen : “de vraag naar zin, naar God, naar de diepste werkelijkheid.”

Daarvoor kom ik niet, natuurlijk. Zoals de meesten ben ik hier voor het bier. Omdat alleen de 12 vandaag te koop is en ik nu eenmaal graag jusqu’au bout ga, proef ik de blonde van 5,8° en de bruine van 8° ter plekke, in de cafetaria bij de trappistenabdij, die “In de vrede” wordt genoemd en ook werkelijk erg vredig is. Een allegaartje van grijsaards vergrijpt er zich aan abdijpaté en paterskaas. Er wordt nogal opzichtig met de tong naar voedselresten tussen mondwand en kunstgebit getast. Voor zover ik kan beoordelen, ben ik in deze grote, met vuurhouten balken naar de hemel reikende ruimte het enige levende wezen van onder de veertig. Dat valt min of meer normaal te noemen, daar het maandag is, 11.58 uur, en fatsoenlijke mensen van mijn leeftijd op dit moment wel iets anders te doen hebben dan op strooptocht te gaan naar een paar bakken trappist.

Lichtjes maar niet onaangenaam beneveld, tipsy als het ware, wandel ik na het proeven nog even tot bij de Mariagrot die de paters hier na de Eerste Wereldoorlog bouwden, uit dankbaarheid omdat de abdij van de ergste verschrikkingen gespaard was gebleven. Een lange, sfeervolle dreef leidt ernaartoe, vol herfstige bladeren. Het is zo stil in die dreef dat ik mijn hart kan horen kloppen, tot er opeens een bel begint te rinkelen en gejoel tot hier doordringt van kinderen uit het nabijgelegen schooltje. Ik ken maar weinig geluiden die zo weemoedig zijn, behalve misschien propellervliegtuigen in zomerse luchten, en brommers waarvan het geluid wegsterft in de verte.

Bij de grot zit één man, in werkmanskleding. Hij groet me schichtig als ik naderbij kom en mijn muts afzet. Ik gooi een halve euro in het offerblok, nonchalant als was het een flipperautomaat, en probeer te bidden. Probeer, zeg ik wel, want mijn Onzevader speelt haasje-over met mijn Weesgegroet. Geen van beide weet ik mij nog correct voor de geest te halen. Ik voer dan maar een soort fusiongebed op, dat ik kruid met een paar mantra’s die ik heb geleerd bij de boeddhisten. Die ratatouille draag ik op aan mijn dode vader en mijn dode grootvader, aan mijn dode buurman en mijn dode vrienden en zelfs een beetje aan de dode vogel die ik zag liggen tussen de herfstbladeren, met een bloederige kop die de twijfel wegnam of hij misschien aan vogelgriep zou zijn bezweken. Last but not least draag ik mijn geprevel op aan mijn klasleraar uit 1984, de basketbal spelende priester die mij hoofdschuddend zei dat we toch eens moesten praten, toen ik op mijn paasrapport 44 procent haalde. Deze week heb ik ook zijn dood vernomen. Nu niemand mij ziet en niemand mij kan horen, want ik zou mij daarvoor schamen, bid ik dat de toekomst minder dood zal brengen, meer steelse blikken en vooral veel slappe lach.

reacties : jp.mulders@skynet.be

jean-paul mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content