De anekdote speelt zich ongeveer 10 jaar geleden af. In de mode waren dat de hoogdagen van de Japanners, alles in het zwart dus. Een collega van mij had met zijn vrouw modejournaliste afgesproken bij het defilé van Yohji Yamamoto. In de zaal zat een zwarte massa, er was geen kleur te bekennen. Behalve het knalroze hemd dat mijn collega zonder nadenken had aangetrokken. Starende, afkeurende en ongelovige blikken waren zijn deel. Hij vond achteraf dat hij net zo goed zonder broek had kunnen verschijnen.

Een decennium later, aan het eind van de zogenaamd spirituele jaren ’90, heerst een subtieler modegevoel. Powerkleding met grote logo’s hebben we gehad. Zwart alleen volstaat evenmin. De (h)erkenning van iemands garderobe zit al een tijdje in details: het rode streepje van Prada, de vier witte stiksels van Martin Margiela, de noppen op de zolen van Tod’s-schoenen, de linten aan de broeken van Joseph. Alleen ingewijden herkennen deze codes. (Anderen beginnen verwoed over de rugzijde van mijn Margiela-tuniek te wrijven: in de stiksels menen ze stofpluizen te zien.)

Als dat qua snob-appeal nog ontoereikend mocht zijn, doet een scheut exclusiviteit de rest wel. Voor de Murray Pink, een babyroze handtas van Louis Vuitton, stond naar verluidt zelfs Gwyneth Paltrow op een wachtlijst. (Dat bericht op zich maakte de lijst nog wat langer.) En in veel boetieks halen de hipste stukken niet eens de winkelrekken. Ze zijn op voorhand besteld door trouwe klanten. Vroeger moest je geld hebben om helemaal in te kunnen zijn, nu tellen naast geld ook de juiste connecties. En net als bij de aankoop van tickets voor de opera, een popconcert of een voetbalwedstrijd, moet een modefan soms snel zijn. Het gebeurde zeer recent. Grote opwinding, vage paniek, gevolgd door directe actie. Dat was in grote lijnen en in die volgorde mijn reactie op een insiders-tip. Een stilist van Weekend Knack belde me op en vertelde dat de wintercollecties net aangekomen waren in een bekende avant-gardeboetiek. “Remember dat vetersjaaltje van Ann Demeulemeester? Ze hebben er maar drie en twee daarvan zijn meteen verkocht. Haast je.” Dat sjaaltje van aan elkaar gestikte veters was het object van mijn verlangen sinds ik het gezien had tijdens het Demeulemeester-defilé in maart. Na een telefoontje met een kleine smeekbede en de belofte het ’s anderendaags op te halen, was het derde exemplaar van mij.

Kortom, ik zit als nuchtere-maar-van-mode-houdende-mens in een dubbelzinnige situatie. Noem het modeschizofrenie. Enerzijds geërgerd door het snobisme, aan de andere kant er toch graag af en toe aan meedoen. Maar over het snobisme heen is er het enthousiasme en de bewondering voor het creatieve werk van ontwerpers. Je kan het omschrijven als de feel good factor van mode. Het is zalig lopen op Hogan’s, een Strenesse-pak biedt een relaxte zelfverzekerdheid, over een kasjmieren pull van Hermès is het zoet dromen. Ik zal me overigens altijd de spannende aankoop van een van mijn eerste designerstukken herinneren: een zijden jasje van Dries Van Noten. Ik had er ettelijke uren voor afgewassen in het studentenrestaurant. Het was de moeite waard. Die opvallende jas van Versus droeg ik tot hij een decennium later letterlijk uit elkaar viel en helemaal niet fashionable meer was, mijn paar Margiela’s draag ik al jáááren met plezier, de broeken van Joseph tot er gaten in zitten. Het overgrote deel van mijn garderobe moet het verder zonder dure labels doen: veel Marks & Spencer, tweedehandse spullen en af en toe H&M. Hangt mijn geluk dus af van een vetersjaal? Bijlange niet. Ik ben er wel dolblij mee. En stel dat hij dat zou willen, dan mag die collega van mij mij vergezellen naar een exclusief modefeestje in pakweg een hawaïhemd. Gucci heeft er prachtige.

Trui Moerkerke

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content