De jonge Spaanse Formule-1-rijder Fernando Alonso is bloedsnel, 21 was hij toen hij zijn eerste grand prix won. In zijn tweede seizoen bij Renault staat hij vijfde in het wereldkampioenschap en kenners verwachten nog progressie.

:: Op zondag 31 augustus wordt op het circuit van Francorchamps de Grote Prijs van België Formule 1 gereden.

Info : www.formula1.com en www.belgium-grandprix.be

Kaarten : www.belgian.grandprix-tickets.com

De Formula 1 is een wereld van kleine mannen, grote budgetten en nog grotere ego’s. De man die alle touwtjes in handen heeft, de Britse ex-verkoper van tweedehandsmotoren Bernie Ecclestone, is amper 1,60 meter hoog, maar weegt wel 2,3 miljard Britse pond (3,47 miljard euro). De succesvolste racer van het decennium, de Duitser MichaelSchumacher, is amper groter en vangt jaarlijks zo’n 25 miljoen euro voor zijn snelle kunstjes. Het team van het ogenblik, het Italiaanse Ferrari, wordt geleid door de minuscule maar supergeorganiseerde Fransman Jean Todt, die zich inmiddels ook tot de miljardairs mag rekenen, althans in oude franken.

Wie door de pitsstraat loopt, komt oog in oog te staan met meer short people. De schriele gladiatoren in opgeblazen pakken, die met 340 km/uur het noodlot tarten, worden wel eens als jockeys omschreven. Het woord is op zijn plaats omdat de kleine, maar gespierde racers effectief hun brood verdienen met het beheersen van paarden. Mechanische paarden dan wel en zo’n achthonderd in één span. De kunst om zoveel geweld in bedwang te houden bestaat uit een combinatie van durf, lef, moed, finesse, fysieke kracht, coördinatie en discipline. Maar de snelle Spaanse nieuwkomer Fernando Alonso beseft dat nauwelijks : hij zat net als Schumacher al op zijn derde in een kart en kan maar net vatten waarom hij sneller gaat dan de anderen. Om zijn motivering uit te spitten spreken we af op het Circuit de Catalunya, even buiten Barcelona, waar Alonso die ochtend gaat testrijden.

De pits en de aangrenzende paddock zijn wel de laatste plaats waar een bezoeker zich welkom voelt tijdens testritten. Er staat koffie, er is wat fruit en er zijn croissants. Maar niemand denkt aan eten. Mannen met besmeurde overalls lopen af en aan, duwen de bezoekers vriendelijk uit de weg. Bij testritten worden nieuwe oplossingen uitgeprobeerd en het laatste wat men daarbij kan gebruiken zijn pottenkijkers. Er zijn strikte regels over de bewegingsvrijheid van leken, ze hebben overal pasjes nodig. Het is kwart over acht en we zijn stipt op tijd, maar niemand kan zeggen wanneer Alonso tijd heeft.

Mild Seven staat op de zijkanten van de in geel en blauw gezette Renault, die in korte tijd opgeklommen is tot een van de voornaamste concurrenten van Ferrari. De kleine Alonso heeft zware wenkbrauwen, hij staat een beetje onbehouwen naast het tuig dat hem straks in zes seconden vanuit stilstand naar 200 km/uur zal katapulteren. Zijn pak lijkt te groot en telt veel te veel opgenaaide logo’s. Een jongetje in een pak voor volwassenen dat wat dromerig naast zijn werkmateriaal staat, dan de helm opzet en door twee man vastgesjord wordt in zijn raket. Anderhalf uur later zit hij tegenover ons voor zijn verhaal.

“Ik was drie jaar toen mijn vader me in een zelfgebouwde kart zette en ik was meteen gebeten. Lange tijd bleef ik de traagste omdat de andere jongens acht of negen waren. Maar ik genoot van de sensatie en mijn vader ook. Hij racete toen hij jong was, nam me mee naar de wedstrijden. Toen kwam eindelijk de dag dat ik de snelste was, en ik klom op naar hogere categorieën. Maar nooit is er sprake geweest van een carrièreplanning. Hoe meer ik reed, hoe sneller ik werd. Maar dat hoeft nog niets te betekenen, er zijn zoveel snelle jongens en racen is niet een sport waarin je op je twaalfde beslist dat je ooit F1-coureur wordt. Omdat het onmogelijk lijkt dat je op een dag in de F1 komt. Je moet verschrikkelijk goed zijn en verschrikkelijk veel geluk hebben en tot op de dag dat het lukt, hou je het voor onmogelijk.”

Die dag kwam drie jaar geleden, toen de 19-jarige uit Oviedo in een Minardi debuteerde. Nu rijdt Alonso zijn tweede seizoen bij Renault, won vorig seizoen de Grand Prix van Hongarije en finishte zesde in het wereldkampioenschap. Maar kenners verwachten nog veel meer van hem. Niemand kent zijn limieten.

Bestaat er een recept om snel te gaan ?

De jongeman kijkt me aan alsof hij me nu pas opmerkt. Wie hem niet kent, zou denken dat hij een slome jongen is, een tikkeltje afwezig en niet helemaal uitgeslapen. Hij haalt nauwelijks merkbaar de schouders op, er verschijnt een trekje om zijn mond.

Fernando Alonso : Alles draait om zelfvertrouwen, je moet ervan overtuigd zijn dat je het kunt. Aan de start van een race heb je een doel voor ogen en dat doel hangt samen met de mogelijkheden van het moment. Van de afstelling van de wagen, de concurrentie, het circuit. Je focust op je doel van de dag en je doet er alles voor om dat te bereiken. Soms betekent dat in de punten racen, een andere keer het podium, soms winnen.

Rijders zijn in de eerste plaats afhankelijk van hun wagen. Als de wagen het niet naar behoren doet, moet er toch frustratie opduiken ?

Nee, in dit vak is er geen plaats voor frustratie. Bij Renault werken honderden mensen om de wagen op het hoogste niveau te krijgen, mijn ploegmaat en ik zijn de laatste schakel in een lange rij. Je focust op wat kan en je gaat ervoor.

Het lijkt wel een obsessie.

Ik noem het vastberadenheid, determination. Vraag me nu niet waar die vandaan komt, want ik weet het niet. Ik ben de enige in de familie die het heeft, de enige die zo vastberaden is. Ik heb het altijd gehad, wilde altijd de eerste zijn, overal. Toen ik als jongetje op school zat, liepen we altijd een wedstrijd onderweg naar huis. En ik vond het vreselijk om te verliezen. Als ik verloor, huilde ik. Ik studeerde tot mijn achttiende, omdat er geen tijd meer was voor studie, ik was gehaast om te winnen, ik moest winnen .

Geen tijd voor een vriendin

Hij wordt weer opgevorderd voor een nieuwe test, loopt als een zombie tussen de campers, wordt onderweg verscheidene keren staande gehouden door fans. Die willen hem aanraken, naast hem staan, een arm om zijn schouder leggen. Alonso lacht flauwtjes voor de foto, maar stopt wel elke keer. En zet handtekeningen. Als de fans een kind meevoeren, gaat hij gehurkt naast het kind staan voor de foto. Slentert dan weer door, de helm in de hand.

Als hij een paar ronden heeft gereden, komt hij even terug, maar wil niet zeggen wat er uitgeprobeerd is. In de pits hebben monteurs haastig de mechaniek afgedekt als hij de wagen binnenrijdt.

Is hij nu stilaan de snelste van de twintig rijders ?

Moeilijk te zeggen. De wagens zijn verschillend, het valt nauwelijks in te schatten. Misschien wel. Ik doe er in ieder geval alles voor : de fysieke training, lopen en fietsen, reflexen oefenen. En ik heb geluk : ik kan met mijn teammaat overleggen, informatie doorspelen. Jarno Trulli zit zeven jaar op dit niveau en luistert altijd als ik vragen heb. Dat is erg belangrijk omdat je niet altijd je prestatie kunt inschatten. Zoals je vaak niet echt kunt uitvissen waar het sneller kan. Al is het ingewikkelder dan dat. Elke rijder heeft zijn eigen stijl en daardoor zijn eigen afstelling van de wagen. We kennen elkaar goed, leveren een faire strijd. Samen proberen we het team boven onze eigen ambities te stellen. Want uiteindelijk zorgt het team ervoor dat we met het beste materiaal aan de start komen.

Toch is het de rijder die de auto beoordeelt, de enige die kan zorgen dat die verder evolueert ?

Dat klopt, maar de ontwikkeling van de wagen is het werk van specialisten. Ik kan wel uitleggen waar de wagen tekortschiet, maar die indrukken omzetten in een betere auto is voer voor specialisten. Vergeet niet dat Renault achthonderd man in dienst heeft die rechtstreeks of onrechtstreeks verantwoordelijk zijn voor het materiaal, als je dat begrijpt leer je je eigen rol een beetje te relativeren. Daarom geef ik al mijn tijd aan de Formule 1, is er geen tijd voor een relatie. Het is vreselijk ondankbaar om het vriendinnetje van een racer te zijn, omdat ze altijd op de tweede plaats blijft staan.

Een man die van zijn passie zijn beroep maakt, lijkt wel een ideale combinatie.

Ik hou van racen, maar Formule 1 vraagt veel meer dan dat. Er zijn journalisten, sponsors, er is de marketing, elk met hun eisen en vragen. Als je een contract ondertekent, gaat het niet enkel om de race, je tekent voor het hele pakket. Je reist de hele tijd, je neemt soms drie vliegtuigen per dag, wordt op drie plaatsen verwacht. Dat vind ik behoorlijk afleidend en moeilijk omdat er eigenlijk maar één ding is wat ik werkelijk wil : rijden. Ik zit misschien 90 dagen per jaar in de wagen, de overige 250 brengen we door met dingen waar we niets in zien. Ze betalen ons daar natuurlijk wel voor en nog goed ook. Butwearedriversandweliketodrivecars.

Als hij weer in de auto stapt en de pitlane uitstuift, zegt zijn manager, een vriendelijke man met een snor : “Hij wordt straks een hele grote.” We kijken hem na, lopen naar de tent terug voor een koffie en een laatste vraag. Hij heeft me verteld dat hij altijd in de buurt van Fernando probeert te zijn, waar ook ter wereld. En hij weet wat ik zal vragen, of hij nooit bang is voor hem. “Natuurlijk ben ik bang, hij is nog zo jong en die tuigen gaan zo snel.”

Ik noem het vastberadenheid

Tekst Pierre Darge

“Ik was drie toen mijn vader me in een kart zette en hoe meer ik reed, hoe sneller ik werd. Maar er is nooit sprake geweest van een carrièreplanning.””Ik wil overal winnen. Met de jongens liepen we altijd een wedstrijd van school naar huis. En als ik verloor, huilde ik.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content