Het ras van de Heren sterft uit. In Amsterdam vingen we columnist G.L. van Lennep voor een babbel. Hij behartigde jaren de belangen van Rijk de Gooijer, Ramses Shaffy, tekenaar Peter Van Straaten en anderen, en nu weer van Kamagurka. Alsof hij zich onopvallend ten dienste wil stellen van het grote talent. De keurigste man van Nederland over schrijven, emoties en etiquette.

In deze tumultueuze wereld van geweld en lawaai, van haastig genot en oppervlakkigheid staat G.L. (Gerard) van Lennep (67) voor de rustige, discrete aanpak. De man die een kwarteeuw lang de lezers van NRC en Het Parool op columns vergastte, staat, zoals dat hoort, aan de kant van het gebeuren. Schijnbaar onbewogen. Kijkt aandachtig rond en doet daar verslag over, met een voorkeur voor de kleine, alledaagse dingen. Adriaan Van Dis noemde hem ooit de Keurigste Man van Nederland, Hugo Camps de Meester van het Detail.

Van Lennep oogt zoals hij schrijft: behoedzaam, een beetje vormelijk, en zuinig met woorden. In de Amsterdamse Bodega Keyzer draagt hij een jagersgroen jasje met een rode pochet, een blauw hemd en een das met stippen. (“Soms denk ik weleens: gelukkig zijn diegenen die als Henri David Thoreau één das dragen.”) De chroniqueur drinkt een cappucino en ziet er gelukkig uit, zonder zich daardoor tot uitbundigheid te laten verleiden.

En dat terwijl gelukkige mensen toch zo zeldzaam worden.

G.L. van Lennep: Zeldzaam is het niet. Mensen denken alleen dat het geluk ergens anders ligt. Niet hier, niet vandaag, niet nu. Het feit dat we hier met drieën koffie kunnen drinken en absoluut zeker weten dat er geen granaat door deze ruit naar binnenkomt, en dat als we een politieauto met loeiende sirenes horen, weten dat die niet u of mij komt ophalen, dat is toch niet niks, dat is al geweldig. En bovendien schijnt de zon.

Nee, ik heb die instelling niet sinds altijd. Naarmate je ouder wordt, raak je daar meer mee vertrouwd. Je merkt dat het allemaal zo erg niet is, en die gedachte begint zich langzamerhand vast te zetten. Vooral omdat je wat meer gaat nadenken over de dood, over hoe lang we nog hebben. Nu, dat valt wel mee: hoe ouder je wordt, hoe meer de gemiddelde leeftijd stijgt. Zo blijf je maar bezig, het lijkt wel de schildpad en de haas.

Het lijkt alsof u het leven neemt zoals het komt. Was u dan geen carrièrejager?

Ik had best de baas van KLM willen zijn, maar ik ben er nooit achteraan gelopen. Toch keek ik niet neer op een carrière zoals sommige tijdgenoten, die daar nu spijt van hebben. Omdat ze de capaciteiten hadden om beter te doen, en nu wegens geldgebrek met een heel klein baantje verder moeten. Ik heb geluk gehad, heb wat school gelopen, en was niet rebels genoeg om van school af te gaan. Verder studeren deed je niet, daar zaten jongens uit Delft en die pakten je vriendin af. Jij was 18, zij 23, en die vriendin trok op met die jongens die een stropdas droegen, naar de sociëteit gingen en veel glazen bier dronken.

Nu, ik dronk al geen bier en ik was niet voor flauwekul. Ben ik uiteindelijk in de haven gaan werken, werd naar Engeland uitgestuurd, rolde van het één in het ander. Ik ben altijd in banen gerold, er zat geen enkele lijn in. En er waren banen zat.

Sommigen noemen u epicuristisch, ook al een zeldzame kwaliteit.

Ach nee, wat ik leuk vond, was met mensen eten. Gezelligheid. Later ging ik mensen najagen die een bepaald talent hadden. Altijd leuk om mee om te gaan. Ik bedoel talent in elke zin. Als iemand een heel goede ober is, dan heeft ie wel wat te vertellen. Ik mag ook graag naar zo iemand kijken: zoals die man op die schaatsjes door de zaal gaat, en dan met die schwung. (ineens nuchter) Je ziet het weinig in Nederland, maar in Frankrijk en in België dan weer wel. Daar heb je nog mensen die ober worden en er hun werk van maken en daar trots op zijn. Maar het kan ook een stratenmaker zijn die het goed doet. Het moet niet altijd over een verheven talent gaan, ik zoek mensen die hun werk leuk vinden en dat ook met verve doen. Ik kan ook eindeloos naar hen luisteren. Rijk de Gooijer, met wie ik al sinds 1950 bevriend ben, vertelt weliswaar af en toe hetzelfde verhaal, maar dat geeft niet. Ik wil het nog wel eens graag opnieuw horen en dan moet ik telkens weer lachen.

U staat aan de kant en weet dan met buitengewoon talent te schrijven over wat u ziet.

Als je columns gaat schrijven zoals ik doe – alweer een toeval -, word je algauw iemand die met een glas in de hand met één elleboog op de schoorsteenmantel leunt. Dat vond ik ook een stuk makkelijker dan (ineens uitbundig stralend, één hand opstekend naar een fictieve passant) dat “Hallo!” tegen iedereen. Dat kon ik niet zo goed. Ik dacht: nu heb ik een alibi want ik moet een stukje schrijven, ik mag vanuit de verte toekijken. Zonder dat de mensen denken dat ik me stierlijk sta te vervelen.

En als Van Lennep ergens een meester in is, dan wel in het beschrijven van de kleine dingen en de kleine gewoontes.

Dat is gekomen door het moeten. Als je elke week twee stukjes moet schrijven, ga je vaak met kleine onderwerpjes aan de slag. (Kijkt rond, neemt het peper- en zoutvat.) Dan ga je denken: waarom zitten er meer gaatjes in het zout- dan in het pepervat? Je dubt daarover, en over de rijstkorreltjes. Een saai stukje, dat geef ik toe. Maar mensen met weinig gevoel voor humor vinden dat best leuk.

En hoe meer je kijkt, hoe meer je ziet. Ik moet me daar niet echt toe dwingen, ik ga niet knarsetandend aan het werk. Maar omdat je daar niet rijk van wordt, deed ik er wat naast. Ik ontmoette talenten, aardige mensen waarvan ik dacht: zo’n man of zo’n vrouw moet acteren of zingen of tekenen, die moet niet aan de kop gezeurd worden door deurwaarders, zo van U heeft uw belastingen voor 1995 niet ingevuld. Dus al dat bellen en rekeningen betalen deed ik dan.

Ik werk het liefst voor talentvolle mensen die ook aardig zijn. Mag ik tijdens mijn kantooruren mee composeren. Ik heb er voldoening van, en het brengt wat op. Ideaal is dat mensen mij vragen; ik teken nooit contracten. Gewoon een handshake en als je geen zin meer hebt, dan gewoon weg. Met onwillige honden is het toch kwaad kersen eten. Bovendien zijn mensen zonder contracten de leuksten in het zakenleven.

Bent u een gentleman?

Ach gentleman, met gentleman verdien je het beleg op je brood niet. In Engeland was dat iemand die niet hoefde te werken, de landed gentry. Niet mijn geval.

De keurigste man van Nederland heeft wel een onverwachte kronkel, was ooit kampioen van Nederland autoracen, met zo’n kleine Fiat Abarth 500. Wordt vaak verward met zijn achterneef Gijs van Lennep, die ooit de 24 uren van Le Mans won.

Wat is er zo leuk aan autoracen?

(minzaam glimlachend) Het inhalen van anderen. Als je dat kan, ben je al een heel end. En als je iedereen inhaalt, win je. Ik was er nooit verzot op om een race op een gevecht te eindigen, ik had het liefst dat ik drie lengtes voorlag. Of drie ronden. Lekker rustig naar het einde. Nee, ik ben niet zo competitief ingesteld, maar je neemt die gedaante aan als je in zo’n auto stapt. Zo van: nu gaat het erom om van het begin tot het einde de snelste te zijn. En je niet van de weg te laten drukken. Dat besef kwam overigens ook van pas in het zakenleven. Ik zit weleens tegenover iemand die me probeert een oor aan te naaien, een clown die mij komt uitleggen hoe het moet. Dan zeg ik: “Flauwekul, dat gaat niet door.” Dan ben je ook heel snel van je bespreking af.

Zo’n machine in bedwang houden, is erg leuk. Dat je je auto als het verlengstuk van je billen voelt en weet hoe het rijdt. Aankomen in Monte Carlo net voordat de laatste minuut verstreken is, en aan de volgende ronde beginnen terwijl je maar een paar seconden overhoudt. En dan je tegen je bijrijder zeggen: “Snoer je helm maar extra vast want ik moet nu even 200 kilometer als een gek rijden.” Over sneeuw en ijs. De voldoening als je dat haalt.

Het is u anders niet aan te zien.

Toch heb ik het gedaan, soms moet je ook als een gek rijden. Soms horen de andere rijders te weten dat je niet helemaal normaal bent. Psychologische druk zetten. Dan moet je iemand die vóór je rijdt op een weggetje waar je absoluut niet kan inhalen, toch de hele tijd bestoken. Tot die man er zo benauwd van wordt dat hij je voorbijlaat: Die gek moet ik absoluut niet meer hebben in mijn spiegel.

G.L. van Lennep heeft het anders niet zo voor emoties, lijkt er zelfs een beetje bang van, houdt ze op afstand.

Achteraf gezien klopt dat. Ik ben nooit in psychoanalyse gegaan, want dan ben je in niets meer normaal. Ik heb mijn moeder in mijn eerste tien levensjaren misschien drie jaar gezien. Ze was actrice, altijd op reis. Ging naar Indië, of vaak weg bij haar man. Twee keer toch. Haar emoties vond ik altijd wat valsig. Kwam ze huilend afscheid van ons nemen, want dan moest ze weer naar een andere man toe. Of ze ging naar het buitenland. Dat vond ik cheap. Dat heeft me wel parten gespeeld. Ik ben een keer getrouwd geweest en dat gebrek aan emoties heeft me toen de das omgedaan. Ik was te afstandelijk.

Zelfbescherming?

Ik denk van wel. Ik was daar niet aan gewend. We waren geen familie waar iedereen elkaar de hele dag omarmde. Ik vind het netjes om op afstand te blijven.

Anderzijds weet Van Lennep alles over etiquette, en hij gedraagt zich ernaar. Toch is zijn vormelijkheid niet koud. Aardige ogen, een voorzichtige glimlach die zich soms heel even laat gaan. Etiquette als pantser?

Nee hoor, nee, nee. Etiquette is natuurlijk geboren uit beleefdheid. En beleefdheid is er om de omgang in het leven aangenaam te maken. Om regels te hebben waarmee je je onderscheidt van mensen die die regels niet hebben. En dat gaat de hele dag door, niemand kan zeggen dat hij daar niet aan meedoet. Het feit dat ik mijn lepeltje hier zo neerleg in het bordje, naast het kopje, terwijl het veel makkelijker is voor het afruimen om het in het kopje te laten. Ook punkers doen het. Tegenwoordig komen er nieuwe vormen: lepel en vork met de hoofden ineen een beetje gekruist leggen op het bord. (afkeurend) Flauwekul. Of het bij elke gang vragen: “Heeft het gesmaakt?” Daar word ik gek van, dat moet direct worden afgebouwd, dat gaat me te ver.

Drie keer kussen vind ik ook een beetje veel. (zachtjes verontwaardigd) Als je die Kosovaren afscheid ziet nemen. Of Yasser Arafat.

Mensen kijken zoveel af van de televisie en willen nu ook meedoen. Kijk hoe leuk we het hebben! De mensen willen meelopen met de sfeer die in alle grote bladen wordt opgeroepen. De sfeer van mensen die in het volle leven staan. Met telefoons aan het oor. Het zogenaamde zwierige leven. En dat drie keer kussen. Zit niets zwierigs aan. Of dat kaboem, kaboem, kaboem met die gettoblasters in de auto, je waait van de stoep. Misschien is het als aanklacht bedoeld. Terwijl ze toch een auto hebben.

Ja, de egards nemen een beetje af. Mensen komen met de auto van links en denken: “Wat! Jij van rechts, ben je helemáál. We zullen wel eens even zien.” Een zorgelijke ontwikkeling. Ik vind het ook een beetje vervelend als de mensen expres ministers of hoogwaardigheidsbekleders zuur bejegenen. Zo van: doe maar gewoon hoor. Veel acteurs hebben daar mee te maken, die komen in het café en krijgen een klap op hun schouders van iemand. Onder het motto: “Wie denk je wel dat je bent? Je bent net zo gewoon als wij.” BANG. Dat is toch heel raar.

Afgunst?

Afgunst, ja. Ik vind het jammer.

Toch klaagt u niet. Van Dis schreef: “Hij klaagt nooit. Onbegrijpelijk.”

Er zijn mensen die meer geneigd zijn tot klagen. Dan heb je geen leuk leven. Je maakt het jezelf moeilijk door te klagen, ik doe daar niet aan mee. Ik ga voor gezelligheid, voor aardige mensen. Ik ken vrienden die prins Claus uitnodigden voor een kopje koffie om halfelf. Kregen ze een telefoon van het paleis dat de prins om kwart over elf wel zijn medicijnen moest nemen, of hij dan ook maar terug kon komen. Komt dan zo’n auto langs met twee mensen in, waarvan er een in de keuken gaat zitten. De prins drinkt koffie en vindt het best lekker. Het wordt halféén. Een glaasje witte wijn? De prins vindt dat best. Het wordt één uur. Zullen we een boterhammetje klaarmaken? De prins eet mee. Ja, lekker. Halfvier. Een kopje thee misschien? Ja, graag hoor. Om vijf uur merkt de prins op dat hij die vrienden misschien verschrikkelijk ophoudt. Nee, helemaal niet. Een uurtje later. “Ik zou het heel leuk vinden als jullie vanavond kwamen eten, dan bel ik nu even op, laat jullie om halfzeven halen en na het diner weer terugbrengen.”

Ik wil maar zeggen: niks medicijnen. Omdat de vriendschap de medicijnen vervangt. Wat Claus mist is de vriendschap. En het gaat nog wel over hele normale, aardige mensen waarmee hij conversatie heeft. Gezelligheid is erg belangrijk. En de prins een ontzettend leuke man.

De gezelligheid van de Herenclub?

Het is een overblijfsel van de jongensclub. Daar bespreken we staatsgeheimen. Nee, het is gewoon een gezelligheidsclub. Elke maandag zoeken we elkaar op en we mogen elkaar heel graag. Lekker eten, en er is altijd wel weer één van ons die ergens vandaan komt. Laatst kwam Hans Van Mierlo ’s middags uit Australië aan en ’s avonds zat hij in de eetclub. Hij had met Singapore Airlines gereisd en ik had ‘m nog gewaarschuwd: “Hele mooie meisjes, hele mooie service. Beter is er niet.” Hij vond die meisjes inderdaad buitengewoon elegant, kon zich niet inhouden om als ouwe zak te zeggen: “Mevrouw, wat bent u elegant.” En dan antwoordt die juffrouw: “Where do you come from?” Hahaha, een schitterend antwoord, want die meisjes krijgen natuurlijk hele dagen dat gelul om de oren van die ouwe stakkers.

We zijn met z’n twaalven, elke keer komen er wel zes of acht. We vertellen anekdotes. Gisteren heb ik Harry (Mulisch) nog gebeld om hem te vertellen dat d’Annunzio de Hitler-groet heeft bedacht. En Harry is zeer geïnteresseerd in Hitler. Of we vullen een avond met de vraag of je liever onder Stalin of onder Hitler had geleefd. Een beetje saai voor vrouwen.

De essentie is wel dat we, zoals de Duitsers het noemen, Das Kind in Sich bewahren. Als je dat niet hebt, kan je niet mee naar de Herenclub. Je moet een zekere kinderlijkheid hebben. Maar vergis u niet, ik ben niet zo gesteld op mannen die in hun puberteit zijn blijven steken. Die achttien jaar zijn gebleven. Bij ons ligt het anders want wij zijn acht, misschien negen jaar. De fietsclub van halfvijf, en het geborgene van dat clubje. Als je acht bent, ben je dolblij dat je vriendjes hebt.

Pierre Darge / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content