Het meest exotische stukje Frankrijk ligt diep in de Grote Oceaan : Nieuw-Caledonië. De oorspronkelijke bewoners, de goedlachse Kanaken, leiden op de kleurrijke en paradijselijke archipel een eenvoudig en ontspannen bestaan, ver weg van de besognes van een doldraaiende wereld.

Promenades, witte jachten, casino’s die uitkijken op de zee, hoofdstad Nouméa heeft veel weg van een mondain oord aan de Côte d’Azur. Ondanks het vroege uur is er al veel volk op straat. “Zelfs in het weekend zijn we op met de vogels”, lacht Harold, onze gids. Dat het hier druk is, mag niet verbazen, 75 procent van de bevolking van Nieuw-Caledonië woont in Nouméa. Bedwelmd door de jetlag laten we ons door Harold meevoeren naar het Quartier de Nouville, waar in de negentiende eeuw bagnards (Franse gedeporteerden) met hordes werden gedropt. Harold wijst naar een oude kade. “Wie hier ontscheepte, verloor niet alleen zijn waardigheid maar ook zijn naam.”

Op de immense Place des Cocotiers, het virtuele nulpunt van Nieuw-Caledonië en op gezette tijden het decor van feestgedruis, spelen jonge Kanaken met rastakapsels en Bob Marley-T-shirts petanque onder een bloeiende flamboyant. Ze groeten ons non-verbaal, met een parelwitte lach en twee opgestoken vingers. Reggae en kaneka (traditionele muziek op reggaeritmes) zijn razend populair bij de Melanesiërs.

Op het schiereiland Tina bewonderen we de halfronde kokers van het Centre Culturel Tjibaou, die de skyline van Nouméa in één klap wereldberoemd maakten. Naast een museum, een theater en een mediatheek biedt het centrum ook een platform voor hedendaagse etnische kunst uit heel Oceanië. Voor het ontwerp focuste sterarchitect Renzo Piano (Centre Pompidou) zich op de buitengewone Kanaakse cultuur. Kanaken zijn ook vandaag nog erg traditiegetrouw. Als Harold ons over de gebruiken van de stammen vertelt, geeft hij hun basisregel mee als tip voor onderweg : “Een gegeven woord is heilig.” Logisch voor een volk zonder schrift.

ONGEREPT EILAND

Een uit de kluiten gewassen vleermuis met alles erop en eraan ligt te pruttelen in een enorme pot op een houtvuur. De roussette, een fruitetende vleermuis, is een lekkernij op Ile de Maré, het meest authentieke van de drie Loyauté-eilanden. Maar op het jaarlijkse Fête du Wajuyu houden wij het toch maar bij vis. De wajuyu (een zeebaars), die op grote diepte wordt gevangen, is heerlijk. Het feest van de Kanaken duurt drie dagen, dus dat belooft. We schuiven onze voeten onder tafel in een van de rijkversierde eettentjes op de marktplaats in Roh, bij Mamie Martha, die net zoals alle Maréers ontzettend vriendelijk is. Eten doen we er aan plastic tafeltjes bedekt met toile cirée, terug naar de jaren vijftig. Voor weinig geld doen we er ons te goed aan een zeebanket met kreeften, krab en vers gegrilde wajuyu. Haar rauwe vissla is verslavend. Alles wordt geserveerd met zoete aard- appelen.

We raken er aan de praat met een paar Kanaakse dames. Hun jurken lijken uit een ander tijdperk te komen, breed en lang, vaak bovenaan versierd met bloemen, maar de hevige kleuren passen perfect bij hun vrolijke karakter. Kinderen leven zich uit, een stel oma’s, sigaret in de mondhoek, speelt bingo terwijl de jeugd rond het podium hangt, wachtend op de plaatselijke bands. Het is hùn grote feest. Lekker eten en een rekbare visie op het begrip tijd, het leven op Ile de Maré lijkt simpel.

Dat is het ook, ware er niet het ingewikkelde systeem van chefs, clans en stammen. Amarama, een jong Kanaaks meisje, neemt ons mee naar haar dorp. “Als je alleen komt, moet je eerst de toelating vragen aan de chef”, waarschuwt ze. “Maar ze zullen je zelden weigeren.” De stamhoofden hebben nog veel macht. Op het strand toont ze het kerkhof van haar clan. Simpel maar erg kleurrijk, met veel persoonlijke spulletjes. Traditie en voorouders zijn nog steeds belangrijk, vertelt Amarama. Ook het aanzien van medicijnmannen is na meer dan tweehonderd jaar Franse invloed nog even groot, al spreken ze intussen wel Frans.

Met onze huurauto rijden we van de verlaten witte stranden in het westen naar de grillige kliffen in het oosten. Toeristen zien we nauwelijks. Iedere Kanaak die passeert, zwaait. We houden één hand vrij en zetten onze dag al wuivend verder. De Saut du guerrier, een enorme kloof tussen twee rotsen, waar volgens een legende een krijger achternagezeten door de vijand over sprong, is indrukwekkend. Net zoals in het midden van het eiland de trous d’eau van Bone en Eni, zoetwaterbassins uitgehold in de rotsen. Het mooiste plekje is het natuurlijke aquarium bij Tadine. De kleur van het water lijkt onwezenlijk en het krioelt er van de vissen. Wij zijn verkocht, Ile de Maré, dat is liefde op het eerste gezicht.

ZELFBEDRUIPEND

Op de westelijke kustweg van la Grande Terre, het hoofdeiland, razen zware pick-ups ons als gek voorbij. We rijden er langs uitgestrekte weiden met koeien, riante ranches en zien er zelfs cowboys : de Far West op zijn Frans. De veeboeren hier zijn caldoches, verre nazaten van bagnards, zoals Emile, die ons in Sarraméa te paard door de bergen gidst. Het ruikt er kruidig. “Niaouli”, weet Emile, “een eucalyptusboom die hier overal groeit.” In Bourail steken we door naar de tropisch groene oostkust, die we bereiken via een simpele maar erg fotogenieke brug van Eiffel. Langs de oostelijke kustweg duiken na elke klim weer adembenemende gezichten op, van uitgestrekte mangroves en paradijselijke lagunes tot reusachtige rotsen die elegant de oceaan inglijden. Verlaten kraampjes langs de weg zijn de enige winkels die we zien, Kanaken verkopen er fruit en groenten, bloemen tot schelpen toe. Hun dorpen liggen verscholen onder torenhoge palmbomen. Iets kopen ? Je steekt het geld gewoon in een doosje, het vertrouwen is grenzeloos.

In Napoémien wacht stamhoofd in spe Jéhudit ons op in een feloranje T-shirt. “Zo verwarren jagers me niet met een hert”, zegt hij laconiek. Vrijwel alle stammen in Nieuw-Caledonië zijn zelfbedruipend, leven van jacht en visvangst en telen behalve groenten en fruit ook hun eigen koffie. “Winkelen doen we alleen als we pizza willen”, grapt Jéhudit. Als we met hem door zijn dorp wandelen, klinkt ergens “bright sunshiny day”, als dat Jimmy Cliff niet is. “Reggae, voetbal en petanque, daar draait het hier allemaal om”, lacht onze gids. We lunchen bij hem thuis en doen vrouwlief, die ons wat verlegen ontvangt, traditiegetrouw een manou (kleurrijke lendendoek) cadeau. Het ijs breekt en in de schaduw van hun zelfgebouwde case (Kanakenhut) serveert ze met de waardigheid van een toekomstige chefsvrouw het bekendste lokale gerecht, een verrukkelijke bougna, een wrap die onder de grond op hete stenen wordt klaargemaakt, gevolgd door een romig rijstdessert. Zelfs de koffie achteraf is honderd procent fait maison.

TUIN VAN EDEN

‘Een kip in de branding’, het is weer eens wat anders : in Hienghène zijn ze trots op hun Poule Couveuse, een enorme rots in de oceaan die verbazend veel weg heeft van een broedende kip. Gids Yoann vaart ons naar een naburig eilandje dat uniek is in de wereld, Hienga. Met een enorme biodiversiteit en in de lagune errond 130 koraalsoorten, is Hienga met 6,4 vierkante kilometer de kleinste site op de Unescowerelderfgoedlijst. Zowel boven als onder water ontdekken we een magische tuin van Eden. We snorkelen er tussen felgekleurde koralen, clown- en papegaaivissen komen nieuwsgierig op ons af, en een zeeschildpad zwemt onverstoorbaar voorbij. Finding Nemo, maar dan door een duikbril. Toch zien we in Hienga slechts een fractie van de 1600 kilometer lange koraalbarrière en de 24.000 vierkante kilometer grote lagune van de archipel. Nieuw-Caledonië heeft een van de rijkste maar tegelijk ook kwetsbaarste ecosystemen van de hele wereld.

Langs de Transversal, de weg die La Chaine (centrale bergketen) op haar breedste punt oversteekt, volgen we de Tiwakavallei, een natte droom voor elke botanicus. We worden stil bij de panorama’s in de vallei, een immense lappendeken van wel vijftig tinten groen rolt voor ons open. Op de zware ijzerhoudende bodem groeien enkele zeldzame plantensoorten zoals oeroude varens. In het prachtige natuurreservaat van Grandes Fougères zien we voor het eerst een kagoe, een loopvogel die enkel in Nieuw-Caledonië leeft en nauw verwant is aan de kiwi. Omdat hij geen natuurlijke vijanden heeft, kunnen we het beestje gemakkelijk benaderen, pas als we echt te dicht komen, maakt het een hoestend geluid en spreidt het dreigend zijn gestreepte vleugels.

EEN VERSNELLING LAGER

“Ik was twintig toen ik op een ochtend in 1872 ontscheepte op dit paradijselijke eiland, waarvan ik de pracht nooit aanschouwd heb… een gedeporteerde”, lezen we bij de ruïnes van de bagne van de Parijse Commune op Ile des Pins. Ooit was dit exotische oord de strafkolonie van de revolutionairen uit 1871, haast niet te geloven als je languit ligt te genieten op het strand. Stress, reclame en cafés bestaan hier niet en de enige ‘hoogbouw’ die we zien, zijn de ingevoerde zeeden en de ranke pin colonnaire (tot zestig meter) waaraan het eiland zijn naam dankt. Er is slechts één dorp, Vao, het verst gelegen Franse dorp vanaf Parijs.

De Kanaken gaan hier hun kalme gangetje. Ook wij schakelen ons ritme een versnelling lager en genieten van de rust in de Kanumérabaai. Het turquoise water is er van een zelden geziene helderheid, palmbomen en dennen boorden het witte strand af. We horen het gelach van kinderen die tussen de vissersbootjes spelen. Een enorme krijtrots splijt de baai in twee. Een landstrook verder, in Kuto, in de schaduw van een aantal bevreemdende grillige bomen, legt nu en dan een cruiseschip aan. Aan de andere kant van het eiland, in de afgesloten baai van Oro, waar de zee gevangen zit tussen het schier eiland en de kust, ontstond een natuurlijk zwembad met prachtige koralen en een veelvoud aan vissen. Een wondere plek, waar we letterlijk wandelen door een verzonken paradijs.

David, onze Kanaakse gids, toont ons enkele maagdelijke stranden die menig vakantiepromotor zouden doen wegdromen. Er valt geen toerist te bekennen, want ze behoren toe aan de lokale stammen. Aan St. Maurice zien we fraai gesculpteerde totems gegroepeerd rond een Christusbeeld. Een perfect staaltje van vermenging van culturen. Maar het mooist is onze boottocht naar Ilôt Nokanhui, een grote zandbank midden in de oceaan, met tientallen sterns op de vloedlijn en slechts een enkele boom vanwaaruit een buizerd ons bespiedt. De lucht is dramatisch mooi, we worden er zowaar stil van. Op l’Ilot Brosse, dat de vorm heeft van een haarborstel, stoppen we om te snorkelen, terwijl de bemanning van onze kleine motorboot, de vier kinderen van de kapitein, kreeften voor ons grillen op een simpel houtvuur. De oudste komt het strand op gerend met een ringslangplatstaart, een gestreepte slang die veel giftiger is dan een cobra. Hij zit zijn kleine broertje en zusje achterna die gillend het water induiken. Als de jongen onze bezorgde blik ziet, stelt hij ons gerust : “Hij valt nooit aan en zijn mond is te klein om mensen te bijten.” Hij slingert het beest nonchalant de zee in, waar het verschrikt tussen de koralen wegduikt.

MYRIAM THYS EN WERNER GLADINES

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content