De kranten noemen hem uitschot, een laffe huurmoordenaar, een mislukte foorkramer, een vierderangscrimineel, een psychopaat. Voor Ria, zijn gevangenisbruid, liggen de kaarten anders. Al weet zij maar al te goed dat Albert Barrez, Karel Van Noppen heeft vermoord, toch is hij haar vriend en vertrouwenspersoon, haar partner en minnaar.

Annemie Struyf / Foto Lieve Blancquaert

Wat bezielt vrouwen toch om zich te laten inpakken, charmeren, ja zelfs verleiden door veroordeelde criminelen? In Parijse gerechtskringen veroorzaakt topadvocate Isabelle Coutant-Peyre (48) momenteel flinke heisa vanwege haar nakende huwelijk met haar cliënt Carlos de Jakhals (52), jarenlang de meest gezochte terrorist ter wereld en nu tot levenslang veroordeeld. Deze Osama Bin Laden van de jaren ’70 en ’80 was het brein achter een reeks bloedige aanslagen in West-Europa waarbij meer dan tachtig doden vielen. Minder ‘jetsetterig’ maar evenzeer bekend is het fenomeen van vrouwelijke fanmail voor zware criminelen. Naar verluidt krijgt zelfs Dutroux in de gevangenis flirterige post van vrouwen die hopen ‘de mens’ in hem wakker te kunnen schudden. En ook Albert Barrez (44) heeft in de gevangenis een vrouw ontmoet die niet alleen bereid is hem zijn misdaad te vergeven, maar ook haar leven en toekomst aan zijn duistere lot te koppelen.

Antwerpen, justitiepaleis. Als de vier beklaagden de rechtszaal worden binnengeleid, zie ik Ria verstijven. Ze wringt haar handen in elkaar, klemt ze krampachtig tussen de knieën. Albert Barrez speurt met zijn ogen de rijen af, op zoek naar haar, knikt haar nadrukkelijk toe, lijkt met zijn lippen iets te zeggen. Onmiddellijk zoeken tientallen blikken de vrouw naast mij. Zij reageert op zijn groet, knikt terug, en probeert ijskoud de nieuwsgierige, koele, onderzoekende ogen die op haar gericht zijn te negeren. Vandaag wordt, op het proces- Van Noppen, Albert Barrez ondervraagd. Over zijn schrale kinderjaren. De verwaarlozing, het foorkramersmilieu, het leven op internaat, het spijbelen, de kermisjobs. Zijn huwelijk en echtscheiding. De schulden en alimentatie. De twaalf stielen en dertien ongelukken. Het smokkelen van drank, de diefstallen, de gevangenisstraffen. De hoop op een miljoenenwinst in de wapenhandel. De voorbereiding en ten slotte de moord op de dierenarts. En ja, ook de spijt en het berouw.

Ria (42) luistert, gespannen maar roerloos. Haar geblondeerde haar laat ze los langs haar gezicht hangen, als een pover scherm tegen ongewenste blikken. Ria: “Hoe ik Albert heb leren kennen? Via mijn verzekeringsagent, die zelf een tijdje in de gevangenis heeft gezeten. Hij wist dat ik graag brieven schreef en vroeg me een kaartje te sturen naar een vroegere celgenoot van hem die zelden post, zelden bezoek kreeg. Ik vroeg hem om meer informatie en hij vertelde mij dat het om Albert Barrez ging, de man die Karel Van Noppen had vermoord. Mijn eerste reactie was: ‘O neen! Geen sprake van!’ Je moet weten dat het leven mij rake klappen gegeven heeft, dat ik vaak het gezelschap van dieren boven dat van mensen verkies. Schrijven naar de moordenaar van een dierenarts? Dat was voor mij ondenkbaar. Maar de man drong aan: ‘Die kerel heeft berouw. Hij heeft die misdaad niet gewild. Een briefje schrijven is toch niet te veel gevraagd?'”

“(stil) Daar zat ik dan, twijfelend, achter mijn schrijftafel. ‘Ach ja, het is bijna Kerstmis’, dacht ik ten slotte. ‘Waarom zou ik hem geen kaartje sturen?’ Op die manier begonnen we heel voorzichtig te corresponderen en leerde ik hem wat beter kennen. Als kind werd hij verwaarloosd. Hij groeide op in een milieu dat niet altijd even zuiver op de graat was, bewonderde de verkeerde personen, liet zich door ongure figuren op sleeptouw nemen. Onlangs nog sprak ik met een vrouw die hem als kind heeft gekend. ‘Uit zichzelf zou hij zoiets nooit gedaan hebben,’ beweerde ze stellig, ‘want au fond was hij een braaf venteke.’ (glimlachend) Zo zei ze dat. En ja, ook voor mij is hij geen ‘gangster’, geen ‘asociale moordenaar’ zoals de kranten beweren. Hij is een man die in een uitzichtloze spiraal terecht is gekomen waarbij allerlei problemen elkaar hebben versterkt.”

“Na mijn eerste huwelijk ben ik ook in de miserie beland. Ik wist niet dat er een OCMW bestond, ging in het zwart poetsen, werkte mij kapot, kreeg anorexia. Maar nooit, nooit heb ik mij tot vuile zaakjes laten verleiden. En nog steeds zeg ik tegen iedereen die in de problemen zit: ‘Blijf met je handen van alles wat stinkt. Want je werkt je steeds dieper in nesten. En wat je doet, komt altijd uit.’ Ja, Albert hééft de verkeerde kant, de verkeerde vrienden gekozen. Dat beseft hij nu ook.”

“Soit, terug naar onze correspondentie. In onze brieven waren we heel open, vertelden we elkaar over ons leven, onze kinderjaren, onze vroegere relaties, waar we van hielden, waar we een hekel aan hadden. Na een tijdje begonnen we elkaar te vertrouwen en gaf ik hem mijn telefoonnummer door. Nog wat later zette hij mijn naam op zijn bezoekerslijst. Drie jaar geleden ben ik hem voor het eerst gaan bezoeken. En ja, zoals wel vaker in de gevangenis gebeurt, begon ik iets voor hem te voelen. Geloof me, ik héb tegen die verliefdheid gevochten. Ik leidde toen een rustig leven, had het niet breed, maar leefde zonder schulden. Aan een vriend had ik in die periode misschien wel behoefte, maar op een partner zat ik zeker niet te wachten. ‘Denk toch na,’ hield ik mezelf voor, ‘die man heeft iemand vermoord!’ Maar ik was zo verliefd als een meisje van zestien.”

“Drie keer per week ging ik hem bezoeken. Dan praatten we met elkaar, onze handen op de tafel tussen ons in. Hij keek naar mij. Ik naar hem. Hij lachte naar mij, en zijn ogen lachten mee. Hoe kan ik je doen begrijpen dat het contact ‘daarbinnen’ heel anders is dan ontmoetingen ‘hierbuiten’? In onze brieven hadden we elkaar al zoveel verteld. En toen we elkaar eindelijk ontmoetten, leek het alsof wij elkaar al jarenlang kenden. Nochtans wordt het contact in de gevangenis tot het minimum herleid. Heel anders dan ‘hierbuiten’, waar je elkaar in een discotheek leert kennen, al snel naar bed gaat en elkaar de volgende week opnieuw in de discotheek ziet. Zo gaan heel wat koppels samenwonen zonder ooit echt gepraat te hebben. Pas achteraf komen ze tot de ontdekking dat ze elkaar helemaal niet kennen. Bij ons ging het net omgekeerd. Wij hebben ontzettend veel gepraat, elkaar heel goed leren kennen voor we voor het eerst seksueel contact hadden. Soms belt hij me, alleen maar om me te vertellen hoe graag hij me ziet. Dan denk ik: ‘Al zit hij in de gevangenis, toch is hij er voor mij!’ Ook al heeft hij ze nooit gezien, toch weet hij wie mijn vrienden zijn. Zo heb ik een vriendin die kanker heeft. Elke keer als ik hem zie, vraagt hij hoe het met haar gaat.”

“Het was mijn idee om te trouwen, ik heb hem die vraag gesteld. Maar zijn vroegere advocaten vonden dat geen goed idee. ‘Het zal erop lijken alsof je de rechter wilt paaien’, zeiden ze. Later kwamen er nieuwe advocaten en bracht ik het thema opnieuw ter sprake. ‘Ik weet dat jij een man hebt vermoord,’ zei ik tegen Albert, ‘maar toch zie ik in jou geen moordenaar. Ik hou van je, en ik hoop dat jij mij ook graag ziet.’

‘Ja, dat is zo’, zei hij stil.

‘Dat mag iedereen weten. Dààrom wil ik met je trouwen.’ Zelf wilde ik het liefst op mijn verjaardag, 21 februari, trouwen, maar daar wilde Albert niet van weten. Want op 20 februari was Karel Van Noppen vermoord en hij wilde de familie niet voor het hoofd stoten. Uiteindelijk zijn we op 26 januari 2001, de huwelijksverjaardag van mijn broer, getrouwd. En ik hoop, uit de grond van mijn hart, dat ook ons huwelijk, net als het zijne, minstens 25 jaar mag standhouden.”

“De trouwplechtigheid in de gevangenis was pover. We mochten twaalf gasten uitnodigen: zijn zussen, zijn zoon, mijn dochter en haar vriend, hun kindje, een goede vriend van mij, de advocaten, de gevangenisaalmoezenier. In een klein zaaltje werd het huwelijk op twee minuten tijd bezegeld. Nog een handtekening in het trouwregister, en dat was het. De gevangenis had voor koffie, thee en twee kleine huwelijkstaartjes gezorgd. De versiering van dat gebak bewaar ik nog steeds. Twee uur hebben we samen doorgebracht. Pas de volgende ochtend kregen we onze ‘huwelijksnacht’: twee uur ongestoord bezoek.”

Ongestoord bezoek. Het klinkt neutraal, maar is het niet. Aan haar blik, de manier waarop ze die twee woorden uitspreekt, voel ik de explosieve lading. “Ongestoord bezoek betekent dat je twee uur per maand samen in een aparte kamer, met een tafel, drie stoelen, een bed en een douche, mag doorbrengen. Ook vóór ons huwelijk hebben we reeds van die mogelijkheid gebruikgemaakt. Natuurlijk is dat kamertje de beruchtste cel van de hele gevangenis. Soms hoor ik vrouwen vertellen: ‘Waw, het was weer fantastisch. Zo’n goede seks.’ Zelf durf ik je eerlijk bekennen dat ik dat ongestoord bezoek vreselijk moeilijk vind. Elke keer ben ik kapot van de zenuwen. Natuurlijk wil ik graag bij mijn man zijn, hem voelen en even met hem alleen zijn. Maar tegelijkertijd kost het mij een enorme inspanning om telkens weer die knop in mijn hoofd om te draaien. Het is ook allemaal zo vernederend. Stel je voor, je meldt je aan bij het onthaal en zegt stilletjes: ‘Ik heb ongestoord bezoek vandaag.’ Dan hoop je uit de grond van je hart dat ze deze keer geen vervelende grapjes zullen maken . (gaat rechtop staan, met neergeslagen ogen) Dan sta je daar op de gang te wachten, naast de deur van dat kamertje, terwijl al de andere bezoekers en ook de gevangenen langs jou passeren. Dan hoor je die opmerkingen: ‘Aha, den Barrez gaat weer van de grond vandaag!’ Pas op, ik verwijt die mannen niets. Zij zitten vast en natuurlijk fantaseren zij over dat kamertje. Maar voor een vrouw is zoiets heel vernederend.”

“Onlangs meldde ik mij aan voor ongestoord bezoek en zeiden ze: ‘Sorry, vandaag ben jij niet aan de beurt.’ Toen ik aandrong, grapten ze: ‘Zoveel goesting, Ria? Toch zal voorkruipen niet lukken, hoor.’ Ik weet het, zoiets is niet kwaad bedoeld, maar komt keihard aan. Toen ik wat later in de bezoekerszaal met Albert zat te praten, zei iemand: ‘Wat nu? Jullie hebben toch ongestoord bezoek vandaag?’ Meteen waren alle blikken op mij gericht. Als een hoertje voelde ik mij. Ten slotte ben ik in tranen uitgebarsten en heb ik gezegd: ‘Sorry, ik hoef al geen ongestoord bezoek meer.’ Wat later heb ik naar de directrice geschreven om haar te vertellen hoe pijnlijk ik die regeling vond. En ja, sinds vorige maand werd het systeem enigszins aangepast. Nu hoef je niet meer op de gang te wachten tot je man er is, maar mag je dat kamertje al binnengaan. Daar ben ik de directrice ontzettend dankbaar voor. Toch blijft het ongestoord bezoek voor mij een bron van stress en onrust. Ik ben geen pillenslikster, maar tegenwoordig neem ik een kalmeertabletje op de bewuste dag. Want hoe graag ik ook bij Albert ben, na elk bezoek aan dat kamertje bekruipt me de zin om te huilen. Dan bijt ik op mijn tanden en loop ik, het hoofd fier rechtop, naar buiten. Vastbesloten de wereld te trotseren en aan niemand te laten zien hoe ellendig ik mij voel. ‘Die Ria heeft nogal streken sinds ze getrouwd is’, fluisteren sommigen. (heftig) Maar néén, ik heb géén streken. Misschien tover ik wel een lach op mijn gezicht, maar dat doe ik om mezelf te beschermen. Want vergis je niet, het leven ‘daarbinnen’ is moeilijk, maar ook ‘hierbuiten’ is het keihard.”

“Onlangs zag ik enkele vrienden op een terrasje zitten en maakte ik even een praatje met hen. ‘Nu moet ik ervandoor,’ zei ik al snel, ‘want ik ga mijn man bezoeken.’ Wat later vertelde mijn vriendin hoe de mensen aan het tafeltje naast hen hadden gereageerd: ‘Heb je dat gehoord? Ze gaat ‘haar man’ bezoeken! En waarom is ze met hem getrouwd? Om de centen natuurlijk.’ En met een boze blik op mijn hond voegden ze eraan toe: ‘Aan één moordenaar heeft ze blijkbaar niet genoeg.’ Mijn vriendin is opgestaan en heeft hen recht in de ogen gekeken: ‘Kunnen jullie je dan echt niet voorstellen dat iemand uit liefde trouwt?’ Ik weet dat er over mij gekletst wordt. Een buurvrouw strooide praatjes rond: ‘Haar vent zit in den bak voor moord. Hou je kinderen uit haar buurt. Er gebeuren vreemde dingen in haar huis. Wij durven ’s avonds niet meer op straat te komen.’ Ik ben naar haar toegestapt: ‘Waarom vertel jij zulke dingen over mij? Jij weet niets over wat er in mijn huis gebeurt. Ik praat nooit over jou. Stop jij ook die praatjes over mij.’ Sindsdien strooit zij geen roddels meer rond.”

“Heus, ik doe geen vlieg kwaad, heb nog nooit een vinger naar iemand uitgestoken. Integendeel, als ik iemand kan helpen, doe ik dat. Mijn laatste frank zou ik weggeven om een vriend uit de nood te helpen. Nog net heeft hier zes weken lang een vrouw gewoond die uit haar huis was gezet. Haar enige bezit waren de kleren die ze droeg. Samen met haar heb ik een appartement gezocht, meubelen bij elkaar gesprokkeld. Mijn vriendenkring bestaat uit twee uitersten: mensen met centen en mensen met niets. Het mooie is dat zij die geld hebben de anderen voorthelpen. En dat zij die weinig hebben solidair zijn met hen die nog minder hebben.”

“Vroeger was ik een echt feestbeest, ging ik elk weekend uit met mijn vriendinnen. Springen en onnozel doen op de dansvloer. Tot mijn dochter mij kwam vertellen dat ik grootmoeder zou worden. Plots dacht ik: ‘Zo gedraagt een oma zich niet.’ En onmiddellijk ben ik gestopt met dansen. Sindsdien ga ik nog zelden uit en komen mijn vrienden mij thuis opzoeken. Ik heb wel tv, maar geen kabelaansluiting. Want wat zie je tegenwoordig op het scherm? Scheldpartijen, moord en doodslag. Ik heb in mijn leven genoeg ellende gekend, en word nog dagelijks geconfronteerd met de miserie van heel wat mensen. Dat hoef ik op tv echt niet te zien.”

Mijn eerste huwelijk was een ramp, mijn man gaf mij meer klappen dan eten. Omwille van mijn dochter ben ik bij hem gebleven. Als ik dreigde weg te gaan, spotte hij: ‘Nooit krijg jij je dochter groot.’ Tot ik na een mislukte zelfmoordpoging tot inzicht kwam en totaal veranderd ben. Ik heb mijn man buitengezet en gezworen mijn dochter behoorlijk groot te brengen. Ik heb keihard gewerkt, en kijk, het is mij gelukt. Ik heb een pracht van een dochter, en twee kleinkinderen waar ik dol op ben. Alleen met hun mening wil ik nog rekening houden. Na haar eerste ontmoeting met Albert heeft mijn dochter gezegd: ‘Mama, als hij jou gelukkig maakt, heb ik geen bezwaar.’ Niet iedereen heeft op die manier gereageerd. Sinds mijn huwelijk met Albert heeft mijn broer met mij gebroken. ‘Waarom veroordeel je iemand die je niet kent?’ heb ik hem gevraagd. Tegenover gevangenen is nederigheid is op zijn plaats. Want één ding weet ik zeker: velen zouden in Alberts situatie hetzelfde hebben gedaan. Wie het zelf heel moeilijk heeft gehad, begrijpt maar al te goed dat sommige mensen de verkeerde weg inslaan.”

“Drie keer per week bezoek ik Albert. Dat betekent: om vijf uur opstaan, de honden uitlaten, douchen, ontbijten. Om halfacht neem ik de bus naar Antwerpen zodat ik om tien uur in de gevangenis ben. Om mijn man drie kwartier te zien, ben ik in totaal zes uur van huis weg. Maar als ik om één of andere reden niet kan gaan, voel ik mij ellendig. Tijdens de bezoektijd probeer ik de gevangenissfeer zoveel mogelijk buiten te sluiten en mij alleen op Albert te concentreren. Maar echt ontspannen zijn we nooit. Dat ‘bakgevoel’ is er de hele tijd, kunnen we geen enkel moment van ons afzetten. Ja, natuurlijk lachen we ook wel eens. Zoals vorige week, toen ik dat sms-berichtje van mijn dochter kreeg: ‘Mama, hoe kan je weten dat je te dik bent?’ Ze seinde onmiddellijk het antwoord: ‘Als je op het strand ligt te zonnen en de Greenpeace-mannen je in zee beginnen te duwen.’ Toen schoten we allebei in de lach. (grinnikt) Ook omdat ik met anorexia kamp.”

“In het begin verliep het contact met de cipiers wat stroef. ‘Ik ben toch geen gevangene,’ dacht ik vaak, ‘behandel mij als een vrij mens.’ Nu zijn die problemen opgelost en gaan we heel vriendschappelijk met elkaar om. ‘Sterkte, Ria’, wensen ze me nu vaak toe. Nu het proces aan de gang is, zeg ik hen wel eens dat ik bang ben. ‘Het komt wel goed’, troosten ze me dan.

In de gevangenis heb ik al zoveel mensen zien komen en gaan. Tussen de bezoekers groeit al snel een band, een grote solidariteit. ‘Tot volgende week’, zeggen we na het bezoekuur tegen elkaar. ‘Neen,’ krijg ik soms als antwoord, ‘volgende week komt mijn man vrij’.”

“Er vormen zich groepjes tussen de bezoekers. De buitenlanders. De Belgen. Ze praten, troosten, spreken elkaar moed in. Iedereen begrijpt iedereen, want we zitten allemaal in hetzelfde schuitje. Ja, bijna alle bezoekers zijn vrouwen. En aan alle echtgenotes die op hun man wachten, kan ik maar één ding zeggen: chapeau! Want de meeste gevangenen kunnen niet goed verdragen dat hun vrouw haar eigen leven leidt. Vaak benijden ze haar haar vrijheid. Neen, zo is Albert niet. Als hij hoort dat ik met een vriendin een afspraakje heb, zegt hij: ‘Doén, Ria!’ (triest) Maar het kost me moeite. Als ik uitga, voel ik me schuldig. ‘Zie mij hier zitten,’ denk ik dan, ’terwijl hij in de gevangenis zit.’ En onmiddellijk is de pret over. Zoals onlangs, toen ik met mijn vriendin Tina mijn eerste huwelijksverjaardag wilde vieren. We wilden lekker uitgaan, zoals we dat ook op mijn trouwdag hadden gedaan. Maar ik was niet in de mood en we zijn gewoon naar huis gekomen. Altijd is er die zorg, die onrust. De stress slaat op mijn maag, waardoor ik geen eten verdraag. Zeker nu het proces begonnen is.”

“Jarenlang hebben we op dit moment gewacht. Er tegelijkertijd naar uitgekeken én ertegen opgezien. Eindelijk, na al die jaren in het ongewisse, zullen we weten waar we aan toe zijn. (stil) En zullen we de strafmaat kennen. Albert heeft bekend. Albert is schuldig. Hij wil daarvoor boeten. Soms bekijk ik hem, heel stilletjes, en zeg ik: ‘En boeten doe je, hè?’ ’s Ochtends bel ik hem soms: ‘En schatje, heb je goed geslapen?’ ‘Neen’, klinkt het dan vaak. ‘Ik heb mijn droom weer eens gedroomd.’ Dan weet ik genoeg. Dan heeft die film zich opnieuw in zijn hoofd afgespeeld, dan heeft hij alles weer herbeleefd. Want wat gebeurd is, valt nooit weg te cijferen. Dat staat ook elke dag tussen ons in, houdt ons uit elkaar. ‘Ik ben een idioot geweest’, zegt Albert nu. ‘Als ik de film kon terugdraaien, zou ik die trekker tegen mijn eigen hoofd zetten’.”

“Zes weken lang zit Albert dagelijks in de beklaagdenbank. Ik probeer zo vaak mogelijk in de rechtszaal te zijn. Om hem te laten zien dat ik hem steun. Maar ik probeer mijn hoop, mijn verwachtingen te temperen. Die houding moedigt hij aan: ‘Het zàl een zware straf worden, ik bereid mij op het ergste voor. Dan zal de teleurstelling niet te groot zijn.’ Natuurlijk hoop ik dat de straf zal meevallen. Als hij twintig jaar krijgt, kan hij, met goed gedrag, misschien over vijf à zes jaar vrijkomen. Dat geeft toch een béétje perspectief. En de dag dat hij vrijkomt, heeft hij onmiddellijk werk. Daar heb ik voor gezorgd. Een van mijn vrienden is een bedrijfsleider die zwart op wit heeft bevestigd: ‘Ik wil die man nog een kans geven.’ Ook mijn huisarts heeft beloofd hem bij de overstap te ondersteunen. Ook hij heeft Albert in de gevangenis bezocht en na verscheidene gesprekken geconcludeerd: ‘Het komt wel goed met hem, Ria’.”

Wat heeft die man onwaarschijnlijk veel geluk, bedenk ik de hele tijd, om in de gevangenis een vrouw te ontmoeten die zo naïef, roekeloos of misschien wel dom is om precies op deze man verliefd te worden. Ik zeg het haar, in iets voorzichtiger bewoordingen. Ze haalt haar schouders op. “Moet ik mijn gevoelens dan zomaar weggooien? Vanwege zijn verleden? Omdat hij in de gevangenis zit? Dat kan toch niet? Ja, natuurlijk ben ik voor hem een steun, een lichtpunt in zijn leven, een perspectief op een toekomst. Dat geeft hij ook toe: ‘Als jij er niet was, was ik er ook al lang niet meer.’ Maar tegelijkertijd heeft mijn komst het er voor hem niet gemakkelijker op gemaakt. Want hij had niets, verwachtte niets en kon dus ook niets verliezen. Door mijn komst is dat allemaal veranderd. Nu mist hij dingen die hij voorheen niet missen kon. ‘Was je maar hier’, zucht hij soms aan de telefoon. Van de eenvoudigste genoegens kunnen we nu alleen maar dromen. Samen in de zetel zitten, samen naar tv kijken. Wij kennen elkaar door en door, kunnen ontzettend goed met elkaar opschieten, maar hebben elkaar nog nooit buiten de gevangenis ontmoet. Het enige wat wij nog moeten uitzoeken, is of wij ook kunnen samenleven. Want tenslotte zit hij al zes jaar opgesloten en ben ik al dertien jaar alleen. (hoopvol) Maar als we ook maar een klein beetje rekening met elkaar willen houden, moet dat toch lukken?”

“Luister, ik zie die man gewoon graag. Hij is alles wat ik van een man verwacht: een vriend, een vertrouwenspersoon, een partner. De liefde en het respect die ik van hem krijg, heb ik nooit van enige andere man gekregen. Niet van mijn ex-man. Niet van vorige vrienden. Voor het eerst in mijn leven voel ik mij geliefd. Ik kan alles tegen hem zeggen, zelfs de hardste dingen. ‘Je hebt het jezelf aan gedaan’, slinger ik hem vaak toe. En ik verwittig hem ook in alle duidelijkheid: ‘Voor deze situatie heb ik zelf gekozen, maar doe mij zoiets nooit meer aan. Zulke misdaad zal ik nooit meer dulden. Nooit.’ Ik wil een normaal leven met hem opbouwen. Met mijn dochter en mijn kleinkinderen. Met mijn honden. Een heel gewoon, rustig leven. Niets speciaals. Ik ben tevreden in mijn huisje. Ik wil werken. Meer verwacht ik niet. En ik wil nooit meer iets met de gevangenis te maken hebben. Daar wordt misdaad alleen maar aangewakkerd, daar circuleren alle mogelijke drugs, daar word je een zwaardere crimineel dan je al was. Zoveel rottigheid bij elkaar vind je elders nergens.”

“Ik wil vooruitkijken, niet achterom. Eerst wilden de advocaten mij als getuige oproepen, maar dat heb ik geweigerd. Ik sta buiten die zaak, en wil dat ook zo houden. Het proces gaat over zijn verleden. Met die feiten, met die mensen wil ik niets te maken hebben. Het enige wat ik daarover kwijt wil, is dit: uiteindelijk draaide alles toch maar weer om geld. ‘Voor geld kan je de beer laten dansen’, zegt men soms, en dat is een waarheid als een koe. Slechts weinigen is het gegund om met gewone dingen tevreden te zijn. Verder hoop ik dat Albert nooit meer met duistere figuren in aanraking zal komen. En bovenal kan ik alleen maar hopen dat de dood van mijnheer Van Noppen op een of andere manier niet tevergeefs is geweest.

Noot

Deze bijdrage heeft op geen enkele manier de bedoeling invloed uit te oefenen op het verloop van het proces-Van Noppen, de juryleden of andere personen die bij de rechtsgang betrokken zijn. Om deze reden werd niet ingegaan op verklaringen van Albert Barrez of zijn echtgenote over de grond van de zaak: de moord op dierenarts Van Noppen. De enige stelling die in deze bijdrage wordt verwoord, loopt parallel met de verklaringen tijdens het proces: Albert Barrez heeft schuld bekend aan de moord op de dierenarts.”

“Drie jaar geleden ben ik hem voor het eerst gaan bezoeken. En ja, zoals wel vaker in de gevangenis gebeurt, begon ik iets voor hem te voelen. Geloof me, ik héb tegen die verliefdheid gevochten.”

“In onze brieven hadden we elkaar al zoveel verteld. En toen we elkaar eindelijk ontmoetten, leek het alsof wij elkaar al jarenlang kenden. Nochtans wordt het contact in de gevangenis tot het minimum herleid.”

“Soms belt hij me, alleen maar om me te vertellen hoe graag hij me ziet. Dan denk ik: ‘Al zit hij in de gevangenis, toch is hij er voor mij!'”

“De dag dat hij vrijkomt, heeft hij onmiddellijk werk. Daar heb ik voor gezorgd. Een van mijn vrienden is een bedrijfsleider die zwart op wit heeft bevestigd: ‘Ik wil die man nog een kans geven.'”

“Hij is alles wat ik van een man verwacht. De liefde en het respect die ik van hem krijg, heb ik nooit van enige andere man gekregen.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content