Frank Lloyd Wright

Liefst van al koesterde Frank Lloyd Wright laag-bij-de-grondse gedachten. Hij wilde er de belangrijkste architect van de twintigste eeuw – en waarom ook niet aller tijden – mee worden. Want Wright zag het groot: liefst van al had hij met één pennentrek ook alle steden afgeschaft. Het Vitra Design Museum in het Duitse Weil am Rhein organiseert veertig jaar na zijn dood de meest volledige retrospectieve die ooit in Europa rond zijn gigantisch oeuvre te zien was.

Het Guggenheim Museum, het laatste meesterwerk van Frank Lloyd Wright (1867-1959), werd als een ondersteboven gekeerd slakkenhuis aan de rand van het New Yorkse Central Park neergeplant en onder massale belangstelling geopend een half jaar na zijn dood. Net voordien zette hij bij wijze van manifesto ook nog de plannen voor The Mile High Illinois op papier, een spichtige wolkenkrabber die als een gigantische naald de lucht inschoot, anderhalve kilometer en 528 verdiepingen hoog. Het was een alles behalve representatieve bekroning van een meer dan 70-jarige carrière. Want normalerwijs zocht Wright het meestal laag bij de grond, in residenties die niet hoger klommen dan één of twee etages. Dat had natuurlijk alles te maken met de invloeden uit Japan, waar zelfs een stoel zelden boven handhoogte klom. En met de maquette die hij in 1935 in het Rockefeller Center in New York presenteerde; tijdens The Great Depression moest die zijn optimistisch voorstel propageren voor een nieuwe wereldorde: de Broadacre City. Vanaf de late jaren twintig had Wright met dat project een alternatief willen uitwerken voor de stad van toekomst die door Le Corbusier, dat andere genie, was getekend. Tegenover het urbanisme van Le Corbusier, met zijn hoogbouw en andere technologische snufjes, plaatste Wright in teksten als The Disappearing City een ruralisme, waarin niet alleen met de hoogbouw maar ook met de stad zelf werd afgerekend. De mobiliteit die groeien zou uit nieuwe uitvindingen op het vlak van transport en communicatie (zei Wright, en hij was één van de eersten om zich dat te realiseren), zou immers meteen ook de noodzaak wegnemen om met z’n allen op een hoopje te gaan leven. En met de overbevolking zou de belangrijkste oorzaak van alle economische en sociale onrechtvaardigheid kunnen worden opgeheven. Architecten moesten daarom inspelen op dat decentralisatieproces, en de stadsvlucht stimuleren en in goede banen leiden, in plaats van zoals Le Corbusier het stedelijk karakter van de oude metropolen te willen verstevigen.

Niet die grote uitvinding van de Amerikaanse architectuur, de wolkenkrabber, stond in de plannen van Wright centraal, maar de eengezinswoning, Natural Houses of Usonians. Die waren gemodelleerd naar het nieuw type woningen, luchtig en open, dat hij al sinds de eeuwwisseling onder de veelzeggende naam Prairie Houses gebouwd had. En elke familie zou op één acre grond kunnen rekenen. Na een reis naar Europa en zijn scheiding van Catherine Lee Tobin had hij in 1910 voor zichzelf op het platteland van zijn geboortestreek Wisconsin Taliesin gebouwd. De naam van dit huis verwees naar een held van zijn Welshe voorvaderen, en het profiel van het lage dak was geïnspireerd op de glooiing van de omringende heuvels. De muren werden naar het zand van de Wisconsin River gekleurd, en de breuksteen refereerde aan de omringende rotsen. En midden de jaren dertig bouwde hij Fallingwater, dat nog in de jaren tachtig in een poll van het tijdschrift Architectural Record door de Amerikaanse architectuurstudenten als hun meest geliefde gebouw werd aangewezen. De tuimeling van betonnen terrassen die hij in die woning integreerde, speelde op onevenaarbare wijze in op het ritme van de onderliggende waterval.

Maar de opdrachtgevers voor huizen als Fallingwater waren niet van de armsten. Wright werkte met het oog op zijn Usonian Society ook aan een prefabmodule die in het bereik lag van het budget van de gemiddelde burger, en toch zo flexibel bleef dat ze in functie van elk mogelijk landschap kon worden hertekend. Hij bedacht een systeem waardoor bouwers betonblokken zouden kunnen gieten uit plaatselijke steen. Hij werkte aan een Do-it-Yourself-formule, waardoor de aannemer tussen de architect en de bouwheer geëlimineerd kon worden.

Wrights opzet met Broadacre City was onder meer ook om zichzelf en de Fellows die bij hem op Taliesin studeerden iets om handen te geven. Want op al te veel werk moesten ze tijdens de Great Depression niet rekenen. Het plan had de kwaliteiten die je van een utopie verwachten mag, en freewheelend in het ijle waren de tekenaars ook een hinderpaal vergeten zoals de speculatiedrang van de immobiliënsector. Het mag meteen ook verklaren waarom de ideeën die Wright tot het eind van zijn leven hernomen had in projecten als The Living City, niet op al te veel geestdrift mochten rekenen, ook niet van overheidswege.

Maar gelijk heeft Wright dus wel gekregen. Vooral wij Belgen hebben allicht niet veel argumenten nodig om ervan overtuigd te worden dat de overheid in sommige contreien op lange termijn niet op die evolutie voorbereid was. Talloos zijn de klaagzangen over Brussel, waarvan niet veel meer overblijft dan een groot zwart gat. Terwijl men op het platteland vanwege de lintbebouwing en de stadsvlucht nauwelijks nog een morzel platteland kan ontwaren. België is een Broadacre City, maar dan wel hertekend door personages die een heel ander soort laag-bij-de-grondse gedachten koesterden dan Wright, en die makkelijkheidshalve bijvoorbeeld ook die eis vergaten van die ene acre voor elke familie en dat streven naar eenheid tussen natuur en architectuur. En of het Structuurplan Vlaanderen nog het tij keren kan, dat van de steden in de mate van het mogelijke opnieuw steden wil maken, en van het platteland platteland? De retrospectieve die nu door het Vitra Design Museum rond Wright loopt, en die zijn plan voor de Broadacre City als uitgangspunt neemt, is alleen al vanuit dat oogpunt interessant.

In 1909 was Wright zich op uitnodiging van een Duitse uitgever in Europa komen vestigen om portfolio’s te maken. Maar twee jaar later keerde hij naar de Verenigde Staten terug, en hoewel er later nog plannen voor Venetië waren, heeft hij uiteindelijk in Europa geen enkel werk nagelaten. Wel in Japan, naar waar hij al in 1905 zijn eerste overzeese reis maakte. In 1916 zeilde hij een tweede keer naar Tokio, en tijdens de daaropvolgende zes jaar was hij, ook al bij gebrek aan belangstelling in eigen land, blijven de overtocht maken om er het Imperial Hotel te bouwen. Hij had er niet alleen een passie voor Aziatische kunst en een liefde voor het laag-bij-de-grondse aan overgehouden. Hij stuitte er ook op een filosofie die perfect bleek aan te sluiten bij het transcendentalisme van Ralph Waldo Emerson en Henry David Thoreau, dat hem als kind in het landelijke Wisconsin met de paplepel ingegeven was. Wright ontdekte er een esthetica die voorschreef dat de verborgen geometrische structuur van de natuur in elk voorwerp, groot of klein, moest blijven doorstralen. En een en ander mag meteen ook helpen verklaren waarom hij als architect niets uit zijn handen liet gaan: meubelen, tapijten, tafellinnen, alles werd, waar mogelijk, door de meester zelf ontworpen. Zelfs de schikking van bloemen en boeken wilde hij zoveel mogelijk zelf bepalen. En anderzijds zag hij het ook als zijn roeping om te streven naar een zo organisch mogelijk evenwicht tussen zijn architectuur en de natuur rondom, de maatschappij ook, en, waarom niet, de kosmos.

Een schier onoverzichtelijk oeuvre was daar het resultaat van. Want er was haast geen ding denkbaar, van meubelen tot autowegen, of Wright had er zich mee ingelaten. Dat, en het feit dat het archief van Wright pas laat ontsloten werd, zorgde ervoor dat het aantal auteurs zeldzaam was dat zich ook aan een panoramische inventaris wilde wagen, ondanks de bibliotheek die over hem onderhand geschreven werd.

De tentoonstelling in Weil am Rhein, die tijdens de komende twee jaar ook naar Leipzig, Glasgow, Amsterdam, Milaan, Dortmund en het Guggenheim Museum in Bilbao reist, vertrekt van de maquette van Broadacre City, waarin Wright met de jaren zowat al zijn andere projecten opgenomen had. De expo waait negen richtingen uit: naar gebouwen die bedoeld waren voor productie, handel, godsdienstbeoefening, onderwijs, kunst, recreatie, administratie, individuele woningen en gemeenschapswoningen. Getoond wordt hoe Wrights ideeën in elk van die richtingen door de jaren heen geëvolueerd zijn, en naast verlichte panelen worden daarbij ook meer dan honderd van zijn belangrijkste tekeningen, foto’s en maquettes getoond. Voorts staan er ook nog meubelen en decoratieve objecten, in totaal meer dan zestig. En daarmee maakt deze retrospectieve, die samen met de Frank Lloyd Wright Foundation in Arizona georganiseerd werd, zich meteen ook sterk de grootste te zijn die ooit in Europa te zien was.

Of Wright ook de grootste architect van de voorbije eeuw was, zoals hij zichzelf had gedroomd? Tot de meest radicale vertegenwoordigers van het modernisme kon hij niet echt worden gerekend. Daarvoor leunde zijn gedachtengoed al te zeer op de moraal die hem van oudsher was overgeleverd: de familie, gezellig rond de haard verenigd, was ook in een visioen als de Broadacre City het Alfa en het Omega gebleven. En ook in zijn ontwerpen was er nooit sprake van een tabula rasa met het verleden. Altijd weer bleven referenties naar primitieve rituelen de kop opsteken, en naar de architectuur van culturen die volgens Wright een arcadisch geluk hadden gekend dat allang was vergeten.

Maar de uitvinding van de mechanische verwarming had hem onder meer ook de kans gegeven af te rekenen met de claustrofobische Victoriaanse woning, waarin alles in hokjes was gecompartimenteerd. En volgens Kathryn Smith, die de voorbije jaren boek na boek over Wright is blijven schrijven, kan er geen twijfel over bestaan dat hij ook een jongere generatie Europese modernisten inspireerde met Mies van der Rohe en Theo van Doesburg op kop, toen zijn ideeën omtrent een totaal nieuw type nog voor de Eerste Wereldoorlog ook in deze contreien werden gepubliceerd. “Hij had immers de eerste revolutionaire verandering in de architecturale ruimte sinds de Renaissance weten te realiseren”, schrijft Smith in Frank Lloyd Wright, America’s Master Architect. Muren moesten niet zozeer meer gebruikt om een ruimte af te sluiten, zoals dat in het verleden noodzakelijkerwijs het geval was geweest. Wright gebruikte ze ook muzikaal, om een ruimte te ritmeren. De solide en nog wat strakke vormen uit zijn beginperiode zouden daarbij uiteindelijk uitmonden in wat vandaag door velen als zijn absoluut meesterwerk beschouwd wordt, het Guggenheim Museum, dat zich in een alsmaar wijder wordende spiraal de lucht ingooit, als een telescoop die naar die wijdse kosmos kijkt. Maar het mag ook wel ironisch heten dat Wright naar een stad als New York moest om dit project te realiseren. ’s Werelds belangrijkste architect? Jazeker. Maar hij had eerst ook zelf zijn principes onder tafel mogen vegen om zich die titel te kunnen aanmeten.

Frank Lloyd Wright en de Levende Stad. Van 11 juni tot en met 11 oktober, alle dagen behalve op maandag van 11 tot 18 u. in het Vitra Design Museum, Charles Eames Strasse 1, Weil am Rhein, Duitsland. Info: Tel. (00-49) 76-21.702.32.00. Bij de tentoonstelling hoort ook een catalogus met meer dan 400 illustraties.

p.32

Onder: interieur van het Guggenheim Museum in New York (1943-1959); het nooit gebouwde Yahara Boathouse, Madison, Wisconsin, 1905. Rechts: Edgar J. Kaufmann House of Fallingwater, Mill Run, Pennsylvania, 1934-1937.

p.34

Rechts: Herbert Jacobs House, 1943-1948. Onder: Frank Lloyd Wright met zijn studenten in Taliesin. Glas-in-loodraam in Avery Coonley Playhouse, Riverside, Illinois, 1912.

p.36

S.C. Johnson & Son Administration Building, Racine, Wisconsin, 1936-1939. Onder: zilveren servies voor het Imperial Hotel, Tokio, Japan, 1916-1922.

Max Borka

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content