Gisteravond zou ik eigenlijk naar het café gaan met een vriend. Maar ik bedacht zo rond vijf uur dat het werkelijk absurd was om mij naar die afspraak te haasten. De rest van het weekend was gezellig en vol geweest. Een etentje met een goede vriendin in Hasselt op vrijdagavond. Zaterdag een paar uur gepasseerd bij de kapper, moet ook gebeuren. Boodschappen gedaan en ondertussen een beetje genoten van het lenteweer, en ’s avonds naar het theater. Zondag uitgeslapen en over de middag, terwijl thuis de was draaide, naar een buurtbijeenkomst. Nog een uurtje het werk voor maandag voorbereid… En toen, toen kreeg ik ademnood. Figuurlijk dan.

De behoefte aan tijd voor mezelf en aan rust werd plots erg acuut. Dus heb ik die vriend gebeld en gezegd dat ik alleen op mijn nest wilde blijven.

Minder en minder heb ik de behoefte om overal bij te willen zijn. Zeker niet als ik daarvoor moet racen tegen de klok. Er zijn de jongste maanden al wat vergaderingen zonder mij doorgegaan, festiviteiten in mijn afwezigheid gehouden, tentoonstellingen gesloten zonder dat ik ze gezien had, omdat ik het meer en meer vertik om mijn leven te laten beheersen door de wedloop met de tijd en de sociale verplichtingen. Aan het eind van de rit win je toch maar zelden. Misschien komt dat ook voor een deel omdat ik al zoveel jaren meedraai in het ritme van een blad dat iedere week moet uitkomen. Dat staat je zelden toe om iets uit te stellen.

Dus wil ik nu graag mijn vrije tijd in eigen handen houden. Een mens werkt om zichzelf de middelen te verschaffen om het in het leven naar de zin te hebben. Allicht zijn er velen die denken dat je het pas naar de zin kunt hebben als je alles hebt meegemaakt wat binnen je bereik ligt. Gek, maar dat heb ik nooit zo gevoeld. Ik herinner me nog dat ik als kind midden in de examenperiode aan de rand van het veld op mijn rug ging liggen onder een enorme boom om naar de voorbijdrijvende wolken te kijken. Een hele middag soms. Ik had een moeder die werkte en die controleerde niet zo nauw of ik achter de schoolboeken zat. Nooit heb ik mij zo rijk en gelukkig gevoeld als op die momenten.

Misschien is het heimwee naar die gelukzalige periode uit mijn kindertijd, die mij de jongste maanden zo klok- en kalenderschuw maakt. En de brute, onverwachte confrontatie met de eindigheid van een mensenleven dichtbij.

Hoe ook, ik herken mezelf in het boekje van Lisette Thooft, Geld kost tijd (uitg. Balans), dat ik een paar weken geleden toevallig in handen kreeg. Soms zweeft ze wel een beetje naar het voor mij al te alternatieve. Als ze het heeft over het al die moderne apparaten die tijd kosten in plaats van te sparen en daar dan The Gross National Happiness van het straatarme boeddhistische staatje Bhutan tegenoverstelt. Maar de kern van haar pleidooi voor de kunst van het ‘nietsdoen’ bevalt me. Want nietsdoen, wat de maatschappij als negatief beschouwt, is eigenlijk tijd nemen voor jezelf. Tijd voor rust, voor introspectie. Speeltijd.

En creatief kun je alleen maar blijven in je leven en in je werk als je tijd neemt om te spelen. Als je even afhaakt van de dingen waarmee je dag in, dag uit bezig bent. Radio af, televisie uit, geen kranten kopen vandaag. Beetje muziek op de achtergrond, de boel ordenen in je huis, je bureau en je hoofd. Koken, ook al ben je alleen, genieten van een maaltijd. Wegduiken in een boek. Een beetje zitten kijken op een bankje aan het water.

Ik kan Lisette Thooft goed volgen als ze het heeft over de waarde van het nietsdoen. Ze schrijft dat in Amerika sommige bedrijven tegenwoordig window starers in dienst hebben, die betaald worden om bij wijze van spreken uit het raam te staren en creatieve ideeën te spuien. Einstein speelde volgens Lisette Thooft dagen viool en Kant wandelde uren per dag in de natuur en schreef slechts af en toe iets op. En dat waren toch genieën?

TESSA VERMEIREN

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content