Lou Reed, Tom Petty en John Mellencamp mogen dan fans zijn en Bruce Springsteen een goede vriend, de rest van Amerika is Elliott Murphy vergeten. Wakker ligt hij daar al lang niet meer van, want in Europa vond de singer-songwriter een publiek en een vrouw die hem een zoon schonk.

E lliott Murphy groeide op in de suburbs van Long Island. Rock-‘n-roll bleek al snel dé manier om de verveling van zijn high-class milieu te doorbreken. Vader had graag gezien dat hij hem later zou opvolgen als eigenaar van de eerste orkashow in de VS, maar de roep van de gitaar was sterker. Murphy noemt de rock-‘n-roll zijn verslaving, de literatuur zijn religie.

De singer-songwriter stak in ’73 naar eigen zeggen zijn neus aan het venster met wat songs in drie akkoorden en trieste ogen die hem de schijn van een wannabe poet gaven. Met dezelfde heerlijke zelfrelativering noteerde hij in de hoestekst van de compilatie Going Through Something dat hij “vijftien jaar lang voor de spiegel zijn Grammy Award-speech inoefende”. Een ironische oprisping, want nadat zijn debuut door de Amerikaanse rockpers de hemel werd in geprezen, zakte hij langzaam weg. De vele wissels van platenlabels waren niet echt bevorderlijk voor zijn carrière.

Werd hij in eigen land schromelijk miskend, Europa adopteerde hem maar al te graag. Murphy heeft vooral nauwe banden met Frankrijk, waar hij woont met zijn vrouw Françoise en zijn zoon Gaspard en waar hij in de jonge gitarist Olivier Durand de ultieme wapenbroeder vond. En met België, waar hij sinds de opnames van het album Selling The Gold in Brussel in ’95 een gelijkgestemde ziel vond in Patrick Riguelle.

Een van de weinige constanten in het bochtige parcours van zijn leven is Bruce Springsteen. Ze zijn generatiegenoten – ze kwamen gelijktijdig op – én goede maatjes. Op Selling The Gold zongen ze het duet Everything I Do (Leads Me Back To You), en op zijn nieuwste cd La Terre Commune covert Murphy Sad Eyes van The Boss. Op dat La Terre Commune-album, dat in de zomer alweer een opvolger krijgt (met 20 platen in 28 jaar is hij toch wel een productief baasje te noemen), vormt Murphy een tandem met Iain Matthews, vooral bekend van folkrockboegbeeld Fairport Convention en de hit Woodstock.

Wat was je eerste reactie toen Edgar Heckmann, de baas van je Duitse label Blue Rose, voorstelde om een plaat op te nemen met Iain Matthews?

Elliott Murphy: Ik doe het niet ( lacht). Edgar was ervan overtuigd dat onze stemmen heel goed bij elkaar zouden passen.

Hij heeft gelijk gekregen.

Ja, maar in eerste instantie dacht ik toch dat hij zich vergiste. Iains stem is veel hoger, terwijl ik met het ouder worden het Tom Waits-territorium benader. Bovendien heeft Iain een achtergrond van Britse folk en kom ik uit de Amerikaanse rock-‘n-roll.

Maar hoe langer ik er met Iain over praatte, hoe meer ik begon in te zien dat we allebei met de jaren naar het moderne, akoestische singer-songwriterschap waren geëvolueerd. Ik puurde genoeg positieve energie uit de gesprekken om het er toch op te wagen. We hadden tien dagen studiotijd. Van het moment dat we in de studio onze gitaren vastpakten, wist ik dat de combinatie zou werken. Het was een heel intense maar volledig pijnloze onderneming. Voor het eerst in dertig jaar in deze business had een platenbaas het bij het rechte eind.

Je platen van de laatste jaren klinken heel puur. Een groot verschil met je werk uit de jaren ’80, dat nu, ondanks de goede songs, een gedateerde indruk geeft.

Klopt. In de jaren ’80 was ik nog altijd naarstig op zoek naar een major deal. Met een trendgevoelige productie, die evenwel nooit mijn songschrijfstijl aantastte, hengelde ik naar de aandacht van de grote platenfirma’s. Dat was een foute ingesteldheid. Als ik nu de synthesizers op sommige albums terughoor, denk ik: dat had ik niet mogen doen. Sinds Beauregard redeneer ik: ” Fuck it, ik doe gewoon mijn zin.”

Olivier Durand: Die evolutie is ook het gevolg van onze manier van werken. Beauregard hebben we op drie namiddagen opgenomen. Meestal staan de songs na twee takes al op tape.

Je hebt op La Terre Commune het negentien jaar oude Dusty Roses hernomen. Totaal verloren in New York ronddwalend, laat je je in dat nummer ontvallen: “I could brush up on my French / move to Paris try and live like artists.” Profetische woorden.

Bruce Springsteen zei me ooit: “De songs weten meer over ons dan wij over de songs.” Ja, die passage over Parijs in Dusty Roses krijgt nu natuurlijk iets ironisch.

Waarom ben je in ’90 naar de Franse hoofdstad verhuisd? Enkel om praktische redenen, of was je ook uitgekeken op de VS?

Ik had slechte herinneringen aan elke straathoek in New York. Bovendien was ik aan het scheiden. Ik had een gesprek met Garland Jeffreys. Ik vertelde hem dat ik helemaal geen zin had om nog een appartement in New York te zoeken. “Waar wil je dan wonen?” vroeg hij. “In Parijs”, antwoordde ik. Bleek dat een vriend van hem daar net een flat te huur had staan. Drie weken later pakte ik mijn koffers. Uiteraard was er ook de praktische kant: ik had een goede relatie met mijn platenfirma in Frankrijk en toerde veel in Europa. Ik had net genoeg geld om mijn eerste maand huur te betalen. Ik dacht: “Als het niet snel beter gaat, verkoop ik mijn Stratocaster uit ’60.” Zó graag wou ik in Parijs leven: ik wilde er zelfs mijn dierbaarste gitaar voor opofferen. Gelukkig bleek het uiteindelijk niet nodig dat ik ze van de hand deed.

Wat heeft je als songschrijver het meest beïnvloed: de verhuizing of het vaderschap?

Geen van beide. Ik heb lang geleden mijn eigen schrijfstijl gevonden en die verandert nooit meer. Het is alsof in mij een vast draaiboek zit. Dat is een soort blijvende inspiratiebron waar ik enkel de soundtrack bij hoef te maken. De songs rollen eruit, ik vind altijd meteen de juiste toon. Dat is een gave. Het schrijven is een natuurlijk proces waar ikzelf nauwelijks invloed op heb.

Op Selling The Gold staan toch enkele tracks, zoals A Whole New World en Everything I Do (Leads Me Back To You), die je nooit gepend zou hebben als je geen zoon had?

Dat is waar. Dat geldt ook voor Let It Rain op het album 12, dat over de geboorte van mijn zoon handelt. Het probleem is dat ik nu heel voorzichtig moet omspringen met wat ik zeg in mijn songs, omdat mijn zoon naar de teksten luistert en er opmerkingen over kan maken. Toen hij geboren werd, vroeg ik mij af: wat nu gedaan? Ik had twintig jaar decadente rock-‘n-roll-levensstijl achter me. Ik heb geproefd van alles wat God verboden heeft. I’ve seen it all. Moest ik dat verborgen houden voor hem?

Ik vind het bijzonder moeilijk om hem aan te moedigen om goed te studeren omdat ik zelf altijd mijn studies heb verwaarloosd. Vanaf mijn twaalfde telde alleen nog de gitaar. Hoewel ik het overleefd heb, wil ik mijn kind toch behoeden voor het leven dat ik heb geleid. Maar een directe invloed op mijn schrijven? Ik weet het niet. Misschien maak ik binnenkort wel een song over zijn helden, zoals Snoop Dogg en Eminem.

Van vind je van die kerels?

Ik probeer mij te herinneren wat het voor mij betekende om als jonge gast naar The Rolling Stones te luisteren. Mijn vader zei toen ook: “Zet die verschrikkelijke herrie af. Noem jij dat nog muziek?” Ik weet ook nog dat het optreden van Elvis Presley in The Ed Sullivan Show in ’56 als schandalig bestempeld werd. Hij mocht maar tot aan zijn middel gefilmd worden omdat zijn heupbewegingen des duivels waren. Dat is vergelijkbaar met de reacties op Eminems teksten. Ik moet toegeven dat ik ze soms ook choquerend vind. Maar ik besef dat wat nu choquerend is binnen twintig jaar conformistisch zal zijn. Rock-‘n-roll houdt de maatschappij een spiegel voor. Tegenwoordig kun je al een Bon Jovi Volkswagen kopen. Dat zegt genoeg. The times they are a-changing.

In de ‘liner notes’ die je destijds verzorgde voor het Live 1969-album van The Velvet Underground noteerde je: “Rock-‘n-roll kan niet liegen.” Denk je dat de rockmuziek ook vandaag nog de eerlijkste kunstvorm is?

Je moest eens weten hoeveel journalisten en hoeveel meisjes die zin als een boemerang terug in mijn gezicht geslingerd hebben ( lacht). Ik denk dat die stelling nog altijd klopt. De vraag is natuurlijk wat je vandaag nog rock-‘n-roll kunt noemen. Het is iets dat steeds zeldzamer wordt. Maar als je het ziet, herken je het meteen. Je hoort onmiddellijk of iets geloofwaardig is. Ken je Will Oldham? Dat is een van de weinigen die het nog heeft. Zijn I See Darkness is in mijn ogen een even authentieke plaat als Tonight’s The Night van Neil Young. Ach, misschien is het echte ras nooit echt dik gezaaid geweest. Waarom denk je dat die Beatles-compilatie 1 zo waanzinnig verkoopt? Dat waren vier kerels die eerlijk hun ding deden. Zonder trucs, zonder playback.

Toen je debuut Aquashow in ’73 uitkwam, oogstte je heel lovende kritieken in bladen als Rolling Stone, Newsweek en The New Yorker. Nadien ging het bergaf en vergat Amerika je. Net als heel wat andere landgenoten, onder wie Loudon Wainwright III en John Hiatt, krijg je enkel in Europa de erkenning die je verdient. Hoe komt het dat Amerika zijn talent zo weinig koestert?

Het is een jammerlijke traditie. Je ziet dat niet enkel in de muziek. Ook Amerikaanse filmmakers als John Cassavetes en Jim Jarmusch en heel wat schilders, zelfs een Andy Warhol, werden in Europa ontdekt. Jazz en blues werden over de oceaan altijd meer geapprecieerd dan in hun eigen biotoop. In de VS is het alles of niets. Ofwel ben je een ster, ofwel leef je in de marginaliteit. In Europa heb je een ruimer middenveld.

In sommige landen worden de clubs gesubsidieerd. Dat is in Amerika ondenkbaar. De ironie is dat artiesten als Loudon Wainwright III en ik, die een lyrische specialiteit hebben, net gerespecteerd worden in landen waar de mensen nauwelijks begrijpen waarover ze zingen. Toen ik in Amerika nog op dezelfde schaal toerde als ik nu doe in Europa, speelde ik in plaatsen als Cleveland en Detroit. Ik moet zeggen dat ik het veel interessanter vind om in Rome en Madrid te komen. Zelfs Brussel is exotischer dan gelijk welke Amerikaanse stad. New Orleans even niet meegerekend.

Loudon Wainwright III werd net als jij in het prille begin als ‘de nieuwe Bob Dylan’ afgeschilderd. Hij heeft er zelfs een grappige song over gemaakt.

In een van de liveversies van dat nummer noemt hij trouwens alle nieuwe Bob Dylans: “Steve Forbet, Elliott Murphy, John Prine and me.” Er is iets vreemds met dat etiket. Er heerst een vloek op. Dylan is vrijwel de enige artiest met wie je niet vergeleken mag worden. Aerosmith werd destijds binnengehaald als ‘de nieuwe Rolling Stones’. Dat heeft zich niet bepaald tegen hen gekeerd. Ik denk dat het komt omdat Bob Dylan door de muziekbizz altijd als een bedreiging is aanzien. Ze konden hem niet begrijpen. Maar hij was zo belangrijk dat ze hem niet konden tegenhouden. De artiesten die in zijn kielzog volgden, konden ze wel makkelijk afstoppen. Bruce Springsteen was de eerste die een draai heeft kunnen geven aan die erfenis van Dylan. Hij boog ze om tot een symbool van Amerika.

Er werd Springsteen en jou gelijktijdig een beloftevolle toekomst voorspeld. Achteraf verklaarde je dat, als hij niet de grote faam had bereikt, dat waarschijnlijk zijn dood zou hebben betekend. Je voegde er nog aan toe dat als jij die roem had vergaard, dat waarschijnlijk jouw doodvonnis had getekend.

Ik was in die tijd een pak zelfdestructiever dan Bruce. Ik hield er een wild leven op na. Overmatig drugs- en drankgebruik.

Springsteen had alles veel meer onder controle, bedoel je?

Hij focuste zich op zijn werk. Hij werd niet zo snel afgeleid als ik. Ik kan je wel vertellen dat mijn biografie veel boeiender zal zijn dan die van hem ( lacht). Waarover moet je nog schrijven eens je beroemd bent? “Vandaag stond ik op en kocht ik een huis in Colorado.” Lees er de memoires van de succesvolste filmsterren maar op na: zo saai. Er gebeurt niets in hun bestaan.

Ik neem aan dat je intussen vrede hebt genomen met de situatie waarin je zit. Maar is er een periode geweest dat ze je dreigde te verbitteren?

Oh ja. Ik heb me lang gefrustreerd gevoeld. Verworpen door de muziekbizz. Dat ik om het hoofd boven water te houden door Europa moest toeren, zag ik toen nog als een straf. Ik voelde me een banneling. Maar als ik nu terugblik, prijs ik mezelf gelukkig. Ik besef dat mijn huidige situatie haast ideaal is: ik heb genoeg succes om altijd labels bereid te vinden om mijn platen uit te brengen, ik ben niet rijk genoeg om te stoppen en ik ben nog hongerig genoeg om te blijven schrijven. Omdat ik geen superster ben, blijf ik voeling houden met het gewone leven en droogt de bron niet op. Bovendien voel ik mij, sinds ik vijf jaar geleden Olivier leerde kennen, op het podium als een vis in het water.

Hij is jouw ‘Jimi Hendrix’.

Murphy: Inderdaad. Hij haalt geluiden uit een akoestische gitaar die je onmogelijk acht.

Durand: Dat is omdat jij mij de vrijheid gunt om dat te doen.

Ik moet bekennen dat ik akoestische concerten vaak enorm vervelend vind. Maar als jullie met twee unplugged spelen, is het fun.

Murphy: Wellicht omdat je ziet dat wij onszelf ook rot amuseren.

Durand: Voor ik bij Elliott kwam, speelde ik vooral elektrisch. Daardoor ram ik met dezelfde power op de akoestische gitaar.

Murphy: We spelen niet bepaald zacht. We kunnen niet verbergen dat we allebei rockers zijn. Ik ben nooit een folkzanger geweest. Ik ben nog nooit op een stoel gaan zitten op het podium. De dag dat ik dat doe, mogen ze me naar het rusthuis sturen.

Bewijst het Iain Matthews-avontuur dat je nu meer openstaat voor samenwerkingen dan vroeger?

Zeker. Ik zou graag steeds meer verbonden aangaan. Met Patrick Riguelle bijvoorbeeld. Naar mijn mening heeft hij een van de beste stemmen ter wereld. En dan heb ik het nog niet over de manier waarop hij lapsteel speelt. Ik hoop hem voor de volgende plaat te kunnen uitnodigen in de studio in Le Havre. Weet je, ik heb nooit in een groep gezeten. Met die symbioses probeer ik de schade een beetje in te halen. Toen we aan La Terre Commune werkten, had ik echt dat groepsgevoel. Heerlijk, want dat neemt de druk wat van mijn schouders weg. Anderzijds denk je iets harder na voor je met een idee komt aandraven. Het is bevrijdend, maar tegelijk stimuleert het je om je schrap te zetten.

Ik wou nog twee verhalen checken op hun waarheidsgehalte. Het eerste is dat je deze zomer een western zou draaien.

Ik speel in die film een outlaw die in het begin van de twintigste eeuw in Amerika gezocht wordt en naar Frankrijk vlucht. In die tijd werden in het zuiden van Frankrijk stille westerns gedraaid omdat de landschappen in bepaalde gebieden daar aan de prairies in Arizona doen denken. De man wordt achtervolgd door een detective. Het is vrij lowbudget. Mijn tweede film is dit. Ik was ook heel even in Roma van Fellini te zien.

Het tweede verhaal: klopt het dat het oorspronkelijk de bedoeling was dat Lou Reed je tweede album Lost Generation zou produceren?

Ja. Nadat ik die liner notes voor Live 1969 van The Velvet Underground had geschreven, heeft hij een lang telefoongesprek met mijn moeder gevoerd waarin hij met complimentjes zwaaide. We zijn nadien vrienden geworden. Hij was bereid om mij te helpen. Ik heb veel aan hem te danken. Hij heeft mij een contract bij RCA versierd. Zijn manager heeft ook een tijdlang mijn zaken behartigd. Hij zou inderdaad Lost Generation gaan produceren, maar door persoonlijke problemen werd hij verhinderd. Hij zat toen in die rare Metal Machine Music-periode en ik wilde niet langer op hem wachten.

La Terre Commune is uit bij Last Call/Bang! In concert op 9 juni in de AB-Club in Brussel.

Peter Van Dyck / Foto Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content