De jaren van verval zijn voorbij, het majestueuze Casino Kursaal van Oostende herleeft na een grondige opfrisbeurt. We duiken in de geschiedenis van het gebouw en van de renovatie.

De renovatie van het Casino Kursaal heeft heel wat voeten in de aarde gehad. Want wat nu weer ‘de parel van Oostende’ moet worden, werd ooit als een kanker verguisd en was bijna afgebroken. Nu de werken ongeveer rond zijn en het gebouw in al zijn pracht schittert én functioneel blijkt te zijn, zijn de sloopplannen van vroeger des te belachelijker. Het is een inspirerend voorbeeld voor Knokke waar ook afbraakplannen bestaan voor het casino van dezelfde architect, Leon Stijnen. Straks beklagen ze zich daar dat ze het originele bouwwerk niet hebben gereconstrueerd.

Waarom een gebouw al dan niet wordt gesloopt heeft overigens lang niet altijd te maken met de bouwhistorische of esthetische waarde ervan. Casino’s liggen vaak op plaatsen met een hoge vastgoedwaarde, waar nieuwe projecten een hoger rendement halen. Maar in Oostende werd dit vrij mooie monument, dat in 1998 werd beschermd, dus wijselijk hersteld. Het heeft ook een boeiende voorgeschiedenis die nauw verbonden is met het ontstaan van het kusttoerisme.

Houtbouw

Oostende was samen met het Engelse Brighton een van de eerste badsteden van de Noordzee. De bezoekers kwamen er kuren, wat ons meteen bij het woord ‘kursaal’ brengt. Om het groeiend aantal toeristen ’s avonds na het kuren te vermaken, richtte het stadsbestuur in 1837, in het stadshuis op het Wapenplein, de eerste kursaal in. De feestzaal was een succes. In 1852 al werd het noodzakelijk om een heus feestpaviljoen op te trekken op de zeedijk. Het was van hout omdat het op de vestingswerken stond, dat militair gebied was, en het moest dus in een mum van tijd kunnen worden afgebroken. Toch zag het er behoorlijk exotisch en feestelijk uit. In die tijd verliep de dagindeling van de toerist ongeveer als volgt : ’s morgens werd er gebaad, om 10 uur volgde het ontbijt, over de middag werd gewandeld, om 5 uur was het tijd voor een diner en ’s avonds ging men naar de kursaal voor een ijsje of een sigaar en wat muziek. Dagelijks waren daar dansende kinderen te zien, begeleid door een pianist.

Steeds meer mensen trokken naar de ‘koningin der badsteden’ voor het plezier, het baden werd minder belangrijk. Het feestpaleis werd te klein. In 1865 werden de vrij imposante vestingen van de stad geslecht, Oostende kon uitbreiden en kreeg er eindelijk, na jarenlange onderhandelingen, in 1878 een veel grotere kursaal bij, precies op dezelfde plek waar het huidige complex staat. Deze kursaal was een waar paleis met koepels, minaretten, zuilen, arcades en glazen wanden die door middel van een hydraulisch systeem konden worden verplaatst om grotere ruimtes te creëren ! Beroemde musici passeerden er de revue, zoals Charles Gounod die er het eerste grote symfonische concert dirigeerde. Maar ook Jules Massenet en later zelfs Enrico Caruso waren er te gast. Er werden ook tentoonstellingen opgezet en toneelstukken uitgevoerd. Kortom, het was tussen 1905 en 1908 een volwaardig cultureel centrum mét internationale uitstraling, vergelijkbaar met deSingel.

Glorie en verval

Ondertussen onderging het gebouw een facelift. Het werd tussen 1899 en 1907 grondig verbouwd en vergroot naar de plannen van de vermaarde Chambon. Hij dompelde exterieur en interieur in een art-nouveaubad en het werd een van de meest somptueuze bouwsels van de belle époque. Hoe jammer toch dat het tijdens de Tweede Wereldoorlog moest wijken voor de bouw van bunkers voor de Atlantikwall. Het werd op bevel van de bezetter gesloopt. Oostende leed trouwens heel wat oorlogsschade. Na de oorlog werd de stad grondig opgefrist en grote nieuwe gebouwen kwamen tot stand, waaronder de prachtige Wellingtonrenbaan, een riant complex in vroege fifties-stijl, het prachtige postgebouw van Gaston Eysselinck, waar in 2006 het Museum voor Schone Kunsten wordt heropend, het stadhuis van Victor Bourgeois en het casino waarvoor destijds een wedstrijd werd uitgeschreven. De winnaar, Leon Stijnen, was niet aan zijn proefstuk toe, hij realiseerde eerder de casino’s van Knokke, Blankenberge en Chaudfontaine. Het casino van Knokke, een heuse Bauhaus-parel, was in de jaren twintig vooruitstrevender van stijl dan de realisatie in Oostende die in 1953 geopend werd. Stijnen vatte het zeer momumentaal op, met een enorm voorportaal, grote hallen, tal van privé-salons, een nachtclub, speelzaal, leeszaal, restaurant en uiteraard een grote concertzaal waar alle grote sterren ten tonele verschenen, van Charles Aznavour tot Herbert von Karajan.

Na deze gloriejaren kampte de mastodont met verval, delen van het gebouw geraakten in onbruik. Het gebouw begon er steeds onaantrekkelijker uit te zien en leek inderdaad op een grauwe bunker. Toch heeft Leon Stijnen het zo niet opgevat, wel integendeel. “Nu merken we meer dan ooit dat hij dit juist als een uitermate transparant gebouw heeft opgevat”, zegt interieurarchitecte Ann Jambers van het architectuurbureau Storme-Van Ranst, dat de renovatie heeft gerealiseerd. Ze werd daarbij bijgestaan door projectleider Patrick Verhamme en interieurarchitecte Kathleen Voet.

“Het gebouw werd in de loop van de jaren een paar keer verbouwd, waardoor de initiële kracht verzwakte”, vertelt Ann Jambers. “Zo kwam er bovenop bijvoorbeeld een hoge toneeltoren. Die hebben we weer gesloopt. Dat was trouwens een van de wensen van Monumentenzorg. Maar we hebben ook inwendig de transparantie hersteld. Doordat er in de jaren zestig in de grote zaal gradinen werden gebouwd, oplopende rijen van zitplaatsen, was het dwarse doorzicht naar de zee onderbroken. Na het afbreken van de toneeltoren moesten we de scène verlagen, waardoor dat zicht werd hersteld.”

Terug naar de origine

Bij de renovatie zijn hier en daar grondige ingrepen doorgevoerd, maar er is ook heel wat van de originele opzet gereconstrueerd. Dat geldt trouwens ook voor de heraankleding. Een deel van de oude meubels en verlichtingselementen, eveneens door Stijnen ontworpen, zijn hersteld, alsook de originele afwerking van de wanden, met een akoestische lambrisering, en de decoratieve plafonds. Zelfs de originele kleuren, het pleister op de muren en de decoratieve tapijten zijn opnieuw gebruikt.

Ook alle kunstwerken worden hersteld en teruggeplaatst. En dat zijn er heel wat ! Meest bekend is natuurlijk de grote wandschildering van Paul Delvaux, vroeger in de speelzaal, nu een grote vergaderzaal. Maar er is onder andere ook een abstract fries van Marc Mendelsohn, het beeld De vier elementen van Oscar Jespers, en ceramieksculpturen van Pierre Caille en Olivier Strebelle. Alles komt terug behalve het mooie beeld De zee, in Oostende beter bekend als Dikke Mathilde van George Grard, dat oorspronkelijk aan de voorkant van het gebouw lag op een sokkel. Het werd daar in de jaren zestig weggenomen om in het Leopoldpark te worden geëxposeerd. Het zou beter tot zijn recht komen op de originele plaats.

Overigens wordt ook de Leopold II-laan voor het gebouw heraangelegd, waardoor de omgeving er straks veel aantrekkelijker zal uitzien. De gerenoveerde kursaal wordt misschien een concurrent voor het Brugse concertgebouw, want de grote concertzaal biedt plaats aan 2500 bezoekers. Tal van riante zalen, groot en klein, maken er ook een aantrekkelijk congresgebouw van. Uiteraard is er weer een speelzaal, maar jammer genoeg niet ingericht zoals de originele zaal van Stijnen. Verder herbergt het gebouw ook drie restaurants (zie p. 40). Hier en daar moest Monumentenzorg wel toegeven aan hedendaagse eisen, maar al bij al is de renovatie zeer geslaagd en doet zij de typische, luchtige fifties-sfeer herleven. Zo wordt het naoorlogse patrimonium van Oostende, gelukkig, stilaan geherwaardeerd. n

Tekst Piet Swimberghe

De voorganger van de huidige kursaal was een waar paleis met koepels, minaretten en verplaatsbare glazen wanden.

Het origineel decor is grotendeels gereconstrueerd. Zelfs meubels en verlichtingselementen worden hergebruikt.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content