“Marcel”, zijn debuut, werd onder de prijzen bedolven, maar Erwin Mortier blijft er rustig bij: “Als lezers zeggen dat dit boek hun eigen trommel met kinderherinneringen heeft geopend, vind ik dat al een aardig compliment.”

De Gerard Walschapsprijs, de Van der Hoogtprijs en het Gouden Ezelsoor had hij al op zak. Onlangs kwamen daar nominaties bij voor de Libris Literatuurprijs en de Vlaamse debutantenprijs NCR Literair. Het maakt de meimaand behoorlijk spannend, zeker voor een auteur die in het najaar graag een tweede boek wil zien verschijnen. “Ik word iedere keer uit mijn concentratie gehaald”, lacht hij, geveinsd verstoord. “Laten we zeggen dat de zaakvoerder van mijn bedrijf zeer blij is met die aandacht, maar de schrijver denkt soms: laat me met rust.”

Dat nieuwe boek zal Mijn tweede huid heten, het is het tweede deel van wat mettertijd een trilogie over de kindertijd moet worden. Met de vrees niet te kunnen beantwoorden aan al te hoge verwachtingen, valt het nogal mee. “Zodra een hoofdstuk af is, stuur ik het naar de uitgever en die is tot nu toe tevreden. In die zin ben ik er wel gerust op.”

Voor wie niet behoort tot de 23.000 (!) mensen die zich zijn debuut al hebben aangeschaft: het verhaal van Marcel wordt verteld door een jongetje dat in de jaren 60 à 70 op het Vlaamse platteland bij zijn grootouders wordt opgevoed. Op de achtergrond bevindt zich Marcel, een familielid dat aan het oostfront is gesneuveld. Het kind ontdekt geleidelijk hoe de Tweede Wereldoorlog en de collaboratie het dagelijkse leven van de mensen uit zijn omgeving nog altijd beïnvloeden.

“‘k Versta het,” zei de juffrouw. “Zoudt ge geloven, Andrea, dat ik nog altijd het venijn op hun wezen kan zien. Ik zie het altijd, ik moet ze zelfs maar voor de eerste keer tegenkomen. Het staat op hun gezicht te lezen. Wit of zwart, ik zie het.”

Dat er in recensies verwezen wordt naar Het verdriet van België van Hugo Claus, hoeft niet te verbazen. Mortier is met die vergelijking nochtans niet erg ingenomen, wuift ze als promo-peptalk weg. “Ik vind zo’n vergelijking zeer kwalijk. Ieder is wie hij is. Het is ook oppervlakkig, alsof Claus het patent heeft op de collaboratie, terwijl Walschap en anderen daar toch ook over geschreven hebben? Het is toch niet omdat in een boek een tante non en een achterkeuken voorkomen dat je automatisch aan Claus moet denken?

Ik vind trouwens niet dat collaboratie hét thema van Marcel is, ze is een van de aspecten die erin aan bod komen. Maar ik gun de recensenten ook wat tijd. De kwaliteiten van Marcel zullen misschien pas blijken als er wat meer oeuvre rond dat boek zit. Misschien zal men er dan een resonantie in ontdekken die uit één boek moeilijk kan opklinken.”

Tot zijn genoegen verwijzen sommige recensies ook naar Walter Benjamin en Bruno Schulz, auteurs die hij zeer op prijs stelt. Hij beschouwt Marcel zelfs als een soort eerbetoon aan hen. “Beiden kunnen met taal het verleden tot leven brengen.” Dat Marcel ook aan die eigenschap beantwoordt, kan niet worden betwist. Een detail als “groene limonade” roept bij velen zeker een heel tafereel op. “Welk merk was het ook weer? Colibri! Met dat soort minieme details hoop ik de kinderjaren tastbaar, voelbaar te doen herleven. Iedereen heeft wel eigen dingetjes waar herinneringen aan vastzitten. Uit de reacties blijkt dat ik iets heb aangeboord wat voor velen herkenbaar is.”

Hij mijmert over de tijd waarin er nog geen riolen bestonden (“wel grachten met stekelbaarsjes en salamanders”) en treurt om het verdwijnen van de knotwilg. Vreemd om dat uit de mond van een 35-jarige te horen: het lijkt wel opa vertelt.

“Schrijven begint op de een of andere manier met nostalgie”, bekent Erwin Mortier. “Om die reden houden mensen toch ook fotoalbums bij? Nostalgie op zich is natuurlijk een riskante gemoedsgesteldheid, maar literatuur kan daarmee beginnen. Daarnaast legt literatuur zich niet zomaar bij de dingen neer. Die heeft ook te maken met transcendentie, met de poging een hiernamaals te creëren voor wie er niet meer is. Met het ouder worden, merk ik dat wanneer de eerste mensen beginnen te verdwijnen, je toch hoopt op een soort gelukkig weerzien. Je schrijft bijna om de meubels te redden uit de brand van de tijd.

Anderzijds heb je het gevoel dat als je de tijd die verloren gaat, wilt evoceren, je soms levens moet opofferen om andere te redden. Je kunt die wereld niet in haar totaliteit reconstrueren, je moet haar vertekenen ter wille van de duidelijkheid. Evoceren is ook een beetje liegen. Maar ik hoop dat toch duidelijk is dat Marcel geschreven is uit genegenheid en uit respect voor het raadsel dat wij mensen uiteindelijk zijn.”

Volgens Mortier is de mens een onvoltooid wezen “met een soort gat in zijn dak, een bres in de ziel”. Hij zegt: “Allerlei ideologieën of dogma’s willen dat gat dichtstoppen of willen er een glasraam in plaatsen om de kleur van het licht te bepalen. Een van de functies van kunst kan zijn die dogma’s eruit te schoppen en de mens over te leveren aan het onbekende.

Ik vond het belangrijk om in Marcel geen antwoorden te geven. Vanuit mijn persoonlijke geschiedenis kán ik dat ook niet. Ik ben twintig jaar na de oorlog geboren en weet nu wel dat sommige denkbeelden van mijn familie niet zuiver op de graat geweest zullen zijn, maar er is nog zoiets als een menselijke dimensie. Iemand verliezen, het pijnlijke daarvan is voor iedereen gelijk.”

Hij vertelt dat zijn grootvader lid was van het VNV ( Vlaams Nationaal Verbond), maar nooit echt gecollaboreerd heeft. Waarom hij een half jaar opgesloten werd in Lokeren, heeft zijn familie nooit begrepen. De broer van zijn grootmoeder collaboreerde wel en sneuvelde als oostfronter. Is zijn grootvader gearresteerd in de plaats van diens schoonbroer? Het lijkt Mortier weinig plausibel.

Toen Mortier opgroeide, merkte hij dat de onwil van zijn grootouders om over het verleden te praten, te maken had met bezorgdheid over het welzijn van de kinderen. “Maar ik voelde ook dat er achter hun schaamte eigenlijk zeer weinig zat. Het verhaal van mijn grootmoeders broer was tragisch maar banaal: een gast van twintig die naar het front vertrekt en daar aan flarden wordt geschoten. Terwijl ik dacht dat er gruwelijke geheimen onder de mat werden gehouden.”

Marcel is vooral een verhaal over verhullen en verbloemen. “Het gaat meer om de vervlechting van trots, schaamte en verdriet dan om de naakte feiten. Ik wou een los verhaal waar een rijgdraad doorloopt die aan het einde wordt aangehaald, waardoor die lappen tekst of stof een jurk worden.”

Niet toevallig gebruikt hij een beeld uit de naaikamer. Net als de grootmoeder uit Marcel was Mortiers grootmoeder kleermaakster. In zijn boek weet hij op een heerlijke manier de sfeer van haar kamer op te roepen. “Mijn grootmoeder had een hele kast met allerlei soorten knopen. Al die blinkende knopen! En perlefines! En al die soorten stof, kasjmier enzo. Voor een kind had dat iets magisch.”

Minder nostalgisch wordt hij wanneer hij zich herinnert dat hij werd “meegesleept” naar het feest van het Algemeen Nederlands Zangverbond in het Antwerpse Sportpaleis. “Al dat vendelzwaaien vind ik een verderfelijke vorm van nationalisme. Toch wil ik de hele Vlaamse beweging niet ridiculiseren. Mensen die geijverd hebben voor legitieme sociale en politieke eisen verdienen respect. Maar die mythologie eromheen, de Guldensporen-toestanden, dat vind ik heel nefast. Wie daarin meegaat, verzeilt niet automatisch in het autoritaire of extreem rechtse gedachtegoed, maar die link kan wel zeer makkelijk worden gelegd.”

De in Nederland als nieuwe Vlaamse meester omschreven auteur heeft tot nu toe nog geen politieke reacties gekregen op zijn boek. “Als iemand Marcel zou aangrijpen om op een ongenuanceerde manier amnestie of excuses te gaan eisen, dan ben ik mans genoeg om mijn bek open te trekken.”

Hij gruwt van het “postmoderne fascisme in Armani-pakje”, noemt Annemans en Haider als voorbeelden daarvan. Vooral het succes van het Vlaams Blok in villawijken verontrust hem. Hij vraagt zich af waarom politici zo zelden die burgers tegen de haren instrijken. “Waarom wijzen ze die villabewoners niet op hun kast van een huis, op hun drie garages? Wat is hun probleem eigenlijk?

Welvaart is een probleem. Absoluut. Mijn kreet is nog altijd: minder is meer. Je moet durven te bekennen dat het fascistoïde van onze samenleving niet alleen van het Vlaams Blok uitgaat, dat onze hele economie een rol speelt. Door de manier waarop de menselijke relaties de laatste dertig jaar geëvolueerd zijn, worden we almaar meer uit grotere verbanden losgeknipt. Dat je nu eenpersoonsbroodjes en eenpersoonsslakropjes kunt kopen! We huldigen een zeer atomair mensbeeld – de mens als zelfstandig, soeverein individu – terwijl we toch niet kunnen bestaan zonder groter verband. Ook dat is een voedingsbodem van het Vlaams Blok. In plaats van een samenleving vormen we een losse opeenhoping van individuen.”

Zelf is hij opgegroeid in een gezin waar vier generaties samenwoonden. Tot zijn vijfde leefden zijn overgrootouders nog. “Vier generaties en alles wat daaromheen hangt van achternichten en verre familie die op bezoek komt. Je kon altijd bij iemand terecht.” Hij prijst zich gelukkig voor die rijke omgeving, zeker als hij vergelijkt met een sleutelkind van vandaag. “Bij ons heerste een soort morsigheid. Vandaag evolueren we naar een maatschappij van sociale monoculturen: alle bejaarden in getto’s, de jeugd samen, enz. Net als in de landbouw zijn die monoculturen saai én nefast. Toenemende uniformiteit neigt naar het fascistoïde, want een van de grondmechanismen van fascisme is precies de reductie van diversiteit.”

Erwin Mortier loopt niet hoog weg met kunstenaars die denken dat ze een maatschappelijke taak hebben, toch hoopt hij dat literatuur een bescheiden rol kan spelen: “In een roman kun je de lezer van alles influisteren, je kunt je eigen bladzijden tussen die van het bewustzijn van de ander schuiven, misschien kun je op subtiele wijze de moleculaire samenstelling van de ziel een beetje wijzigen – miniem maar blijvend. Als je de lezer wat gevoeliger, wat humaner, wat minder ongenadig kunt maken, mag je als schrijver heel tevreden zijn. Maar als mijn boek de trommel met eigen kinderherinneringen heeft opengetrokken, vind ik dat ook al een aardig compliment.”

Naar eigen zeggen heeft Mortier een vrij problematisch parcours in het onderwijs gevolgd. Al “tuimelend” belandde hij in de paramedische sector waar hij het diploma van verpleegkundige haalde. Daarna studeerde hij kunstgeschiedenis. Die dubbele basis speelde een rol tijdens zijn burgerdienst in het Museum Dr. Guislain, verbonden aan de gelijknamige psychiatrische kliniek in Gent. Uiteindelijk zou hij er tien jaar halftijds (“maar misschien vaak met iets te veel overgave”) blijven werken. Eind vorig jaar stopte hij daarmee, maar hij zit nog altijd in de adviesraad van dat museum. “Mensen denken bij psychiatrie vaak aan taferelen uit Silence of the Lambs. Ik heb daar vooral heel veel silencemeegemaakt. Ik had soms de indruk dat ik in het Guislain in een soort oase terechtkwam. Ik mis het zelfs: die stilte, die rust.

Omgaan met het andere, het vreemde zijn we een beetje kwijtgeraakt. Schizofrenie is een etiket, een medische definitie. Tijdens rondleidingen in het museum heb ik er altijd op gewezen dat het behalve om diagnoses om verhalen, om mensen ging. Ik spoorde studenten aan de zot in zichzelf te herkennen. Veel psychiatrische patiënten weerspiegelen de condition humaine in een extreme vorm. Door waanzin weg te stoppen, ontzeggen we ons indirect ook de toegang tot onszelf. Bij uitbreiding geldt dat voor de rest van de samenleving: voor alles wat wij anders en vreemd noemen, of het nu gaat om migranten of om seksuele minderheden.”

Al die ervaringen met de wereld van de psychiatrie zitten in zijn achterhoofd, ooit komt er wel een boek van. Eerst wil hij wat meer afstand nemen. “Als ik er ooit iets mee doe, moet het meer over de gek in ons gaan dan over de gek achter de muren. En over hoe we toch altijd proberen de mens te bemeesteren, te bemeten en te wegen. In het museum kun je zien hoe ze dat honderd jaar geleden deden met schedelmetingen. Als ik vandaag hoor dat men op zoek is naar het gen voor religiositeit, denk ik: shit, daar gaan we weer.”

Erwin Mortier heeft al elf jaar een relatie met Studio Brussel-presentator Lieven Vandenhaute. Tijdens het programma De Lieve Lust hielp hij soms bij het beantwoorden van telefoons. Pubers die zich zorgen maakten over een kromme piemel stelde hij gerust. “Dat zou toch eigenlijk niet mogen, dat een jonge gast met complexen zit om zo’n banaal probleem.”

Homoseksualiteit vindt hij voor zijn persoonlijk geluk geen relevante kwestie, maar hij wordt wel “pissig” als hij bepaalde politici waarden hoort verdedigen in ethische dossiers. “Wat zijn dat, ‘ethische dossiers’? Blijkbaar bedoelt men daar alleen kwesties mee als euthanasie en samenwonende lesbo- of homo-koppels. Waarom zijn dat ethische dossiers en bijvoorbeeld nachtarbeid voor vrouwen niet? Waarom zou de manier waarop we onze arbeid regelen geen ethisch dossier zijn? Het lijkt wel new speak. Een deel van de bevolking kan er nog altijd niet mee leven dat het menselijk verlangen zeer divers is. Blijkbaar kunnen we niet leven met de essentiële rijkdom daarvan, zijn we er nog altijd bang voor. Als ik al die stoethaspels hoor over het gezin als hoeksteen van de samenleving… Elke architect kan je vertellen hoe labiel een gebouw met één hoeksteen is. Bij uitbreiding is ook een samenleving met een variëteit aan rustpunten stabieler.”

Marcel bevat een paar beklijvende scènes waarin erotiek een rol speelt (de manier waarop het jongetje meeluistert terwijl juffrouw Veegaete op het toilet zit, is onvergetelijk), maar Mortiers stijl is vooral suggestief. Zou het kunnen dat we genoeg hebben van het al te expliciete in de literatuur?

“Met de jaren merk ik dat ik tederheid en respect almaar meer waardeer. Ik voel me niet thuis in die definitie van liefde als seksueel paradijs. Liefde is moeilijk, anders is het geen liefde. De essentie, van welke liefdesvorm ook, is dat je tegenover de ander met je mond vol tanden staat, dat die je ontwapent, je argumenten uit handen slaat, je uit je verhaal doet vallen. Daar gaat het om.”

Hij vreest dat wat hij zegt op verloofdencursustaal lijkt, wil zeker niet terug naar dertig jaar geleden. “Als je samen bent, heb je besloten dat je oud wilt worden met elkaar en dat houdt automatisch een treurig vooruitzicht in: de een zal de ander naar het graf dragen. In een goede relatie zit de dood op een of andere manier verrekend. Ik zie dat aan mijn ouders die veertig jaar samen zijn en nog heel verliefd. De gedachte dat een van beiden zal achterblijven, is treurig, maar sterkt ook die relatie.

Ik zou niet kunnen leven met de gedachte dat ik mijn partner zo heb opgeëist, dat er alleen nog gemis en verdriet zal overblijven als ik er niet meer ben. Ik kan onmogelijk voor honderd procent het antwoord zijn op zijn verlangen. Ik kan ook van hem niet eisen dat hij als een schroefdop op mijn persoonlijkheid past.

Wat je ook doet – of het nu schrijven is of een goede relatie onderhouden – er blijft altijd een residu van fundamentele onvervulbaarheid over. Met open armen samenleven houdt ook in dat je op een bevredigende en creatieve wijze omspringt met elkaars tekort. Dat we het al elf jaar met elkaar uithouden, zal wel betekenen dat we daarmee om kunnen.”

Tien jaar geleden zou hij dat niet gezegd hebben, maar al doende heeft hij geleerd. “Iedereen moet zijn eigen parcours afleggen. Je kunt het niet als een verdienste beschouwen dat je het veertig jaar bij elkaar uithoudt en je hoeft het niet als een falen te ervaren als het tussen twee mensen niet lukt. De kunst bestaat erin veel dingen te laten gaan. Ik zie vaak verkrampte mensen, ze zijn bezig met grijpen, hebben, vasthouden.”

Soms ziet hij zichzelf als jochie op de bank zitten en hoort zijn vader dan sussend zeggen: “Doe toch een beetje uw best, probeer een beetje overeen te komen”.

Erwin Mortier, “Marcel”, uitg. Meulenhoff, 142 blz., 585 frank.

Johanna Blommaert / Foto Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content