God in eigen kot

Elke Lahousse

Uiteraard begrijp ik het idee erachter. Een plek voor jezelf, om even te ontsnappen aan andere gezinsleden of huiselijke taken. Een ruimte waar je alles zelf bepaalt en die je zo smakeloos of knus mag inrichten als je zelf wilt. Ik gun het iedereen die er behoefte aan heeft. Maar de term, jongens. Een mancave (p. 22). Dat klinkt zo oermenserig dat ik alleen aan boerende, bier hijsende barbaren in een duister hol kan denken. Bovendien doet die term uitschijnen dat de andere kamers in huis vooral het terrein zijn van de vrouw.

Eigenlijk krijg ik kriebels van alle ‘mannen’-woorden: de mannentas, mannengriep, mannenstaart. Beter bekend in hun Engelse varianten: manbag, man flu, man bun. Allemaal zijn het woorden die bedoeld zijn om onze woordenschat te verrijken, maar in het millennium dat ons moet bevrijden van stereotiep denken en gender- en rassenongelijkheid helpen die ‘mannen’-woorden niemand vooruit.

De tijd is daarom rijp voor een nieuw, neutraal woord om al die persoonlijke plaatsen in huis te beschrijven waar we even afgezonderd God in eigen kot kunnen zijn – los van onze genderidentiteit. Voor wie ‘hobbykamer’ vreselijk gedateerd vindt, hier alvast een suggestie of acht: prutsplek, stiltesalon, plezierkwartier, brulbunker, vreugdevertrek, knoeikamer, genotsgrot, zenzolder.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content