Blijf uit de buurt van honden, kijk uit voor teken en wees beducht voor stomme ongevallen. De Mongoliëreiziger krijgt die tips niet voor niets, want het is vier uur vliegen naar een ziekenhuis dat voldoet aan de westerse norm. In ruil voor dat ongemak ervaar je de indrukwekkende weidsheid van een landschap dat zijn gelijke niet kent.

Als de Saab 340B van Enzis Airways uit de Mongoolse hoofdstad Ulaanbaatar opstijgt, ontvouwt zich vrijwel meteen een lieflijk landschap onder ons, met lage heuvels en afgeronde toppen, overwegend groen met lichtbruine vlekken. Tegen de staalblauwe hemel hangen kleine wolkjes die grillige schaduwen afwerpen op de grond. Toch schuilt achter die lieflijkheid een grimmige werkelijkheid. De landing in Bayankhongor verloopt probleemloos maar de luchthaven is nauwelijks die naam waardig. Een vervallen gebouwtje, enkele aftandse vrachtwagens, een sfeertje van sovjetverval. Aardig voor de foto, dat wel. Maar wie leest, weet beter. In dit schijnbaar onaangeroerd stukje natuur dat even buiten de stad begint, is de lucht puur, de kleuren verzadigd. Vervuiling ontbreekt, bemoeienissen echter niet.

Zo staat vast dat zich enkele kilometers buiten de stad een klooster bevond dat eeuwenlang een spiritueel centrum van formaat is geweest. Maar ik kom te laat om daar een glimp van op te vangen. Het klooster werd jaren geleden met de grond gelijkgemaakt en van de tienduizend monniken is nooit meer wat gehoord. In dit immense land is het zoeken naar wegen die naam waardig. Slechts vijf procent ervan is verhard. De rest is niet veel meer dan een spoor van keien en zand. Een 4×4 is hier minstens een aanrader, net als een kompas. Want de kaarten zijn onvolledig en de atlas misleidend, maar daardoor laten we ons niet van ons stuk brengen.

Overal stof

Bumperkleven is er niet bij. Je moét hier wel op respectabele afstand van je voorligger rijden, omwille van het opstuivende stof dat letterlijk overal inkruipt. We stoppen alleen voor koffie en een geïmproviseerde lunch. Of bij al te taaie hindernissen die de hulp van de bijrijder vergen. Dan gaat het stapvoets, of trager. Onze terreinwagen staat aardig zijn mannetje, alleen nu en dan gehinderd door zijn lage vrije hoogte. In diep uitgesneden sporen schuurt hij met de carterbescherming tegen de middenberm, zodat we verplicht zijn op kantjes te rijden – met het risico af te glijden.

Het weidse van dit landschap charmeert : we zien uitgestrekte vlaktes met soms hier en daar de witte stipjes van de gers, Mongoolse tenten. Of we passeren kuddes van geiten en schapen, groepjes wilde paarden, enkele kamelen. Een busje van Russische makelij, volgestouwd met ruwe gezichten, de neus tegen het venster gedrukt.

De eerste avond houden we halt op een licht verheven plateau met vier gers, aandoenlijk mooi in hun eenvoud. Binnen staan een centrale kachel, een tafel met een oranje thermosfles, vier houten bedjes met bloemetjesmotief. Centraal hangt een gevulde jutezak die dienst doet als tegengewicht en de tent op haar plaats moet houden. Een potige Mongool zet zo’n ger in drie kwartier op en heeft aan een halfuur genoeg om alles weer in te pakken. Niet onbelangrijk voor een nomadenvolk.

Tobi demonstreert de Vulcano, een soort thermos met centrale schouw, wonderlijk efficiënt én zuinig. Onderin zit een reservoirtje dat met takken wordt gevuld en aangemaakt. In de dubbele wand wordt het water vervolgens snel opgewarmd. De dokter vraagt aandacht voor enkele punten : stay away from dogs, let op de teken (” they go for your warmest areas”), drink drie liter per dag, smeer zonnecrème en wees beducht voor silly accidents. Want het dichtstbijzijnde hospitaal van westers niveau ligt op vier uur vliegen. Dan demonstreert Tobi het Norwegian Collapsable Toilet, een opvouwbare kakstoel waarin een plastic, bioafbreekbare zak wordt gehangen. Maar vanavond kunnen we nog klassiek onze behoefte doen, achter een zeildoek dat aan de Russische Zilvrachtwagen is vastgemaakt.

Onder de sterren

’s Anderendaags rijden we zowat elf uur, en veel afwisseling is er niet. Desolate landschappen en één keer een stadje dat zich schuilhoudt achter houten palissades. Ik loop binnen bij de kruidenier en ontdek een veelheid van kleuren en een lusteloze verkoopster. Het wordt steeds heter, de thermometer in de wegen wijst al 38 graden aan. De dagen hebben geen naam, de nachten zijn winderig en daardoor onrustig. De iglotentjes die we ’s avonds gebruiken zijn poepsimpel op te zetten. Maar ’s nachts steekt een felle wind op die sleurt aan het zeil. Twee keer sta ik op om de piketten te checken, maar alles zit goed vast. Als ik voor de vierde keer door het geweld gewekt word, zoek ik een plaatsje op de achterbank van de wagen. Comfortabel is dat niet, want mijn benen zijn te lang. Om halfzes sta ik op en ga wat wandelen, met het recept van Bruce Chatwin in gedachten : stappen verjaagt sombere gedachten. Alles oogt groen, met alleen de oranje stipjes van de tentjes. Ik geniet van de zuivere lucht op tweeduizend meter hoogte, en van de ruimte. Muesli met een kop thee, een halve appel. En ochtendgesprekken met gelijkgezinden. Iedereen is opgestaan om de tent te checken, niemand lijkt uitgeslapen.

Ik neem meteen een kloek besluit. Als de wind vanavond weer jaagt, slaap ik onder de sterren. Het is jaren geleden maar ik ken geen heerlijker gevoel dan ’s nachts onder de sterrenhemel te ontwaken, de ogen te sluiten en later weer te ontwaken, als het hele firmament gekanteld is.

Het klinkt vreemd, maar het is niet anders : de lege landschappen bieden vertroosting. Weidse vergezichten met kort gras, kleine nederzettingen, drie Mongolen op een Chinese motorfiets. Tegen elven bereiken we een nederzetting waar een tankwagen wacht, want diesel is in Mongolië niet aan de pomp te verkrijgen. Het is een vreemd schouwspel. Aan de rand van een schijnbaar verlaten stadje wacht de tanker op een helling. Een meisje met witte handschoenen en pet, een in het rood gestoken pompbediende. Een verkenning in de nederzetting levert weinig op. Toch is dit land ooit het toneel geweest van weelderig leven, al is dat miljoenen jaren lang begraven gebleven. Tot Roy Chapman Andrews ten tonele verscheen. De New Yorkse paleontoloog ging in de jaren twintig de Gobi verkennen, op zoek naar de missing link tussen apen en mensen. Hij vond die niet maar groef wel dinosauruseieren, schedels en kaaksbeenderen op. De vondsten van de excentrieke Amerikaan, die model stond voor Indiana Jones, zetten andere wetenschappers ertoe aan om Mongolië te verkennen. Die kwamen niet met lege handen terug. Zo’n 75 miljoen jaar geleden moet de Gobi het toneel geweest zijn van buitenissige levensvormen die zich te goed deden aan een bijzonder weelderige plantengroei.

In Mongolië is een verlaten benzinestation al een evenement, afgezoomd met afgedankte radiatoren, en later enkele kamelen die uit een geïmproviseerde drinkbak gulzig water drinken. Zelf blijven we ook zeer sober, onderweg is alleen tijd voor een plakje kaas, wat tomaten, een snee brood. Tegen de avond bereiken we een 140 kilometer lange duinenrij waar we de auto’s parkeren en de tentjes opslaan. Het is er stil en er staat vrijwel geen wind. Ieder zoekt een plaatsje om de iglotentjes op te zetten, terwijl ikzelf een wandeling maak. Nadien splitst de groep zich op : enkele jongeren willen met een snowboard van de hoge duinen afschuiven, een andere, kleinere groep zit bijeen rond het avondmaal. Niet dat er veel feestelijks op tafel komt. We nemen onze toevlucht tot de producten van Wayfare Foods, een producent van kant-en-klare maaltijden die in luchtdichte zakken zijn verpakt en die in een grote aluminium kist gerangschikt liggen. Ze worden gedurende enkele minuten in kokend water ondergedompeld, vervolgens opgevist en opengescheurd. De inhoud varieert en draagt klinkende namen. De eerste avond heb ik Chili con carne geprobeerd en heb me daar redelijk goed bij bevonden. Nu is er Chicken Dopiazza, Lancashire Hot Pot en Spicy Vegetable Rigatoni. Ik kies voor het laatste en besef van bij de eerste hap mijn vergissing. Strikt gesproken gaat het natuurlijk om voedsel en mijn medereiziger John is er razend enthousiast over. Gerrit vat de situatie samen : in de jungle smaakt alles. Het dessert, Spotted Dick of Chocolate Pudding, laat ik aan me voorbijgaan.

De tol van de vorige slechte nacht laat zich al snel voelen. Voor middernacht is iedereen onder zeil, en heb ik mijn eigen heupkuiltje onder de blote hemel gegraven. Een uurtje later steekt de wind op en zoek ik een nieuw plekje, beschut achter een tent. Maar tegen vieren slaat de wind weer toe. Ik word wakker van het geweld, voel zand in mijn oren, in mijn haar. Er is geen ontkomen aan, ik schud het meeste zand van me af en installeer me in de wagen, de stoel min of meer in slaappositie.

Roofvogels

De vierde dag laten we het meest onherbergzame deel van Mongolië achter ons. Overal duiken bescheiden tekens van leven op. Enkele gers, een kudde met herder, een ruiter. Ontmoetingen met de lokale bevolking blijven beperkt tot beleefdheidsformules.

Rond de ger is het vaak een puinhoop, met enkele honden waarvan het gedrag niet te voorspellen valt. En geitenkeutels, bij duizenden. We naderen in de namiddag het Gobi Gurvansaikhan nationaal park, zo genoemd naar de rij heuvels die het landschap beheerst. Er zijn weinig dieren te zien maar dat is slechts schijn, want de variatie aan vogels is groot. Maar liefst negenentwintig soorten roofvogels werden geteld, die vaak tegen de blauwe lucht glijden, op zoek naar een prooi. We herkennen de agiele sakerfalcon, die een spanwijdte van 50 centimeter heeft, of de veel grotere bearded vulture of lammergier met een vleugelbreedte van 110 centimeter en vijf ‘vingers’ aan het uiteinde van de vleugels.

Meer dan zeshonderd plantensoorten groeien hier in alle bescheidenheid. Voor de leek zien ze eruit als dwergstruikjes en lange grassen. Veel meer blijft er niet over van de ondiepe zee die zich aan de voet van het Altaigebergte uitstrekte. In de tijd van de dinosaurussen groeiden hier gingkobomen, araucaria’s en palmbomen. En van de uitgestorven reuzensarcophylus is bekend dat hij wel duizend tanden bezat om de plantenvezels te kauwen.

We laten een grote afstand tussen de auto’s en verbijten het stof. Om de paar uur kruisen we een andere auto, nu en dan een Mongool op een motorfiets. In de late avond rijden we een Russisch busje voorbij, waarvan de inzittenden bij de steile hellingen uitstappen zodat de amechtige motor net de top kan halen. Later op de avond bereiken we Ottons Camp, waar vier gers wachten. De plaatselijke bevolking heeft een bescheiden maaltijd gekookt. Er is koffie en zelfs de gsm is niet langer monddood.

Stille getuigen

De volgende ochtend vliegen we terug naar Ulaanbaatar, waar ik het Museum of Natural History wil bezoeken om de vondsten van Roy Chapman Andrews te bewonderen. Het museum ligt er stoffig en verwaarloosd bij. Gordijnen houden het daglicht grotendeels buiten maar er staat een schat aan opgezette dieren te kijk. Het skelet van een indrukwekkende Tarbosaurus Bataar Maleev die halverwege de vorige eeuw werd opgegraven, domineert de zaal. De indrukwekkende vleeseter is bijna vijftien meter lang, met een enorme sleepstaart, twee grote achterpoten en twee dunne voorpootjes. Minstens even indrukwekkend zijn de overblijfselen van een vechtende Velociraptor Mongoliensis en een Protoceratops Andrewsi die er als ineengestrengeld bijliggen. Stille getuigen van het leven in de zuidelijke Gobi, tachtig miljoen jaar geleden.

De romantiek van de stad, zoals afgebeeld op een prent uit het einde van de negentiende eeuw waarop een karavaan kamelen door de straten trekt, begeleid door een in bont geklede man, is verdwenen. Overal staan grote, officiële gebouwen met een onmiskenbare sovjetinvloed. Het is zoeken naar tempelcomplexen. Zelfs de Gandantegchinlen Khiid, het Grote Paleis van de Complete Vreugde en nog altijd het omvangrijkste complex van het land, ligt er verstild bij. De totalitaire regimes hebben de cultuur van het land niet gespaard. En reeds dreigt een andere pletwals de laatste resten van wat ooit het meest uitgestrekte rijk uit de geschiedenis was, met de grond gelijk te maken. ’s Anderendaags word ik daar in de taxi, op weg naar het vliegveld, aan herinnerd door grote uithangborden waarop multinationals de locals een gouden toekomst voorspellen.

Tekst Pierre Darge Foto’s PPI

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content