Parijs was en is de hoofdstad van Modeland. Dat de topposities bij zowat alle Franse luxehuizen ingenomen zijn door Engelsen of Amerikanen, daar is men stilaan overheen, want er staat nog steeds ‘Paris’ onder de logo’s van Céline, Dior en Givenchy.

Modieus Frankrijk doet niet mee aan de Europese gedachte want Parijs was, is en blijft de hoofdstad van Modeland, wat meer een afspraak uit gemakzucht is dan een realiteit. Maar de Franse aura blijft aantrekkelijk voor ontwerpers uit andere contreien, en die doen er hun voordeel mee. Terwijl in het Frans opgevoede creatievelingen meer als mediaspeeltjes-van-de-maand opgevoerd worden dan ze voor vol worden aangezien, toch blijft de internationale modepers dol op de clichématige, uit toeristische brochures overgenomen kenmerken van ons buurland.

Wie een trui met een afbeelding van de Eiffeltoren erop uitbrengt, kan alvast lachend naar de bank lopen want het item wordt gegarandeerd een verkoopsucces, zelfs in 2001. Dat weten de Franse souvenirshophouders al jaren en nu ook de modeontwerpers, vooral zij die niet eens van Franse afkomst zijn. Sonia Rykiel en Jean Paul Gaultier, grondwettelijke dochter en zoon van la France, versieren hun kleren al langer dan vandaag met de symbolen van hun geboorteland, maar dat vindt men vanzelfsprekend, niet meer het vermelden waard. Capituleert een niet-Franse designer daarentegen voor Parijs-geïnspireerde iconografie, dan heet dat geen kitsch, maar tongue-in-cheek, en dat is erg welkom. Het heeft van Jeremy Scott een soort van ster gemaakt, want als geen andere speelt hij met herkenningsfactoren, inzake mode en tegelijk inzake zijn eigen figuur. Scott, afkomstig uit het fashion-arme Kansas, Amerika, presenteert zich als de nog steeds niet uitgegilde modefan die als bij wonder een bonafide designer is geworden, en bij wijze van dank alle parafernalia die hem in zijn vroegere tienerkamer deden wegdromen, terugschenkt aan sympathisanten met gelijke ervaringen (maar met minder geluk). Aldus jongleert hij met referenties aan onwrikbare instituten als Chanel, Saint Laurent of Mugler, enerzijds omdat deze namen ooit zijn plakboek bevolkten, anderzijds omdat ze synoniemen zijn voor Frankrijk, dus Parijs, Scotts spirituele thuishaven, alwaar hij (citaat) “na vele omzwervingen is terechtgekomen”.

Dergelijke vertellingen vindt het brede modepubliek blijkbaar charmant en ontwapenend, want men juicht om zijn halfslachtige persiflages/hunkeringen (incluis Eiffeltorens), als was Scott een teruggevonden afstammeling van Moschino. ” In his dreams“, mompelt de incrowd, vooral de Parijse dan want het laatste wat die nodig heeft, is een grappende indringer uit het nog steeds als vreemdsoortig beschouwde buitenland. Desalniettemin is Frankrijk gevleid om zoveel aandacht voor het erfgoed. De Fransen slaan zichzelf graag op de borst: zelfs als modellen op volkse lingerieshows met stokbroden onder de arm rondwandelen, wordt dat niet als dubieus omschreven, maar als een ode. Dat de topposities bij zowat alle Franse luxehuizen ingenomen zijn door Engelsen of Amerikanen, daar is men stilaan ook overheen, want er staat nog steeds ‘Paris‘ onder de logo’s van Céline, Dior en Givenchy. Tom Ford, die naast Gucci nu ook het bedrijf Yves Saint Laurent runt, wordt voorlopig wel nog als een dwarsligger bekeken: wanneer een legende als Monsieur Yves schaakmat gezet wordt door een gladde Texaan, is dat voorpaginanieuws, compleet met galspuwende edito‘s. En dan helpt het niet als Ford de gemoederen tracht te sussen door ” Paris, c’est chic” te kraaien, zeker niet nu hij de oude, als relikwieën beschouwde Saint Laurent-winkels heeft omgetoverd tot koele, naar business ruikende Ford-showrooms. Marc Jacobs, designer voor Louis Vuitton, wordt beter onthaald, toch sinds vorig seizoen, dankzij een ode aan de Franse new wave van de jaren ’80. Duidelijker kon zijn opvrijpartij toen niet zijn: Alaïa-curven, Gaultier-schouders en Beretta-blazers, met muziek van Les Rita Mitsouko en Mathématique Moderne op de geluidsband.

Franse pop, oude en nieuwe, heeft trouwens ook terug een kwaliteitslabel gekregen, tot grote verbazing van de makers ervan zelf. Serge Gainsbourg, Françoise Hardy, Jacques Dutronc of Claude François hebben geen revivals meer nodig, maar de zeilbotenpop van Elli Medeiros, de fluistertrance van Mylène Farmer of het gestamelde tienerverdriet van Charlotte Gainsbourg krijgen nu ook buiten de landsgrenzen gehoor, voornamelijk door toedoen van jonge Franse stijlbladen die sinds de hype rond Frankrijk voor het eerst door anderstaligen gelezen worden. Men poogt ook weer oude platen van Taxi Girl op te delven, de eighties-groep van Mirwais, die sinds zijn botsing met de toverstaf van Madonna op gevorderde leeftijd hip is geworden, hoewel zijn eigen singles (vooral Disco Science) tot in den treure op modedefilés te horen zijn, en dit waarschijnlijk tot in 2003. Franse house is allang geen contradictio in terminis meer, want Etienne de Crécy, Bob Sinclair en Daft Punk scoren over de hele wereld hits, en Air, het duo uit Versailles, mag mooie soundtracks verzinnen bij en vogue zijnde Amerikaanse films. Dat de elektronische dansmuziek meer wel dan niet woordeloos is, komt dergelijke groepen goed uit, want de Franse taal mag dan wel een zeker exotisme bezitten, als voertaal van de popmuziek is ze nooit aanvaard, alle pogingen ten spijt. De Parijse mode- scene rekruteert de lokale muzikanten ook graag, toch voor speciale gelegenheden. Hedi Slimane, half-Frans, halfgod voor modejongens en in alle opzichten de anti-Jeremy Scott, liet afgelopen juli Alex Gopher de muziek voor zijn laatste Yves Saint Laurent Pour Homme-show componeren, en inviteerde, kleine moeite, Catherine Deneuve om er een parlando overheen te neuzelen. De deejay Frédéric Sanchez draait niet meer in danskelders, maar is nu directeur du son op de defilés van Prada, Jil Sander, Hermès of Calvin Klein, wat inhoudt dat hij de muziek die bij de kleren past, uitkiest en ook komt afspelen, als verpersoonlijking van le French touch. En Nicolas Ghesquière, momenteel helemaal voorop in het peloton van in Frankrijk gekweekte modehelden, dweept hoorbaar met zijn idolen-van-om-de-hoek. Enigszins figuurlijk dan: tijdens de finale van het zomerdefilé van Balenciaga weergalmde de Panini-pop van prinses Stéphanie van Monaco, die nog steeds even amechtig/smachtend klonk als toen.

T out ce qui est fun et français is weer in, dus ook Jean-Paul Goude, die terug modespektakels mag organiseren, en Pierre & Gilles, die nu eindelijk Amerika veroveren, en ongelooflijk maar waar: 2Be3, de haast bejaarde boysband die het nu in het Engels probeert (en daarmee zijn enige troef weggooit). Nu de wind goed zit, doen de Fransen hard hun best om een artistiek front te vormen, maar dat wil niet zo goed lukken. Want lang niet alles en iedereen krijgt de rode-loperbehandeling en in casu de jonge, enigszins onafhankelijke Franse designers blijven aan de kant staan. Slimane en Ghesquière worden door zowat iedereen beschouwd als een Romulus en Remus die op de al glorieuze grondvesten van Parijs een nog imposanter modebolwerk aan het bouwen zijn, maar beiden hebben hun naam gemaakt door hun arbeid voor allang beroemde huizen.

Is dat het enige verschil met namen als Christophe Lemaire, Adeline André, Eric Bergère of José Levy, die eeuwig in de tweede divisie blijven steken? Ja, en toch ook niet, want één blik op hun werk maakt duidelijk dat de laatstgenoemden niet met evenveel verve en eigengereidheid de tijdgeest vooruit willen duwen. Maar figuren als Gaspard Yurkievich of Pascal Humbert staan wel te trappelen om de groten te vervoegen, maar de rangen blijven gesloten, zelfs wanneer ze keer op keer bestempeld worden als ‘grote beloften’. Zij, maar ook andere Fransen als Dorothée Perret of Sébastien Meunier krijgen (terecht of onterecht, dat laten we uit medeleven in het midden) niet de volle batterij schijnwerpers op zich gericht, omdat hun stijl onveranderd chaotisch en gefragmenteerd is, en omdat ze de drie, aan de Franse inslag gelijkgestelde D’s ( Disco, Décadence en Deluxe) niet gespeld krijgen (en ook niet aan Eiffeltorenmotieven denken). Frankrijk, in tegenstelling tot het nuchtere België, slaagt er maar niet in een eigen, op zichzelf opererende sterdesigner te verwekken ( Jean Colonna was eigenlijk de laatste, want Gilles Rosier is te flauw), dus wordt er een soort ersatz-stamboom in het leven geroepen, bestaande uit allerhande immigranten. De Duitser Lagerfeld dus, of het even Germaanse Bless, allebei op hun manier deel van de Parijse scene. Ook uit Duitsland komt Lutz, die aan het Londense St.Martin’s studeerde, daarna Martin Margiela assisteerde en wereldberoemd werd als model voor fotograaf Wolfgang Tillmans. Zijn collecties, waarin hij haast letterlijk puzzelt met kledingstukken, worden met weinig ooh la la’s onthaald, want ondanks zijn atelieradres in Parijs is hij te stoffig en te balorig om voor een Franse dandy door te gaan. Icarius, uit Brazilië, heeft meer slaagkansen. Zijn eerste show, afgelopen oktober, bevatte Mugleriaanse eighties-vampen en met pin-ups bedrukte doorkijkchiffons: niet veel om het lijf dus, maar wel genoeg om de Fransen te doen glimmen.

De Amerikaan André Walker wordt steevast het geheime wapen van de Parijse kliek genoemd, en dat klopt wel een beetje want hij is de schaduw van zijn veel bekendere landgenoot Marc Jacobs. Maar zijn eigen, vaak contraire collecties krijgt hij met moeite verkocht. De hemel zij geloofd dus voor Björk, want niet de Franse overheid, een of andere culturele organisatie of de Parijse modepers, maar deze IJslandse zangeres maakte het duo Alexandre Matthieu vorige zomer in een paar minuten beroemd, door een van hun outfits te dragen tijdens de uitreiking van de Gouden Palm in Cannes, waar ze zijn moest na haar verschijning in Lars Von Trier’s “Dancer In The Dark”. Het tweetal won in 1999 de juryprijs van de modewedstrijd van Hyères, maar pas sinds hun humoristische, kinderlijk kleurrijke kleren op de paparazzi-foto’s te zien waren, ging de bal voor hen aan het rollen. Of hun bolle, dolle stijl daadwerkelijk naar waarde geschat zal worden, is nog onduidelijk; product placement door een mediaster heeft nog nooit iemand kwaad gedaan, zie Olivier Theyskens, die na de befaamde Oscaruitreiking nog altijd met Madonna wordt geassocieerd. Maar de hamvraag blijft: waarom stond Deneuve, Franse ambassadrice en zusterlijk naast Björk te zien in dezelfde Dogma-film, niet te kijk op de Croisette in een soortgelijke, knalroze circusjurk?

Peter De Potter

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content