In Fes is een objektieve kijk op de dingen onmogelijk. Wat men in deze Marokkaanse stad beleeft, hangt helemaal van de bezoeker zelf af. Durft hij de konfrontatie aan ?

DOOR FIONA CAMERON FOTO’S : PREBEN S. KRISTENSEN

In de achtste en de negende eeuw werd Fes bevolkt door vluchtelingen uit TunesiĆ« en AndalusiĆ«. De stad groeide snel uit tot een belangrijk handelscentrum en de Kairwan universiteit kreeg een grote faam. Maar gaandeweg verloor Fes aan belang. Het middeleeuwse centrum, met zijn wirwar van straatjes, betegelde moskeeĆ«n, kleurrijke soeks en antieke karavanserais is echter blijven bestaan. In het voedsel is de geschiedenis ook nog levendig aanwezig : rijkelijke tagines en koeskoes van de berberstammen, kruiden die door de Arabieren van verre eilanden meegebracht werden, mediterraans fruit uit AndalusiĆ«, flinterdunne gebakjes verfijnd door Soedanese slaven… en bovenal munttee, het eeuwige symbool van traditie en gastvrijheid.

In de smalle straatjes van Fes hoor je onophoudelijk Batica ! Batica ! (?Kijk uit !”) terwijl zwaar beladen ezels de mensen op de vlucht jagen of tegen de huizen drukken. Ongelooflijk wat men hier allemaal op zo’n beest laadt, zonder dat het zijn evenwicht verliest : cement, leder, gasflessen, televisietoestellen… Het arme dier krijgt van alles en nog wat te torsen. Eenmaal geladen en in beweging wordt er niet meer gestopt. In de middeleeuwse stad is de ezel heer en meester. Geen enkel ander transportmiddel geraakt door de smalle, bochtige en heuvelachtige straatjes. Niet zelden kom je in de medina in een ezelopstopping vast te zitten. De lichtvoetige Fassis (inwoners van Fes) glippen overal door, maar de bezoekers worden tegen de muren gedrukt.

Fes is een stad van uitersten, die alle zintuigen tegelijk beroert. Een objektieve kijk op de dingen is gewoon onmogelijk. Wat men in Fes beleeft, hangt niet alleen van de stad zelf af, maar ook van de mate waarin de bezoeker de konfrontatie aandurft en aankan. ?Fes is als een gesluierde vrouw”, zei ooit Ibn Khaldoun, een befaamd middeleeuws geleerde. Een stad, verborgen voor indiskrete blikken.

We konden het dekadente leven van een pasja het best benaderen door te logeren in het Palais Jamai, te midden van Andalusische privĆ©-tuinen net binnen de wallen van Fes el Bali, vlakbij Bab Guissa. Het werd eind vorige eeuw gebouwd door de gebroeders Jamai, viziers van de sultan. In zijn boek ?Land of an African Sultan” schreef Walter Harris : ?De geschiedenis van Fes is er een van oorlogen en moordpartijen, van triomf van de kunst en van een flinke dosis magische verbeelding.” De suite van de grootvizier binnengaan, staat gelijk met het openen van die magische wereld van de verbeelding. Glas-in-loodramen, schitterende panelen met zelliges (tegelmozaĆÆek), houtsnijwerk en beschilderd stuc. Vanop je privĆ©-terras heb je een prachtig uitzicht op Fes. Een sprong in de geschiedenis.

Walter Harris kreeg een banket van zeventig gangen te verwerken. In Al Fassia moesten we het met veel minder stellen. Luilekker op lage sofa’s begonnen we met enkele heerlijke Marokkaanse slaatjes : gekruide kippelevers en hersenen, blokjes komkommer en tomaat, courgettes en pepers. Daarna kwam een voedzame harira-soep, bestaande uit lamsvlees, linzen, kikkererwten en specerijen, en opgediend met fijngesneden hardgekookt ei en dadels. Dan een smakelijke tagine (stoofpot) van rundvlees met pruimen en amandelen. Tenslotte een schaal met fijn gebak : cornes de gazelle gevuld met amandelspijs, driehoekige briouats eveneens gevuld met amandelspijs en overgoten met honing… lekker, maar mierzoet. Zo was het leven in het paleis, maar helemaal zoals de gebroeders Jamai wilden we het nu ook weer niet. Zij werden namelijk van hun troon gestoten, van hun rijkdom beroofd en jarenlang opgesloten in een slottoren… tot de ene stierf en de andere gek werd van verdriet.

M ohamed studeerde Engelse literatuur, maar verwisselde tot grote ergernis van zijn modebewuste vrouw zijn jeans voor de traditionele djellabah en werd gids. Hij was al de derde, maar de derde bleek ook nu een goeie keer te zijn, zodat we hem niet meer wilden loslaten. Eerst hadden we Ahmed moeten ondergaan, een boosaardige moslimfundamentalist die ons meetroonde naar de schabouwelijke tapijtenwinkel van zijn neef. Dan kregen we Driss te verduren die alleen nog met ja of nee antwoordde toen we weigerden keramiek te kopen in de winkeltjes die hij ons liet bezoeken. Maar Mohamed, de brave zoon van een imam, opende voor ons de deuren tot zijn mysterieuze stad, letterlijk en figuurlijk.

Vanop een uitkijkpunt omringd door olijfbomen en Merinidische graven gaf hij uitleg over het stadsplan. In het centrum en op de flanken van de Oued Fes-vallei bevindt zich de oorspronkelijke stad Fes el Bali (het oude Fes), die op haar beurt uit twee delen bestaat : de Kairwan en de Andalusische wijk, genoemd naar de vluchtelingen uit het Tunesische Kairwan in de achtste eeuw en uit Andalusiƫ in de negende eeuw, die dit deel van de stad bewoonden. De kombinatie van vurige godsvrucht en puik vakmanschap schiep een gunstig klimaat voor studie, handel en industrie.

Ten westen van Fes el Bali ligt Fes el Djedid (het nieuwe Fes), gebouwd door de Meriniden in de dertiende eeuw, dat vooral bestaat uit het koninklijk paleis en zijn uitgestrekte tuinen. Ten zuiden van het paleis ligt de joodse wijk uit de veertiende eeuw, bekend als Mellah, het Arabische woord voor zout. Verteld wordt dat de joden het hoofd van de onthoofde gevangenen moesten zouten alvorens ze op een spies aan de poorten van de stad te zetten. Verder naar het westen strekt zich de Ville Nouvelle uit gebouwd door de Fransen met alle andere recente voorsteden en de universiteitswijk. Tussen medio de jaren zestig en nu is de bevolking verviervoudigd tot iets mƩƩr dan een miljoen inwoners.

Het interessantst in Fes el Bali is de oude medina. Mohamed leidt ons door de Bab Boujeloud, langs eetkraampjes waar kebabs en kip verkocht worden en door de smalle Talaa Kebira. We bewonderen het prachtige houtsnijwerk en het stuc van de Bou Inania Medersa (een moslimschool annex internaat) met haar befaamde klok en komen voorbij de plaatselijke hammam en de bakkerij. We slenteren door smalle straten met metershoge muren. Op de imposante deuren hangen twee kloppers : Ć©Ć©n voor de knechten op manshoogte en Ć©Ć©n wat hoger voor de heren te paard. Achter statige poorten bevinden zich ruime binnenplaatsen, vol leder of wol. Dat waren de vroegere fondoeks of karavanserais (woonvertrekken voor rondreizende handelaars met stallen en stapelruimte voor hun goederen). We draaien en keren tot we helemaal het noorden kwijt zijn, letterlijk en figuurlijk. We komen in soeks en op met bomen beplante pleintjes, op weg naar het graf van Moulay Idriss II, een heilige plek die vooral door vrouwen bezocht wordt. De ingang van het gewijde domein is afgebakend met een lage slagboom. Aan kraampjes worden kaarsen, noga en amuletten verkocht.

Dichtbij bevindt zich de Attarine Medersa, met haar verfijnde stucversieringen, bewerkt cederhout en marmeren fontein. Vanop het onmetelijke groene dak heb je uitzicht op de prachtige tuin van de Kairaouine moskee, een van de oudste universiteiten ter wereld. We nemen de tijd om dadels te proeven in de soek, tee te drinken op het dak van het paleis van Fes en de te koop aangeboden tapijten van naderbij te bekijken.

Als de avond valt, gaan we opnieuw op stap, langs donkere steegjes en door naakte peertjes verlichte winkeltjes. Af en toe houden we halt om een blik te werpen op gigantische ketels vol slakken en op de grote hoeveelheden granaatappels. Bij valavond worden de gelovigen door de muezzins uitgenodigd tot het gebed. Door de halfopen deuren zien we hier en daar mannen op sofa’s gelegen. Ze roken kif en spelen met de kaarten. Hier verloren lopen, is in feite een groot deel van de pret…

De beloning voor ons avontuur was ons diner in het Anmbra. We hadden de specialiteit van het huis besteld : Pastilla (of B’stilla) aux pigeons. De schotel bestaat uit flinterdunne laagjes warkha-deeg (dat lijkt op bladerdeeg), gevuld met duif, amandelen en met citroen gekruide eieren, en op smaak gebracht met een snuifje kaneel en poedersuiker. Zeer lekker en zeer voedzaam ! Marokkanen eten het als voorgerecht, maar het is een maaltijd op zich.

In het begin is het even wennen, maar na enkele dagen geraken we een en ander gewoon. Als we nu geblinddoekt door de medina geleid zouden worden, dan vinden we de weg wel terug, uitsluitend afgaande op de geuren, de geluiden en de smaken. Het konstante hameren van de plaatslagers, het zagen van de houtbewerkers, de krachtige geur van komijn en koriander op de kruidenmarkt, munt en vers gebakken brood, de smaak van hazelnoten, dadels en olijven in de Attarinesoek, de noga die de pelgrims kopen bij hun bezoek aan het graf van Moulay Idriss als geschenk voor familie en vrienden en, het meest indringende van alles, de stank van de leerlooierijen. Van oudsher is Fes beroemd om zijn leder, door vluchtelingen meegebracht uit het Spaanse CĆ³rdoba.

Op een vroege morgen wandelen we samen met Mohamed door de poort die bekendstaat als Bab er Rsif. Daarachter ligt de Andalusische wijk, een wirwar van smalle straatjes. Overal hangen rieten matten om de straten te beschermen tegen de felle zon. We schuifelen voorbij juwelierswinkeltjes, tv-herstellers, kraampjes met joghurt en cake, en trekken dwars door de Oued Fes. Begeleid door het aanhoudend gehamer van de metaalbewerkers. Die zitten op lage stoelen op de aarden vloer van hun werkplaats. Ze kloppen, slijpen, lassen en polijsten erop los.

Door de aanwezigheid van de muntverkopers, weten we dat we in de buurt van de leerlooierijen zijn aanbeland. Munt betekent hier zoveel als reukzout voor een Victoriaanse dame. Een glibberig en steil pad leidt bergafwaarts tot aan de rivier. Aan weerskanten van het pad hangen gaslampen in donkere gaten zonder vensters. Uitgeteerde silhouetten in grijze, vormeloze kleren dragen huiden of water. Lange rijen vrouwen, met totaal ongeschikt schoeisel aan de voeten, staan in voor het spoelen van de huiden.

Het krioelt hier van toeristen die over de reling hangen om het schouwspel beneden te bekijken. Arbeiders dompelen de huiden in naast elkaar geplaatste vaten het lijkt wel een honingraat met kleurstof en spoelen ze daarna in het water dat door eeuwenoude schepraderen uit de rivier in de vallei naar boven geheveld wordt. Een hallucinant en fascinerend schouwspel : de middeleeuwen in aktie.

De rivier, door schrijvers en dichters ooit gelauwerd om haar pracht, is niet veel meer dan een met palmen afgeboorde geul met vies bruin water. In de twaalfde eeuw, toen stedebouw nog in z’n kinderschoenen stond en de modale Europeaan Ć©Ć©n keer per jaar een grondige wasbeurt kreeg was Fes al uitgerust met 80 fonteinen, 93 openbare wasplaatsen, 472 watermolens en 42 openbare baden… allemaal voorzien van water uit deze kleine rivier.

Niet zonder enige schroom en walging vanwege de geur verlaten we de plek en bezoeken de tuinen en het museum van Dar Batha. De rust heeft een helende werking. We lunchen in een omgebouwd paleis, Ć©Ć©n van onze geliefkoosde plekjes : restaurant Taryana, waar we na enkele keren als familieleden worden ontvangen.

De Fassis zijn fiere, introverte mensen, maar eens het kontakt gelegd, zijn ze zeer gastvrij, aanhalig soms. Ze geven je te eten, ze leggen je in de watten, nodigen je uit in hun huizen… Je moet alles aanvaarden, maar tegelijk blijf je hen voor altijd iets schuldig !

Ons entoesiasme over deze stad is groot, maar na een tijdje overvalt ons een wat verstikkend gevoel. En een groot verlangen naar vergezichten en landschappen. We vluchten naar de hete bronnen van Moulay Yacoub, te midden van een schitterende woestijn. Dwars door olijfplantages rijden we naar de indrukwekkende Romeinse ruĆÆnes van Volubilis. Daar zien we de antieke olijfpersen en de atriums van een welvarende provinciestad. Bij zonsondergang op dit luchtige, driehoekige plateau, met z’n vredige vergezichten, groeit opnieuw het verlangen naar de keizerlijke stad Fes.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content