De samenstellers van het kijkboek ‘Zines’ belichten hun 88 favoriete magazines met huisvlijt gemaakt door fans allerhande. Ze laten aldus duizenden andere links liggen. Dat kan ook niet anders, want de wereld van de fanzines is misschien wel ruimer dan het planetenstelsel.

Peter De Potter

Fanzines zijn magazines gemaakt, geschreven, gecompileerd, gedrukt en verdeeld door fans annex amateurs die maar al te graag schermen met de etymologische oorsprong van hun internationale beroepstitel (amateur komt van het Latijnse amator, wat minnaar of liefhebber betekent). Wie een fanzine bijeenpent, doet dat uit onvoorwaardelijke liefde voor een zelfgekozen onderwerp. Passie en overtuiging zijn de drijfveren, niet het grote geld of een luxueus naamkaartje.

Fanzines zijn dan ook onafhankelijk en laten zich niet in de portfolio van een uitgeversgroep of een persorgaan duwen. Ze doen het met het afval van de informatiecultuur: waar gevestigde of officieel opgerichte tijdschriften niet over rapporteren, daarover berichten de fanzines, toch vroeger of anders dan de magazines uit het rek van de bladenhandelaars. De makers van fanzines hebben een dagtaak aan het baren van hun papieren baby’s, maar ze zijn geen professionele journalisten, grafici of redacteurs. Hobbyisten dus, die als verzamelde groep een onuitwisbare indruk hebben gemaakt op het mediawezen van vandaag. Een tijdschrift dat op een zolderkamer of aan een keukentafel aaneen wordt geregen, bekijkt de wereld anders dan een blad dat op een drukke redactie gevuld en geconcipieerd wordt. Enger misschien, en tegelijk meer persoonlijk. Want wie een computer, internetaansluiting of nog beter een kopiemachine voorhanden heeft, kan geheel ongehinderd door derden een blad wijden aan zijn of haar favoriete muziekgroep, beweging, film, artiest of schrijver.

Sommige fanzines gaan over meer algemene zaken: seks, politiek, de media, reclames, sport. Andere trekken een eigen wereld op, enkel met de eigen herseninhoud als parameter. Bedenk iets onwaarschijnlijks, maak het nog wat vreemder, en er bestaat een fanzine over: ontvoeringen door aliens, de habijten van nonnen, de erotische aantrekkingskracht van huishoudtoestellen, et cetera, et cetera. Algemeen kan men stellen dat fanzines de vinger aan de pols van de moderne beeldcultuur houden, zij het wat bibberig.

Fanzines willen in de eerste plaats iets meedelen, maar soms is het in één enkele keer gezegd. Net als vallende sterren komen en gaan ze, en dat is net het attractieve aan het medium. Fanzines houden van snel, direct en obsessief, want zelfs bij amatori brandt de vlam niet levenslang.

De oorsprong van het fanzine situeren kenners ter zake in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw. In 1926 kwam Amazing Stories op de Amerikaanse markt, een blad dat enkel kortverhalen van het sciencefictiongenre publiceerde. Amazing Stories bevatte achteraan ook een brievenrubriek die – revolutionair voor die tijd – ook de volledige namen en adressen van de reagerende lezers afdrukte. Het duurde niet lang eer een netwerk van clubs en discussieforums, elk met hun eigengereide mening over de verhalen, ontstond. Een van die groeperingen ( The Science Correspondence Club) richtte in 1930 The Comet op, een zelfgefinancierd fanmagazine, meteen het eerste fanzine. The Comet bracht andere ruimtevaartliefhebbers met schrijversambitie op ideeën: de daaropvolgende jaren verschenen tientallen soortgelijke sf-fanbladen, stuk voor stuk met een uiterst kleine oplage en een minimum aan bladzijden (en toch boordevol deels maniakale, deels onderlegde theorieën, hersenspinsels, commentaren en dito tekeningen en collages). Dergelijke huisvlijtproducten kwamen niet in de reguliere krantenwinkel, maar werden met de post opgestuurd of op de toonbank van gespecialiseerde zaken (of cafés) achtergelaten.

Zo kwam de alternatieve pers uit de startblokken, en de estafettestok werd aan andere ondergrondse culturen overgedragen. In de jaren zestig zag de counterculture het nut van fanzines in; de langverwachte nieuwe politieke stemming en het opflakkerend revolutionaire gedachtegoed genereerde in Amerika zelfs zoveel tegenstribbelende krantjes en blaadjes, dat een aantal ervan zich in 1967 verenigde onder de banier van UPS ( Underground Press Syndicate). Experimenterende dichters, protesterende rockfreaks, schoppende beatniks en enthousiaste kunstschoolstudenten communiceerden met elkaar via haastige fanzines, daar de officiële pers niet te vertrouwen was en de andere infokanalen te saai en te reactionair bleken. Het legendarische Oz, nog steeds een voorbeeld voor hedendaagse fanzinemakers, propageerde in de vroege jaren zeventig zelfs een compleet ingevulde antibourgeois levensstijl, zodanig expliciet en gezagsonterend dat het fanzine geregeld het journaal haalde en een popcultureel begrip werd.

Toch kwam het fanzine pas tot wasdom tijdens de punkperiode, ook al omdat alles toen op losse schroeven stond en het ene keerpunt het andere opvolgde. In Amerika kwam Punk uit, een fanzine dat het midden hield tussen een stripalbum en een in stukken gescheurde platenhoes, en in Groot-Brittannië Sniffin’ Glue, vol hand- of met een haperende tikmachine geschreven teksten, slecht gefotokopieerde prenten en schabouwelijke, brute grafiek.

Beide fanzines waren verplicht leesvoer voor elke zichzelf respecterende punk aan gelijk welke kant van de oceaan. Exacte cijfers daaromtrent bestaan er niet, maar het mag niemand verwonderen dat ongeveer de helft van het abonneebestand zelf een fanzine opstartte na het doornemen van de opruiende literatuur van Punk of Sniffin’ Glue.

Aldus muteerde het fanzine, doorheen de tijd en langsheen de zeden, met een tempo dat niemand kon bijhouden.

Uitzondering was de Amerikaan Mike Gunderloy, zelf een fanzineschrijver en notoire lijstjesmaker. Gunderloy legde zichzelf in de jaren tachtig de haast onmogelijke taak op om de stamboom van het fanzine in kaart te brengen, hoewel diens Factsheet Five, een catalogus annex nieuwsbrief, de klus meer dan voortreffelijk klaarde. Met de jaren groeide zijn fanzine-over-fanzines uit tot een dik en lijvig magazine dat in hetzelfde vakje als Time en The New Yorker werd geëtaleerd. Pas toen de lawine van fanzines echt bedreigend groot werd (in het begin van de nineties, met de popularisering van het internet), gaf Gunderloy er uit overmacht de brui aan. In 1993 namen anderen diens Factsheet Five over, maar ook die verslikten zich in het overaanbod. Nu worden de honderdduizenden, misschien zelfs miljoenen titels van papieren of elektronische fanzines op het web bijgehouden, of door cultuurfilosofische auteurs die er boeken en naslagwerken aan wijden.

Z ines, een recent verschenen Brits kijkboek, is er zo eentje dat het kaf onverbiddelijk van het koren poogt te scheiden. Het boek offreert geen strikt historisch overzicht noch een encyclopedische opsomming. De meest bekende fanzines hebben de samenstellers bewust geweerd omdat er elders al genoeg documentatie over bestaat: het Londense leefstijlblad i-D bijvoorbeeld, ooit begonnen als fanzine, het Amerikaanse punkrock-fanzine Search And Destroy, of het eveneens Amerikaanse I Hate Brenda (de internetnieuwsbrief over het gelijknamige personage uit de tienerreeks Beverly Hills 90210) dat halverwege de nineties zelfs CNN haalde. Zines maakt zelfs komaf met alle virtuele fanzines, hoewel het gros van de uitgekozen papieren fanzines ook een even geëlaboreerde website overziet. Het enige waarlijk doorslaggevende criterium is het design van de erg uiteenlopende fanzines, want de ongebreidelde fantasie en de grenzeloze vrijheid van de amateursbladen levert een radicale, veelal vernieuwende vormgeving op, vroeger en ook nu. Uit hun 88 uitverkoren fanzines scheurden de curatoren van Zines een aantal representatieve pagina’s en plakten die terug achter elkaar aan, als in een hutsepot van beelden en teksten.

Het valt meteen op dat geen enkel fanzine zich aan de klassieke regels der pagina-indeling en leesbaarheid houdt. De alternatieve bladen komen uit de meest uiteenlopende hoeken, culturen en splintergroepen, maar allemaal houden ze van schaar, lijm en dikke viltstift, of van primaire computergrafiek en basiskleuren. Ze produceren het soort beeldtaal waaraan geen enkel commercieel magazine zich wil wagen, tenzij het om bladen met artistieke pretentie gaat. Het maakt de fanzinemakers niet uit: zolang ze zichzelf kunnen bedruipen, doen ze hun zin, en zelfs wanneer ze een (geldelijk) tandje moeten bijsteken, lappen ze de wetten der lay-out aan hun laars. Want lang niet alle fanzines gooien hun arbeidsvruchten op een Xerox om ze daarna met een nietje samen te binden; sommige duwen het visuele zover dat de innovatie er als vanzelf uitrolt. Dat laatste is geen geheim voor de vormgevers van reguliere mode-, skate- of rockbladen, want die hebben al langer dan vandaag een resem fanzines ter heilige inspiratie langsheen hun Macintosh liggen.

Goede fanzines hebben een concept, hoewel ze zich van dat feit niet bewust hoeven te zijn. Een dergelijk concept is dan ingegeven door onvrede, fanatisme of gewoonweg creativiteit, maar het is vooral niet sluitend en afgelijnd. Binnen de pagina’s van een fanzine kan om het even wat gebeuren. Zelfs als het door een enkeling is samengesteld, is het een open forum voor ideeën en vondsten. Goede fanzines geven gas en zien wel waar ze uitkomen; terzelfder tijd slaan ze af waar en wanneer ze willen, meestal onverwachts. De argeloze vinder/koper van een fanzine die geen snars van al dat visueel anarchisme begrijpt, kan het ofwel toch nog proberen te snappen, ofwel gewoonweg oprotten – fanzines zijn democratisch, maar niet echt wervend.

Ook de door Zines geselecteerde alternatieve publicaties zijn erg hermetisch en vaag, maar wel oprecht, en dat scheelt. Het zijn niet de eerste de beste: de titels zijn voor leken en wat meer ingewijden obscuur, maar de makers ervan komen veelal uit gerenommeerde kunst- en grafiekscholen. Aldus solliciteren ze via hun zelfgeproduceerde magazines naar een latere navenante job, maar ook naar gelijkgezinde, vaak even geïsoleerde kameraden. Ondertussen laten deze ijverige knutselaars hun fantasie de vrije loop en slikken en spuwen ze tegelijk strips, collages, satire, ironie, nonsens, poëzie, knipsels, streamers, graffiti, foto’s en polaroids uit. Er wordt uitgeleend en samengewerkt, maar ook gebluft en uitgedaagd.

A ppearances Are Often Deceptive is een ondertussen verdwenen fanzine uit Japan dat de vorm heeft van een kinderboekje, met plaatjes in dik karton en polymorf perverse interpretaties van Disney-figuren. Plotz, uit Amerika, doet allerlei onbeschaamde maar humoristische dingen met de joodse popcultuur, en Queen Of The Universe, een soloproject van een Canadese ex-platenwinkelbediende, gooit zich vol overgave in het mijnenveld van het feminisme. Het Australische Nasty koopt oude bijbels op, verft de pagina’s oranje en plakt er blasfemisch aandoende prentjes van de popgroep Kiss overheen. Veel fanzines presenteren zich als de achterkant van de leefstijlwereld: The Chap, een steeds populairder wordend blaadje uit Londen, knipt prentjes uit mannenmodebladen uit de fifties en uit dito postordercatalogi en verzint er een post-New-Lad-filosofie rond. Mystery Date, uit New York, doet hetzelfde, maar dan met pre-rock-‘n-roll-pin-ups uit de lingeriereclames. Cheap Date, uit Engeland, herbouwt de wereld via trash-iconen zoals Joan Jett en John Waters, en het controversiële Shoreditch Twat bestookt de hippe beau monde van Londen met proletarische smerigheid, als in een maskers-af-offensief.

Het kan nog vreemder: er is het voor zich sprekende Cannibals Of North America (een fanzine over reizen) of het waarlijk griezelige Infiltration (Canada), dat interieurfoto’s neemt waar niemand mag of durft te komen (halfgezonken scheepswrakken, nucleaire fabrieken, bunkers die op instorten staan).

Veel fanzines zijn allang niet meer tevreden met het A4-formaat. Fuel-Price Matches?, uit Engeland, is in dit opzicht het meest contraire fanzine: het zit verpakt in een luciferdoosje en bevat enkel een stapeltje op maat geknipte fotokopies. De makers van het Australische Bursts vullen de plastic beschermhoesjes van fotoalbums-op-zakformaat met hun collages en de enige redacteur van het Amerikaanse Monk Mink Pink Punk (ofte MMPP) verpakt zijn losse pagina’s in platgewalste zilverfolie. Het halverwege de nineties opgedoekte maar door fanzinefanaten nog steeds druk gecollectioneerde PHK (Nederland) drukte wat het kwijt wilde op stickers en zelfs op onderbroeken. Neen, op Leuvense studentenkrantjes lijken de meer opmerkelijke fanzines niet (hoewel, die onderbroeken…).

Fanzinemaker is geen beroep met een toekomst, maar dat belet vele jongens en meisjes en ook mannen en vrouwen niet om een eigen kreet-in-drukvorm de wereld in te sturen. Hun arbeid is een versmelting van bricoleren en masturberen, zij het vaak met onverwachte resultaten. Door de band genomen verkoopt een fanzine een paar of een paar tientallen exemplaren, maar de echte beloning komt in de vorm van een netwerk van nieuwe vrienden en even naarstige en enthousiaste collega’s. En daarop kunnen de loontrekkenden van de elkaar beconcurrerende en elkaar opkopende commerciële tijdschriftenuitgeverijen niet altijd even vanzelfsprekend rekenen.

‘Zines’, samengesteld door Liz Farrelly, Mike Dorrian en David Recchia, uitgeverij Booth-Clibborn, UK. ISBN: 1-86154-224-0.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content