Frances Mayes Thuisreis in Toscane
“Het zoete leven in Toscane heeft mij doen beseffen hoe bitter het leven elders kan zijn.” De tweede bestseller over Italië van Frances Mayes is tegelijk reis- en kookboek, ik-document en filosofische verhandeling.
Enkele jaren geleden spendeerde de Amerikaanse dichteres Frances Mayes al haar spaargeld aan de aankoop van een oud huis op het platteland van Toscane. Samen met haar echtgenoot knapte ze het huis op en ging er een deel van het jaar wonen. Over dit leven op het Italiaanse land schreef ze eerst de beststeller Een huis in Toscane en vervolgens Bella Toscane – het zoete leven in Italië, een boek dat zopas in het Nederlands werd vertaald. Mayes schrijft over het landschap, de gastronomie, de cultuur en de geschiedenis van Italië. Daar weeft ze haar eigen leven doorheen. De gelaagdheid van Mayes’ boek weerspiegelt de rijkdom van het Italiaanse landschap, waarin zoveel geschiedenis en kunst op elkaar gestapeld liggen dat de meeste Italianen er nauwelijks nog naar omkijken; de bewondering van de artistieke prestaties die hun voorouders hebben geleverd, wordt overgelaten aan de buitenlandse toeristen.
Vóór haar succesvolle boeken over Toscane verschenen, had Frances Mayes al vijf boeken gepubliceerd, dichtbundels die slechts in een bescheiden oplage over de toonbank gingen. Aan haar Italië-boeken is goed te merken dat Mayes eigenlijk dichteres is. Aan de basis van haar hoofdstukken liggen los genoteerde invallen en zinnen, alsof het haar opzet was lyrische fragmenten te schrijven in plaats van een compleet boek. Het resultaat is in veel opzichten verfrissend. Een nadeel van deze werkwijze is dat bepaalde ideeën onvoldoende worden uitgediept, zodat het een raadsel blijft waarom Venetië zo’n extreme aantrekkingskracht uitoefent op de schrijfster.
Frances Mayes: “Ik ben me van dat nadeel bewust. Ik heb erover gedacht een groot essay over Venetië te schrijven waarin ik het idee dat ik in Bella Toscane ontvouw met andere voorbeelden uit de kunst onderbouw. Ik ben in mijn leven meer dan eens in de dogenstad geweest en elke keer heb ik me afgevraagd wat mij en al die andere toeristen er zo enorm in aantrok. De schoonheid van de gebouwen alleen bood geen afdoende verklaring. Toen ik me ging verdiepen in romans en films die zich in Venetië afspelen, zoals Dood in Venetië van Thomas Mann, viel me op dat al deze kunstenaars de stad associëren met de dood. Dat leek me een geloofwaardig motief. De laatste keer dat ik in Venetië verbleef, heb ik minder oog gehad voor de architectuur en veel meer voor de wirwar van kanalen die deze eilandstad doorsnijden. Toen bedacht ik dat we Venetië wellicht niet alleen aan het niet-zijn van de dood, maar ook aan het niet-zijn van vóór de geboorte koppelen. Door de combinatie van waterlopen en vergane glorie herinnert Venetië ons misschien meer dan om het even welke andere stad aan onze vergankelijkheid, aan de toedracht dat ons leven niets meer is dan een kort verblijf op een eiland in een zee van niet-zijn.
Italië roept wel meer extreme gevoelens op. U beschrijft herhaaldelijk hoezeer u zich thuis voelt in Toscane. Maar u hebt ook wel eens een aanval van wat u ‘reizigersmelancholie’ noemt, iets wat lijkt op doodsangst.
Ja, dat was tijdens een verblijf op Sicilië. Ik keek van op een afstand naar een familie die een bruiloft vierde. Ik besefte plots heel sterk dat ik volkomen buiten de feestvreugde stond, dat ik in feite in het leven van de Sicilianen niets te zoeken had. Dat gevoel van niet-thuis zijn, kan zeer heftig komen opsteken. Misschien heb ik wat overdreven door het te vergelijken met doodsangst. Maar die emotie was allerminst aangenaam en contrasteerde extreem sterk met het gevoel van ’thuis-zijn’ dat ik in Toscane heb.
Dat gevoel van ’thuis-zijn’ hebt u bereikt door er een eigen huis te kopen. Een gemiddelde toerist die in Toscane een bungalow huurt, kan dus nooit ervaren wat die emotie inhoudt?
Misschien niet de diepte van dit gevoel, wel de essentie ervan. Wie op hotel gaat, trekt als het ware een scherm op tussen zichzelf en de plaatselijke bevolking. Wie een huisje huurt is wel gedwongen dagelijks naar de bakker en de kruidenier te gaan, de taal van het land te gebruiken en met de plaatselijke bevolking om te gaan. Naarmate je ergens langer blijft en er vaker terugkeert, wordt die omgang en daarmee ook het gevoel van verbondenheid intenser. Voor ik mijn huis in Toscane kocht, heb ik huizen gehuurd in Mexico en Peru, soms voor enkele weken, soms voor enkele maanden. Ik weet zeker dat ik Mexico nooit zo goed had leren kennen als ik al die tijd in hotels had verbleven.
Geeft het leven in een ander land de reiziger ook de kans zijn eigen cultuur te laten voor wat ze is en open te staan voor de rijkdommen van het gastland?
Dat denk ik wel, al is het iets wat Amerikanen en Japanners erg moeilijk kunnen. De Japanse toeristen die ik in Italië heb gezien – altijd in een grote groep en stuk voor stuk gewapend met het traditionele fototoestel, zoals het cliché het wil – hielden zozeer vast aan hun Japanse identiteit dat ze zelfs geen Italiaans voedsel durfden eten en genoegen namen met de afschuwelijk smakende Italiaanse versie van Japanse gerechten. Veel toeristen zijn er ook van overtuigd dat allerlei vooroordelen over het land dat ze bezoeken onomstotelijk waar zijn. Een aantal van mijn Amerikaanse vrienden en kennissen kon niet geloven dat ik geen last had met de Italiaanse bureaucratie. Wanneer ik hen vertelde dat ik in San Francisco meer gebukt ging onder de bedilzucht van de pedante ambtenaren dan in Toscane, schudden ze slechts ongelovig het hoofd. Het voordeel van een langer verblijf in Italië is dat je je geest leert zuiveren van al die vooroordelen. Je gaat met een open geest naar het land en zijn bewoners kijken.
Op die manier hebt u ontdekt dat het land slechts in weinig opzichten een eenheid vormt. Het is eerder een lappendeken van regio’s en stadjes, zoals tijdens de Middeleeuwen?
Mijn man en ik hebben de afgelopen jaren heel het land doorkruist, van Venetië in het noorden tot Sicilië in het zuiden. Toen is ons inderdaad opgevallen hoe anders het overal is. Dat geldt ook voor de taal. Ik heb Italiaans geleerd, maar dat wil niet zeggen dat ik me overal even goed verstaanbaar kan maken, integendeel. Zestig procent van de Italianen spreekt Italiaans en daarnaast nog een of ander dialect. Veertig procent spreekt niets anders dan een dialect. Tot mijn opluchting kunnen zelfs veel Italianen elkaar niet verstaan. Wij waren eens met een Italiaanse vriend in Rome en we vroegen ergens de weg, maar van het ratelende antwoord begreep ik geen jota. Toen mijn Italiaanse vriend mijn wanhopig gezicht zag, haalde hij slechts zijn schouders op. ‘Van wat ze hier uitkramen, begrijp ik evenveel als jullie’, was zijn laconieke antwoord. ‘Hier spreken ze nu geen Italiaans, maar Romeins.’ Ook de landschappen en de cultuur zijn zeer verschillend. Het noorden heeft veel Duitse trekken, het zuiden Arabische en Griekse. Je kunt nog overal zien hoe dit land, dat pas in 1861 een staatkundige eenheid werd, er de voorgaande eeuwen uitzag. Het is een woekering van rivaliserende territoria die zo klein waren dat ze nog net in hun geheel konden worden overzien door de landheer vanuit zijn op een heuvel gelegen kasteel. Zelfs in de Italiaanse tuinen vind je daarvan de sporen terug: ommuurde tuinen waarin vooral kruiden, groenten en fruit worden gekweekt, met veel olijfbomen en weinig bloemen. Standbeelden en andere versierselen zijn zeer in trek, maar fonteintjes en vijvers worden geweerd omdat daarmee het schaarse water, dat onmisbaar is voor het begieten van de moestuin en de fruitbomen, verspild wordt. Mijn tuin in Toscane is erg groot, dus kan ik de hulp die de mannen uit het dorp mij aanbieden goed gebruiken. Maar als ik ze hun zin liet doen, zou er geen enkele roos in mijn tuin meer overblijven en zou elke sierstruik worden vervangen door een tomatenplant. Gelukkig zijn de Engelse opvattingen over tuinieren ook in Italië aangeslagen. Mijn Engelse betovergrootvader van moederszijde, Humphrey Repton, was in zijn tijd een beroemd tuinarchitect. Hij publiceerde vijf boeken over dit onderwerp en 57 boekjes met tuinontwerpen. Misschien zou hij zo tevreden zijn geweest met mijn Toscaanse tuin dat hij er een 58ste boekje aan zou hebben gewijd.
Italië puilt van de cultuurschatten. Toch wordt hiermee opvallend slordig omgesprongen. U schrijft dat op het platteland veel Italianen hun auto onderbrengen in een voormalige kapel en de fresco’s eruit verwijderen, uit angst dat ze later last krijgen met de kunstcommissie van de gemeente.
Ik kan die houding voor een stuk begrijpen omdat er in Italië nu eenmaal zo ontzettend veel oude kunst is. Ik heb eens een man horen klagen dat archeologen van plan waren onder een bepaalde heuvel naar de resten van een Romeinse villa en een kleine stad te graven. ‘Waarom zouden ze? We weten toch al sinds jaar en dag dat die villa en die stad zich daar bevinden? Laat die resten gewoon liggen en haal de boel niet overhoop!’ was zijn reactie. Ook zonder zulke resten is er inderdaad meer dan genoeg te zien. De meeste toeristen lopen de bekende musea en gebouwen plat, maar wie de moeite neemt wat verder te kijken dan zijn reisgids dik is, wordt zelden teleurgesteld. Soms kom je voor komische verrassingen te staan. Wij bezochten ooit een benedictijnerklooster waar je slechts werd binnengelaten als je decent gekleed was, wat betekent dat je er met een korte broek of een mouwloos T-shirt niet in mocht. In het klooster hingen prachtige schilderijen van de middeleeuwse schilder il Sodoma, een weinig vleiende benaming die hij had te danken aan het feit dat hij zijn homoseksuele voorkeuren niet onder stoelen of banken stak. Sodoma had in twaalf werken de verzoeking van de heilige Benedictus uitgebeeld. De schilderijen krioelden van de naakte vrouwen. De heilige Benedictus wierp zich uiteindelijk in een doornstruik, wat misschien een doeltreffender middel is om je lusten te beteugelen dan de koelte van de obligate koude douche. Dat vond ik toch merkwaardig: de monniken verboden elke ook maar enigszins losjes geklede vrouw de toegang, maar ondertussen leefden ze wel de hele tijd tussen de wulpse schilderijen van Sodoma. Toch erger ik me ook vaak aan de nonchalance waarmee de Italianen hun kunst benaderen. Toen we ons huis van diverse lagen oud behangsel ontdeden, ontdekten mijn man en ik op een van de muren van onze eetkamer een fresco. We waren buitengewoon gelukkig met onze ontdekking en wilden de schildering direct laten restaureren. Maar de werklieden die we daarvoor ontboden, haalden onverschillig hun schouders op. ‘Waarom laat u de muur niet gewoon opnieuw behangen?’ was hun commentaar. ‘Zo’n fresco vind je toch in elk oud huis!’ Natuurlijk hebben we doorgezet. Jammer genoeg heeft onze loodgieter op een bepaald moment het telefoonnummer van zijn firma op de schildering gekrabbeld. We hebben alles geprobeerd om het er af te halen, maar het staat er nog steeds. Onze enige troost is dat we die loodgieter zo vaak nodig hebben dat het telefoonnummer ook wel handig is.
Voelt u zich zo thuis in Italië omdat u uit het zuiden van de Verenigde Staten afkomstig bent? Ook dat is een streek waar de geschiedenis nadrukkelijk aanwezig is in het landschap en de geesten van de mensen?
Dat speelt zeker een rol. Italianen kunnen over Hannibal spreken alsof hij niet 2000 jaar geleden, maar pas vorige week met zijn 39 olifanten langs hun huis is gepasseerd. Dat verschijnsel ken ik uit het zuiden van de Verenigde Staten waar veel mensen over de burgeroorlog spreken alsof die nog altijd gaande is. In Italië zal die houding niet snel veranderen, omdat de geschiedenis, of ze nu Etruskisch, Romeins of middeleeuws is, zo tastbaar opdoemt in de vorm van monumenten, musea, woningen, muren en stenen. Wat het zuiden van de Verenigde Staten betreft, ben ik in dat opzicht minder optimistisch. The South was oorspronkelijk net zo’n rurale maatschappij als Toscane, maar de verstedelijking en vooral de ‘Amerikanisering’ rukken er snel en radicaal op. Door een deel van het jaar in Toscane te wonen, kan ik bij wijze van spreken bepaalde aspecten van het leven in the South, die met uitsterven worden bedreigd, behouden.
In hoeverre is ‘Bella Toscane’ het verslag van het leven van een rijke Amerikaanse vrouw?
Dat verwijt krijg ik wel vaker te horen de laatste tijd. Toch ben ik echt geen rijke vrouw. Net als mijn man moet ik rondkomen van het salaris van een universiteitsdocent. Het is beslist niet armzalig, maar ook niet buitensporig. In de Verenigde Staten behoren wij tot de middenklasse, niet tot de rijken. Toen ik van mijn eerste echtgenoot gescheiden was, heb ik een enorm risico genomen door al mijn spaargeld in dit huis te stoppen. Als de kosten van de verbouwing nog hoger waren uitgevallen, als mijn Italiaanse avontuur een fiasco was geworden en als ik niet twee boeken had kunnen publiceren die gelukkig ook nog bestsellers werden, had ik nu in ernstige financiële moeilijkheden gezeten. Wat ik heb gedaan, had ieder van mijn collega’s ook kunnen doen, maar toen ik het huis kocht, werd er door sommigen achter mijn rug gegniffeld. Nu zijn diezelfde collega’s jaloers op mijn succes. Toscane is een erg rijke streek. Mijn beschrijving van de welvaart van de inwoners die merkkleding dragen, in Alfa Romeo’s rondtoeren en de duurste wijnen drinken, zal wel hebben bijgedragen aan dit image van ons ‘rijkeluisleventje’. Maar ik kan er ook niets aan doen dat Toscane welvarender is dan veel streken in de Verenigde Staten en Europa. Eerlijk gezegd heeft al die rijkdom op mij een heel ander effect gehad. Toen ik naar de Verenigde Staten terugkeerde, viel het me op hoe armoedig ons land de afgelopen twintig jaar geworden is, hoeveel zwervers de straten bevolken, hoeveel mensen van een minimaal inkomen moeten rondkomen. Veel van mijn landgenoten sluiten de ogen voor deze armoede en stappen gewoon over de dronken zwervers heen. Mijn lange verblijven in landen als Mexico, Peru en vooral Italië hebben mij echter geleerd open te staan voor wat ik zie, lees, hoor en voel. Daardoor heb ik oog voor zowel de rijkdom van Toscane als voor de armoede in mijn eigen land. Het zoete leven in Toscane heeft mij pas goed doen beseffen hoe bitter het leven elders kan zijn.
Frances Mayes, Bella Toscane – Het zoete leven in Italië, uit het Engels vertaald door Dons Reerink, Prometheus, 1999, 283 blz., 690 fr.
Jeroen Kuypers & Piet de Moor / Foto’s Klaas Koppe
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier