Gent
Zeshonderdzestig jaar voor de euro lanceerde Jacob Van Artevelde al een eenheidsmunt.
Stoer staat hij op zijn sokkel in het midden van de Vrijdagmarkt. Jacob Van Artevelde mag dan al een tijdje van zijn zwaard zijn beroofd, hij ziet er nog altijd meer krijger dan diplomaat uit. Toch legde hij eeuwen voor er sprake was van de euro de basis voor een eenheidsmunt. In 1339, in het midden van de Honderdjarige Oorlog tussen Frankrijk en Engeland, sloten het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant door bemiddeling van Van Artevelde een uniek verdrag. Er werd niet alleen beslist de onderlinge tolmuren af te schaffen, men voerde ook een gezamenlijke munt in. De indrukwekkende oorkonde van deze “monetaire unie” wordt bewaard in het Gentse stadsarchief. “Het charter is nog goed te lezen”, zegt waarnemend archivaris Leen Charles, maar ik kan uit het sierlijk geschrift niet veel opmaken. Onderaan het perkament bengelen meer dan vijftig zegels. “Die zijn van de getuigen die het document ondertekend hebben”, zegt mevrouw Charles. “Hoe meer getuigen er waren, hoe meer aanzien de overeenkomst genoot.”
Mijn blik valt op een doos vol munten die ik voor goudstukken hou. Als ik in het fortuintje grabbel, voelt mijn hand haast geen weerstand. De wel heel lichte penningen blijken noodgeld uit de Eerste Wereldoorlog te zijn. Leen Charles trekt een doos open met nog armoediger betaalmiddelen. Het zijn kartonnen munten die meer op flippo’s dan op geld lijken. “Na de Duitse inval ontstond er in België snel geldgebrek,” legt mijn gesprekpartner uit, “klinkende munten werden namelijk gehamsterd en bankbiljetten raakten schaars. Om het tekort op te vangen, kregen 600 gemeentebesturen de machtiging om noodgeld uit te geven. Met meer dan 46 miljoen biljetten en stukken was Gent de koploper van het zelfgemaakte geld.” De kleine coupures van 50 centiemen en 2 frank zien eruit als kortingbonnen, maar zijn allemaal door Belgische kunstenaars ontworpen. Volgens sommige bronnen werden in die tijd vijffrankbiljetten op zijde gedrukt, zodat je het geld als zakdoek kon gebruiken. In werkelijkheid waren dat geschenken van een dankbare drukker. Blij met de bestellingen vervaardigde hij voor elk gemeenteraadslid een mapje met een zijden facsimile van een noodbiljet. Ook die cadeautjes zijn vandaag nog in het stadsarchief te bewonderen.
Leen Charles heeft ondertussen weer een ander intrigerend voorwerp uit de kast gehaald. Ordonnance prijkt op het lange, smalle boek waarin honderden afbeeldingen van munten staan. Geldwisselaars hanteerden dit werk uit 1633, want er werden veel munten geslagen en niet iedereen kende er de waarde van. “Vaak hadden de stukken ook bijnamen”, vertelt de archivaris. “In het begin van de vijftiende eeuw had je bijvoorbeeld de Cromsteert, zo gedoopt omdat er een leeuw met een gekrulde staart op stond. En in 1430 gaf Filips De Goede een munt uit die de Braspenning werd genoemd omdat hij precies volstond om in een gasthuis een goed middagmaal te betalen.”
Als ik het stadsarchief verlaat, steek ik de Abrahamstraat over om een beter uitzicht te hebben op het gebouw waarin de dienst is gevestigd. Mons Pietatis lees ik boven de deur. En daarnaast staat: “Hier leent men den aermen oock sonder interest.” De opschriften herinneren aan de tijd dit hier een pandjeshuis of een lommerd was gevestigd. Deze Berg van Barmhartigheid opende in de zeventiende eeuw zijn deuren als reactie op de woekerwinsten die de geldleners aanrekenden. Intresten van 32 procent waren geen uitzondering. Onder bepaalde voorwaarden stond de gratiskas renteloze leningen toe. Dat was mogelijk dankzij een schenking van bisschop Antoon Triest in 1641. Vandaar dat ook zijn wapenschild in de gevel van het barokgebouw is gebeiteld.
Op de Korenmarkt staan” is een Gentse volksuitdrukking voor failliet zijn. Haar oorsprong is niet duidelijk. Ze kan verwijzen naar een schavotje waarop misdadigers te kijk werden gesteld, of naar een latere periode toen deurwaarders op het plein openbare verkopingen organiseerden. Wat er ook van zij, vandaag zitten de terrasjes vol, nu rolt het geld over de Korenmarkt. En dat heeft het kennelijk altijd gedaan, want bij de herinrichting van het plein heeft men er in april van dit jaar eeuwenoude muntjes gevonden. “Het was een kleine vondst.” Marie Christine Laleman, het hoofd van de Dienst Stadsarcheologie, laat een foto van de buit zien. “Welgeteld 21 koperen muntjes met een diameter van minder dan twee centimeter. Ze waren moeilijk leesbaar en de stukjes worden op dit moment nog bestudeerd door een numismaticus. Toch staat het al vast dat ze dateren van het einde van de dertiende of het begin van de veertiende eeuw. Ook kan men ervan uitgaan dat het buitenlands geld is, waarschijnlijk Frans.”
Naast de muntjes is wat leder gevonden. Misschien is dat een overblijfsel van het beursje waarin ze bewaard werden. Volgens Laleman gaat het om geld dat courant in omloop was. “Een schat is het zeker niet”, zegt ze. “Met twaalf van die geldstukken kon je je toch een zeer goede maaltijd veroorloven”, raamt Leen Charles. “Ze zullen dus met twee zijn gaan eten”, grapt Laleman.
De archeologe laat niet na het belang van de opgraving te benadrukken. “In Gent zijn zelden munten bovengehaald”, zegt ze. “Dat heeft waarschijnlijk met de aard van de bodem te maken, maar het houdt ook verband met het feit dat dit een stedelijk milieu is. Het geld circuleerde hier sneller. En spaarpotten met zilver- en goudstukken werden op den buiten in de grond gestopt. Dus worden die ook meer in een landelijke omgeving opgedolven.”
In het najaar zullen de Korenmarkt-muntjes liggen te blinken in het Bijlokemuseum. Dan wordt daar een tentoonstelling opgezet rond macht en mecenaat onder de titel De Beurs van Judocus Vijdt. Vijdt was een Gentse schepen uit de vijftiende eeuw. Hij gaf aan de gebroeders Van Eyck de opdracht om het Lam Gods te schilderen.
Een kind huilt omdat zijn ijsje uit zijn hoorntje is getuimeld. De fontein op de Kalandeberg klatert onverstoorbaar voort. Ik ben op de hoek van de Volderstraat langs de Bank van de Arbeid gelopen. Tot in 1934 was hier de bank van de socialistische beweging gevestigd. Toen ging ze over de kop. Leen Charles noemt het faillissement een typische uitloper van het in Gent sterk uitgebouwde, maar door de economische crisis falende coöperatieve systeem. Het art-decogebouw, met een prachtige lokettenzaal en een indrukwekkende kluizenkelder, is een van de eerste complexen die werkelijk als bankgebouw geconcipieerd zijn. Het ontwerp is van architect Oscar-Henri Van de Voorde, een man die veel voor de Gentse socialisten gewerkt heeft. Hun andere huisarchitect was Ferdinand Dierckens, die twee cafés op de Vrijdagmarkt samenvoegde tot Ons Huis en de geestelijke vader van de Vooruit.
Gentenaars lachen met het feit dat het standbeeld van de socialistische voortrekker Edward Anseele met de rug naar de Vooruit staat. Nog grappiger vinden ze dat zijn opgeheven hand naar het Graaf van Vlaanderenplein wijst, meer bepaald naar het pand waarin vroeger een bioscoop was gevestigd. Die cinemazaal heette Capitool, toevallig ook Gents voor kapitaal.
Vandaag moet je het kapitaal zoeken op de Kouter, eens een met bomen omzoomd plein waar het zalig flaneren was, nu het naakte dak van een ondergrondse parkeergarage. Achter haast elke gevel huist een financiële instelling. “Die bankenconcentratie is vrij recent”, meent Leen Charles. Het is begonnen in de achttiende eeuw, toen de handelsbeurs zich hier kwam vestigen. De verdere ontwikkeling van het bankwezen heeft voor het vervolg gezorgd. Eerder bevond het financiële centrum van Gent zich in de buurt van de Vismarkt en het Sint-Veerleplein.”
In die omgeving herinneren de straatnamen Korte Munt, Lange Munt en Geldmunt aan de tijd dat in het Gravensteen munten werden geslagen. Het eerst muntatelier werd er op het einde van de vijftiende eeuw gesloten. Bijna honderd jaar later opende men op dezelfde plaats het Gentse munthuis, maar daar werd slechts drie jaar geld gemaakt. Daarna verhuisden de grafelijke muntateliers naar Brugge.
Op het plein voor het Gravensteen werden valsmunters in kokende olie gedompeld. De pilaar waar ze in afwachting van hun folterdood aan vastgebonden werden, staat er nog. Vreemd is wel dat het namaken van geld eerder als een belediging van de vorst dan als bedrog werd bestraft. Daar heeft Marie Christine Laleman een uitleg voor. “Alleen wisselaars en muntmeesters konden het verschil tussen echt en vals geld zien”, zegt zij. Er waren veel valse munten in omloop, maar dat leverde niet direct een nadeel op voor de personen die ermee handelden. Wie ze aanmaakte, de vorst dus, leed er meer onder. Zijn privilege werd geschonden en hij verloor zijn procent op de muntslag.”
Ver van het oude en het nieuwe financiële centrum huist de Nationale Bank in een neoclassicistisch gebouw aan het Bisdomplein. Het is een product van manifeste architectuur uit het begin van deze eeuw, een van de typische “tempels van de nieuwe instellingen”. Op 30 augustus gaan er voor de bezoekers deuren open die anders altijd gesloten blijven.
Gent draagt zijn historie zoals de Engelse adel zijn tweedjasje”, schreef een Nederlandse journaliste na een bezoek aan de Oost-Vlaamse hoofdstad. “Met volstrekte vertrouwdheid en een bijna achteloze elegantie, terwijl hier en daar wat rafels zijn te zien en er leren lappen op de ellebogen zitten.”
Gent heeft de geschiedenis inderdaad opgenomen in het leven van alledag. De Graslei, met haar wereldvermaarde gevelrij, is dan ook geen dood decor. In alle panden hebben winkels of horecazaken hun intrek genomen. Tussen twee “spijkers” is het Tolhuisje gekneld. “In de dertiende eeuw kreeg Gent het zogenaamde stapelrecht,” vertelt Marie Christine Laleman, “dat was een soort belasting in natura. Elk schip dat passeerde, moest een deel van de lading deponeren in de stapelhuizen. Soms een derde, soms een vijfde van de vracht. Dat was een belangrijk inkomstenrecht voor de stad. Gent beschikte op die manier over een strategische reserve voor in tijden van beleg of hongersnood.”
“Het Gentse stapelrecht sloeg alleen op graan,” valt Leen Charles in, “andere steden hadden stapelrechten op andere goederen. Dat wil echter niet zeggen dat schepen die geen graan vervoerden hier aan tol ontsnapten. Belastingen moesten ze altijd betalen.”
“En daarin,” reageer ik spontaan, “is nog geen verandering gekomen.”
André Grosemans / Foto’s Lieve Blancquaert
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier