GEHEIME WILDPARADIJZEN

Mikumi National Park, een van de minder bezochte parken in Tanzania. © MICHEL VERLINDEN

Tanzania, het safariland bij uitstek, heeft nog veel geheimen. Zo zijn er ten zuiden van Dodoma nog drie vrij onbekende natuurreservaten. Wij gingen op ontdekking, ver van de gebaande paden.

We maken kennis met vier wereldreizigers die lak hebben aan voorgeprogrammeerd toerisme. Zij legden samen om een Defender 110 TDS viercilinder te kopen, een avontuurlijke 4×4, inclusief twee opvouwbare tenten op het dak. Een handige timmerman verbouwde de achterbak, zodat de ruimte optimaal kon worden benut : koelkast, vaatwerk, douchetoestel, tafel en stoelen voor de bivak. Waarna de Belgische avonturiers hun 4×4 met de boot naar Kaapstad lieten verschepen. Sindsdien doorkruisen ze Afrika, samen of elk om beurt, afhankelijk van hun goesting en van de beschikbare tijd. Wij mochten een tijdje mee met het kwartet, richting Tanzania, voor een tiendaagse zwerftocht door de minder bekende nationale parken van het land. Tien dagen vrijheid waar geen prijs op staat.

OKERGLOED

Een tweemotorig vliegtuigje kan ons, als bij toverslag, van de beschaving naar de wildernis brengen. Maar we kiezen voor de ouderwetse aanpak. Een aanpak waarbij je blijft stilstaan bij elke geologische breuklijn, bij de kleinste verandering van het licht, bij de minste wijziging in de plantengroei. Alleen zo ontstaat er een gevoel van ‘verplaatsing’. Na een slapeloze nacht op het terras van een hotel in Dar es Salaam wordt de eerste dag besteed aan voorbereidende taken. De 4×4 die een paar maanden geleden werd achtergelaten in een garage, moet worden afgehaald. Maar we moeten ook proviand kopen, de brandstof- en de watertanks vullen, zorgen voor voldoende lokale valuta, kortom, een dag vol praktische beslommeringen. We mogen niet dralen, 235 kilometer scheiden ons van het Wildreservaat Selous. Die eerste etappe lijkt een race tegen de tijd te worden. Veel geluk hebben we niet : behalve de belabberde staat van het wegdek zijn er de klassieke obstakels, zoals het tijdrovende onderhandelen met politieagenten die een minimale snelheidsovertreding hebben vastgesteld. Pas wanneer het al flink schemert, bereiken we Mbega Camp, het tentenkamp aan de rand van Selous. Pech, door de late aankomst kunnen we onze tenten niet meer ontvouwen.

Het prille ochtendlicht dat het tentenkamp een zachte okergloed geeft, maakt alles weer goed. We voelen ons lichtjes geradbraakt, maar de gezichten stralen. Het avontuur begint bij de Mtemere Gate, de toegangspoort tot het enorme, 55.000 vierkante kilometer grote wildreservaat. Het werd opgericht in 1896, toen Tanzanië nog een Duits protectoraat was. Een breed glimlachende ranger prijst alvast zijn waar aan : “U zult niet teleurgesteld worden. De helft van alle olifanten van Tanzania vindt u in dit gebied. Er zijn ook 440 soorten vogels. Bovendien hebt u geluk : er is op dit ogenblik weinig volk.” De man kunnen we niet tegenspreken, want tijdens onze drie dagen in Selous komen we zo goed als niemand tegen. Het is bijna te mooi om waar te zijn. Hier krijg je overigens geen gids opgedrongen, zoals bij de klassieke safari’s. We kunnen dus zelf ons ritme bepalen. Langs de rivier Rufiji trekken kudden voorbij : buffels, nijlpaarden, leeuwen, maar tot onze verbazing geen olifanten. Pas bij de uitgang van het natuurpark zien we ze opduiken. Een vreemd fenomeen, dat wellicht te wijten is aan de stroperij, een plaag in deze streek.

Het gevoel van totale vrijheid zal alvast een van onze mooiste Afrikaanse herinneringen blijven. We lunchen gewoon midden in de savanne en kunnen zonder probleem de gemarkeerde paden verlaten, alsof we heel dit paradijs voor ons hebben. We kunnen dan ook elk detail onder de loep nemen. Zo ontdekken we dat, in tegenstelling tot wat we dachten, dit niet echt het droge seizoen is. De weelderige, geurige vegetatie met tal van groene en zwavelgele nuances is betoverend.

WEG MET DE GIDS

Ons tweede doel is het Mikumi National Park, een kleiner wildreservaat ten noordwesten van het Selouspark. Volgens de Lonely Planet gids moeten we helemaal omrijden en via Morogoro het park binnenrijden. Een lus van niet minder vierhonderd kilometer. We gokken op een binnenweg, een inkorting van zo’n 280 kilometer. Op hoop van zegen, maar het traject wordt almaar lastiger. We rijden in een onwaarschijnlijke tunnel van planten die ons elk uitzicht beneemt. De uren rijgen zich aaneen, tot we er door een zwerm tseetseevliegen aan herinnerd worden dat elke short cut hier best wel risico’s inhoudt.

Na een slopende dag moeten we er het bijltje bij neerleggen, voorlopig toch want de weg is versperd door een lange rij zandheuvels. Wegwerkzaamheden, in the middle of nowhere, zonder enige aanduiding of toelichting. De moraal zakt onder nul. Gelukkig kunnen we in dit niemandsland opnieuw probleemloos bivakkeren. We genieten voluit van de magie van het landschap en van het ongelooflijke voorrecht te kunnen slapen waar we willen.

De nacht brengt raad, ook in Tanzanië. De volgende dag kiezen we ervoor om, in plaats van rechtsomkeer te maken, een verkenningsmissie te starten. Als echte scouts gaan we te voet op onderzoek, langs de kilometers lange rij zandbergen. Na enig studiewerk vinden we een uitweg. Door dicht tegen de wegrand te rijden, kunnen we langzaam vorderen, met twee wielen in het zand en twee wielen op vaste grond. Het is een waar hindernissenparcours, maar na een uur is de klus geklaard.

Aan het eind van de voormiddag arriveren we bij een prachtige lodge. Het Vuma Hills Tented Camp biedt een uitzicht van 180° over het plateau van het door bergtoppen omgeven Mikumireservaat. Tijd om onszelf te verwennen met een lekkere douche en vooral een goed gekoelde Stoney Tangawizi, een uitstekend Afrikaans gemberdrankje.

APOTHEOSE

We concentreren ons vervolgens op Ruaha, een wildparadijs van twintigduizend vierkante kilometer dat door de toeristen vaak over het hoofd wordt gezien. Maar daarvoor moeten we eerst weer een flink stuk rijden. De eerste etappe omvat zo’n 210 kilometer tot Iringa. De omgeving verandert, grote stenen kondigen het minerale landschap van Ruaha aan. De rand van de weg is gemarkeerd door plastic emmers gevuld met rode uien die worden verkocht aan de vrachtwagenchauffeurs. Afgezien van wat gevaarlijke trucks, is het vrij rustig rijden. Maar dat blijft niet duren. Na Iringa komen we weer op een zandweg terecht. De volgende 120 kilometer duren een eeuwigheid.

Net wanneer ons geduld zijn grenzen heeft bereikt, zien we niet ver van het reservaat plots een grote koedoe die de weg oversteekt. Deze vrij zeldzame antilope met schroefhorens lijkt wel een uitgestuurde goednieuwsbrenger. Korte tijd later bereiken we de ingang van het reservaat. De zon staat nog hoog, we hebben dus nog tijd om te genieten van het park. Door westwaarts te reizen, hebben we ons in zekere zin ook in de tijd verplaatst. Hier in Ruaha beleven we het einde van het droge seizoen, het gras is verbrand, terwijl de bomen hun strijd tegen de hitte al gestaakt hebben : Euphorbia candelabra, apenbroodbomen, mahoniebomen. De natuur gloeit met een waaier van rossige tinten. We slaan onze tenten op naast een uitgedroogde rivier, onder de onverstoorbare blikken van twee visarenden, boven ons in de boomtoppen. In het licht van de ondergaande zon, bij de zoete geur van de tamarindebomen, worden we ons bewust van een vreemde paradox : wanneer je de ergste ongemakken hebt meegemaakt, kun je meer genieten van het goede leven. Misschien waren dat ook de gedachten van de eerste mens die terugkeerde naar het houtvuur bij zijn grot. Je hebt niet elke dag de luxe dergelijke oeroude gevoelens te ervaren.

TEKST EN FOTO’S MICHEL VERLINDEN

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content