Op stap door de Maestrazgo, een vergeten en ruw stukje Spanje. De aanloop nemen we in Valencia en afronden doen we in Teruel, bij Diego en Isabel : meer dan 800 jaar oud en nog verliefd.

Het Mercedesbusje van Ignacio rijdt resoluut landinwaarts, weg van de Middellandse Zee. Het onze volgt op korte afstand. In beide wagens kijken vijf stappers uit naar de uitgestrekte desolaatheid van El Maestrazgo. Valencia schuift kilometer na kilometer verder weg. We rijden de regio Aragon al binnen, een oude man die zijn zwarte geiten laat grazen op de berm, flitst voorbij. Uit een heuvel is een lelijke, diepe spie gehouwen, om de snelweg door te laten. Sinaasappelplantages zijn al lang niet meer te zien, wel versgeploegde akkers in alle schakeringen van bruin, roodbruin en rood. Onbenutte heuvels zijn ingenomen door gele dotten kamille en brem. Voorbij Teruel worden de akkers almaar groter, de bomen schaarser, het landschap weidser. De eerste vale gieren worden gespot. Dan volgt een sprong in de energiegeschiedenis, kort bij elkaar : het koolmijnmuseum en de imposante rij nieuwerwetse windmolens. De busjes snijden steeds scherpere bochten, het landschap wordt weer grilliger en woester, we naderen het dorpje Molinos, onze eerste halte in de Maestrazgo.

Die Maestrazgo krijgt in een modale Spaanse reisgids hooguit één kolommetje, met de verwijzing naar de middeleeuwse tempeliers, naar wie overigens de streek is vernoemd : de ridders waren maestres, meesters. Maestrazgodorpen duiken ook op in een aantal verhalen over El Cid, de onoverwinnelijke ridder uit de Castiliaanse oorlog tegen de Moren, afhankelijk van de betaling wisselde hij al eens van kamp. De kans dat u er iemand kent, is bijzonder gering, want er wonen amper twee mensen per vierkante kilometer, op de demografische kaarten van de EU krijgt zo’n streek de kleur van ‘woestijn’. Een groter contrast met het Valencia dat we deze middag verlieten, is nauwelijks denkbaar. De kuststad wordt meer en meer gedomineerd door het beeld dat de lokale futurist heeft uitgetekend, architect Santiago Calatrava : fantastische bruggen en zijn persoonlijke speeltuin van architectuur, een stad van glas, metaal en verbeelding : la Ciudad de las Artes y las Ciencias.

Hier in Molinos kan men niet voorbij Santos Villacián, meubelmaker, restaurateur, kunstenaar, uitbater van de albergue, denker en doener. Kortom, een man met een baard. Calatrava loodste Valencia de eenentwintigste eeuw in, Santos helpt de Maestrazgo te redden van de vergetelheid. Zo leert hij jonge houtbewerkers hoe ze de traditionele, brede dakranden van bas-reliëfs voorzien en biedt hij toeristen onderdak. In het dorpje is haast overal de kletterende waterval te horen, terwijl Valencia het liever droog houdt. In 1957 werd de Turia na een zoveelste overstroming via een kanaal rond de stad naar zee geleid.

De belangrijkste bezienswaardigheid in Molinos zijn de kristalgrotten, waar stalagmieten en stalactieten miljoenen jaren lang niet alleen verticaal zijn aangegroeid – zoals de boekjes het voorschrijven – maar ook horizontale en diagonale aanwassen vertonen. Een folietje voor geologen.

Valencia heeft natuurlijk méér om trots op te zijn. Zijn kathedraal is een soort tijdmachine. Het kerkgebouw staat op de fundamenten van een oude moskee, die was op haar beurt op de resten van een Romeinse tempel gebouwd. De drie poorten brengen je elk in een andere eeuw, een andere stijl : romaans, gotisch en barok. Bij de gotische poort worden al duizend jaar elke donderdag de watergeschillen in de Turiavallei beslecht. Natuurlijk lokt dat Tribunal de las Aguas nu vooral fotograferende toeristen. Hoe ook, zijn vonnissen hebben nog altijd hetzelfde gewicht als dat van beroepsrechters.

Uniek in zijn soort is de Lonja uit de vijftiende eeuw. In dat gotische beursgebouw met zijn prachtige, spiraalvormige pijlers waren de zijdehandelaren eeuwenlang thuis. Tegenover de Lonja gaan de zaakjes nog altijd vlot, in de overdekte Mercado Central wordt het rijke Spaanse gamma hammen, bergen groenten en fruit, en alle vissoorten van de Middellandse Zee verhandeld. Zoek je gewoon wat kruiden of een bovenmaatse paellapan ? Die vind je ook onder het art-nouveaudak.

Stadstapstad-formule

Anders Reizen heeft bewust gekozen voor die bruuske cultuurschok. De stapreis in de Maestrazgo heeft twee dagen Valencia als aperitief, na de stapweek ligt nog een dessertje te wachten : een citytrip in Teruel. Het is een gewaagde maar geslaagde combinatie. De open landschappen ogen nog weidser als je pas uit de smalle straatjes van het oude Valencia komt en de architectuur van Teruel nog rijkelijker met de ingeslapen bergdorpen in het achterhoofd. Voor die stadstapstad-formule nam Anders Reizen Ignacio Terès in de arm. In de vroege jaren negentig ontdekte de pas afgestudeerde bio-ingenieur de Maestrazgo, een van de meest vergeten binnenlanden van Spanje. Hij viel meteen voor de ruwe schoonheid. Met de steun die de EU doorschuift naar achtergebleven regio’s moest het mogelijk zijn dit gebied weer te laten opleven en het open te gooien voor een actief en duurzaam toerisme. Beetje bij beetje lijkt dat ambitieuze plan te werken. Er kwamen wandelpaden en infobordjes, de dorpen vonden een tweede adem, pensionnetjes openden hun deur, jonge mensen hoeven niet meer noodzakelijk weg te trekken.

Molinos in de ochtend, de watervoorraad en de picknick zijn verdeeld, de veters worden professioneel gestrikt. ” Allee, vorrut“, probeert Ignacio, het kost hem nog moeite om de ‘v’ niet op zijn Spaans als een ‘b’ te laten klinken. We maken meteen kennis met zijn aanstekelijke lachsalvo. Het echte werk kan beginnen, we stappen naar Ejulve. Maar de eindbestemming vandaag is Montoro, een symbooldorp. Andres en zijn jonge zus Alva vormen er de lokale jeugd, andere speelkameraadjes vinden ze alleen bij de egels en salamanders, want 28 jaar lang was er niet één geboorte in Montoro de Mezquita. Hun moeder Carmen runt nu een guesthouse, vader José Luis is boswachter. Als Carmen haar moeder en grootmoeder meetelt, heeft ze de absolute meerderheid in het dorp, want er wonen maar tien mensen. Sinds enkele jaren is het dorp aangesloten op het elektriciteitsnet en in het ‘cultureel centrum’, een trefplaats voor alle Spanjaarden met verre roots in Montoro, staan twee gloednieuwe pc’s met internetverbinding. Het dorp is net niet van de wereldbol gevallen. De geboorte van Andres keerde het tij. Projecten als Maestrex, het reisbureau van Ignacio, deden de rest.

De tochten die op elke “Allee, vorrut”volgen, zijn uitgetekend voor wie een redelijke conditie heeft en niet bang is van een paar zweetdruppels. De paden rijgen diverse landschapstypes aaneen. Hierin speelt de bagage van Ignacio de wetenschapper natuurlijk een grote rol. Hij klimt met ons naar de mirador boven Montoro, een plek hoog in de bergkam waar tientallen gieren routineus op de thermiek zweven. Over de richel krijgen we het uitgeschuurde dal van de Guadelope in beeld, een totaalspektakel van links naar rechts, diep achter ons zien we Montoro in gierenperspectief. Dit is echter maar de ontbijtwandeling, de eigenlijke dagtocht gaat richting Villarluengo. Die route passeert de Ermita de San Pedro, halte van een jaarlijkse bergprocessie. Onderweg passeren we amandelbomen, maar het spectaculairste speelt zich onder onze zolen af. Bij elke stap raken we wel ergens een wilde tijm, rozemarijn of ander kruid, elke stap laat een aromawolkje opwarrelen. Aan het eind van de gekruide tocht zien we Villarluengo, het ligt al eeuwen als onneembaar bastion bovenop een rots. We nemen het 1100 meter hoog gelegen dorp probleemloos.

Wilde aardbeien

Vanuit Villarluengo vertrekt een van de mooiste dagtochten : langs en door de Pitarquekloof. In aantal kilometers maakt de etappe niet zo’n immense indruk, maar de verscheidenheid onderweg is frappant. Plots staan we in een soort duinengebied, een zandformatie waarin mineralen en zelfs schelpjes te vinden zijn : een miljoenen jaar oud en kleurig cadeau van de zee aan het land. Wat verderop heeft de vegetatie alle kenmerken van een mediterraan bos met ‘eeuwige schaduw’. Doordat de kloof van de Pitarque zo smal en diep is, passeert de zon alleen op de middag een uurtje. Ignacio is niet te houden als hij begint op te sommen wat er links en rechts gedijt : veel hazelaar, maar ook walnoot, esdoorn, allerlei klimrozen, meel- en lijsterbes, er slingeren lianen over het pad en tussen de keien groeien primula’s en aardbeitjes. En boven de enge kloof – volgen ze ons ? – cirkelt opnieuw onze escorte gieren. In de oevers van de Pitarque leven ook otters, een riviertje kan geen ultiemer bewijs van zuiverheid leveren.

De eeuwige schaduw, dat was ook het uitgelezen terrein voor het maquis, de republikeinen die lang na de Spaanse burgeroorlog bleven volharden in hun verzet tegen dictator Franco. In kleine groepjes hielden ze zich schuil in schuren en rotsspleten, voedsel kregen ze van de boeren. Voor historici duurde de burgeroorlog van 1936 tot ’39, maar in de Maestrazgo sleepte de strijd zich nog jaren voort. Uiteindelijk hongerde Franco zijn vijanden uit met een gekostumeerde valstrik. In lompen geklede guardia civil gingen bij de boeren eten schooien. Wie iets gaf, tekende zijn lot als landverrader, want hij had het ‘gewapende verzet’ geholpen. Wie niets gaf, was ook een verrader als hij niet meteen de guardia civil alarmeerde. Niet één boer wou uiteraard als verklikker gebrandmerkt staan. In de vallei van Pitarque wijst Ignacio ons op een sluishuisje, voorzien van schietgaten. Het allerlaatste schot viel hier in 1954. Het democratische Spanje heeft geprobeerd de terreur van dat Francoregime te vergeten door alles dood te zwijgen, maar er worden nog altijd massagraven gevonden en almaar meer mensen roepen om eerherstel voor hun ouders en grootouders die sneuvelden of verdwenen.

De volgende etappe, richting La Cañada, doet weer een totaal ander landschap aan. We klimmen uit het Pitarquedal en steken een hoogvlakte over waar alleen de wind zich thuisvoelt. Die laat ons dan ook prompt voelen dat we niet echt welkom zijn. Helemaal boven, bij de uitkijkpost voor bosbrandbestrijding, is een gedroomde plek om van het 360° panorama rustig te genieten, maar de strakke wind jaagt ons al vlug naar beneden. De elementen zijn de trouwe partners van dit onherbergzame stukje Spanje. De winters zijn bikkelhard en koud, verzekert Ignacio ons, de sneeuw kan een dorp wekenlang gijzelen. Daarvan vinden we het bewijs in La Cañada, onze volgende slaapplaats. Amper 28 mensen blijven er tijdens de winter, maar in de zomermaanden zijn ze met ruim 400. De naam van dat aardappeldorp heeft niets met het Noord-Amerikaanse land te maken, cañada is het Spaanse woord voor een breed en soms ommuurd pad, gebruikt voor de transhumancia, de halfjaarlijkse trek van het vee en de schapen tussen twee graaslanden.

Op de laatste wandeldag staat de langste route gepland : van het 1420 meter hooggelegen La Cañada naar Cantavieja, zeven tot acht uur stappen. Een hele hap, maar niemand van de groep laat zijn lip hangen. De een wil voortmaken, want hij wil op tijd ” jamón eten”, de ander heet Mon, maar heeft al voor hetere vuren gestaan, een derde plant in alle stilte een korte, hevige eindspurt. Samen lachen we de kilometers weg en laten een wolk van verse kruiden achter. Is het dat sfeertje van euforie of laat de brandende zon bij sommigen de fantasie overpruttelen ? Hoe ook, mijn reisgenoten zien plots gelijkenissen met de Provence of met landschappen uit A Sound of Music en The Lord of the Rings.

Bijna halverwege de slotetappe installeren we ons in Fortanete voor de picknick. Ook dit ogenschijnlijk lieflijke dorp kampt nog met de herinneringen aan de Francotijd. Een man van in de tachtig vertelt ons vanuit zijn plekje in de schaduw hoe de republikeinen – een onderling ruziënde mix van socialisten, anarchisten, stalinisten, trotskisten en rode vrijwilligers uit heel Europa – hier de dorpskerk in brand staken, in 1936. “Dat hadden ze beter niet gedaan,” zegt de man, “zo verspeelden ze veel sympathie op het platteland.” Of we de kerk willen zien ? Die hele inleiding had hij kunnen overslaan, want dit wilde hij natuurlijk zeggen : hij had de sleutel ! En wat voor een. Op oude devote prenten staat Sint-Pieter, de portier van de hemel, afgebeeld met precies dezelfde kanjer. Binnen zijn de brandsporen nog zichtbaar. Nu pas, zeventig jaar na de feiten, wordt een restauratie overwogen. “Al die tijd was er geen geld voor de Maestrazgo.” En zonder logische overgang gaat hij verder : “Van mijn vijftiende al hielp ik met de grote verhuizing van de schapen, de transhumancia. Twee dagen deden we erover van hier naar Cantavieja.”

Dat is precies de afstand die we deze middag moeten zien te overbruggen. Op en neer, over een heuvel met een vrij gevaarlijke afdaling over losse keien, door een moerassig bosje (“Ken je die boom ? Hulst ? Bijna goed, het is een eik, een hulsteik”). Het ommuurde Cantavieja zien we van ver liggen, aan de overkant van de vallei. Wie nog een eindspurt in de benen heeft, kiest ongemerkt een gunstige positie.

De kleine stier van Teruel

We rijden naar Teruel, de hoofdstad van de kleinste – en naar Spaanse gewoonte – gelijknamige provincie. Een stad met water in de kelders, met kerktorens van islamitische architecten, met dramatische liefdeshistories en met een stier, zo groot als een schoothond. Het beestje staat pal in het centrum van de oude stad, trots bovenop een zuil die met gemak een levensgrote mammoet zou torsen. Is dit een plaatsvervangertje ? Een grap ? Een legende ? Dit is Teruel ten voeten uit. Het stadje maskeert zijn bestaansangsten achter de slogan ” Teruel existe“, soms met vraagteken, soms zonder. En toch heeft de nauwelijks bekende provinciehoofdstad best wel troeven. Rika Savat, die de groep ook al gidste in Valencia, neemt het over van Ignacio. Ze loodst ons de Aljibe in : een netwerk van ondergrondse waterreservoirs, waarvan de oudste uit de veertiende eeuw. Die gigantische kelders voorzagen in een waterrantsoen van tien liter per gezin en per dag. Tot in de zestiende eeuw een aquaduct werd gebouwd, vijf kilometer lang tot in de bergen.

Nog imposanter is de mudejar. Letterlijk : hij die mag blijven. Hij was de moslim die zijn macht was afgenomen, de verslagen Moor. Maar hij mocht blijven als hij een betere vakman was, een architect bijvoorbeeld. De katholieke heroveraars wilden immers kerken in hun steden, en vlug wat. Maar wie had een betere neus voor harmonie en ornament dan de misprezen Moor ? In de dertiende en veertiende eeuw ontwikkelde zich op die manier de mudejarstijl : katholieke gebouwen met uitgesproken oosterse kenmerken (kleurrijke keramiektegels, geometrische moslimfiguren). Vanaf 1526 moesten die blijvers zich wel laten dopen en tegen 1610 restte niets meer : de laatste Moren waren verdreven. Teruel heeft vier mudejartorens die Unesco absoluut beschermd wil zien. Ook het plafond van de kathedraal is een prachtig voorbeeld. De dennenhouten, polychrome hemel van de kerk is een dertiende-eeuws meesterwerk, dat onvervalste moslimsymboliek (achthoeken en in spiegelschrift gekalligrafeerde verwijzingen naar de Koran) combineert met afbeeldingen van katholieke heiligen. De Sixtijnse Kapel van de mudejar.

En ten slotte, schuif bij, romantische zielen : Los Amantes de Teruel. Sterker dan Romeo en Julia, en echt gebeurd ! Ik heb het van horen zeggen.

Isabel de Segura en Juan Diego Martinéz de Marcilla, geboren aan het eind van de twaalfde eeuw, waren als kind al verliefd. Maar toen ze wilden trouwen, stelde Isabels vader zijn veto : Diego was te arm. Om van Isabels gezeur af te zijn, gaf hij de jongeman vijf jaar om eer en rijkdom te verwerven. In 1212 vertrok hij en vijf jaar lang hoorde niemand iets van hem. Isabels vader had intussen een betere partij gevonden en toen de vijf jaar om was, trouwde Isabel met die rijkaard. Maar diezelfde dag stond Diego aan de stadspoort, als succesvolle man, overladen met bezittingen. Hij was de vijf jaren beginnen af te tellen vanaf het moment dat hij Teruel had verlaten, Isabels vader vanaf de afspraak. Diego besefte dat hij één dag te laat was, en toen Isabel hem ook nog een afscheidskus weigerde, stierf hij ter plekke van verdriet. ’s Anderendaags, op zijn begrafenis, gaf Isabel hem toch nog de kus, ook één dag te laat. En jawel, ook zij stierf ter plekke. Omdat ze uit liefde waren gestorven, vonden de inwoners van Teruel dat ze samen in één kist hoorden te liggen. In 1555 werd die opnieuw ontdekt, bij hun lijken lag een officieel document dat het hele verhaal uitlegde. Het paartje ligt sindsdien in een kapel naast de San Pedrokerk, onder albasten beelden. Wat we hieruit leren ? Teruel existe !

Tekst en foto’s Ignace Van Nevel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content