Mijn kat en ik staan erbij en we kijken ernaar. Niet naar beren die broodjes smeren, helaas, maar naar bommen die neersuizen met ongeziene kracht. Ik denk aan de woorden van een collega bij De Morgen. “Dat zal ons nog zuur opbreken”, zei ze toen destijds bekend werd dat Bush dan toch de nieuwe president werd van de Verenigde Staten. Verkozen met een haartje verschil. Het noodlot is dol op cynische knipoogjes.

Een ver familielid heeft alvast conserven en rijst ingeslagen. Ongerust belt hij me op om te vragen of ik weet hoe je een ‘veilige kamer’ maakt. “Strijkwater en schoenpoets hanteer ik met souplesse,” moet ik toegeven, “maar het afplakken van ramen behoort niet tot mijn courante overlevingspakket.” Voor het eigen hachje ben ik voorlopig niet bang ; Irak blijft ver van huis. Maar ik huiver als ik denk aan de laars die telkens opnieuw in hetzelfde gezicht wordt gestampt, aan de haat die we elders in de wereld aan het opstapelen zijn.

Daarnaast voel ik vooral deernis. Deernis voor het gezin in Bagdad waarover ik, kort voor de oorlog losbrak, een documentaire heb gezien. Ontroerend naïef vertelden ze hoe ze zich met een handbediende waterpomp in leven hoopten te houden als straks de elektriciteit uitviel. De vader was een brave loebas met een snor, de dochter had ogen als uit de verhalen van duizend-en-een-nacht. Lieve mensen, dat zag je. Ze straalden een hartelijkheid uit die ik hier, in de comfortabele setting van CM en Carrefour, maar zelden tegenkom. Optimistisch, ondanks dat zwaard van Damocles dat toen al driftig boven hun hoofden wiebelde.

“Bombardementen die qua intensiteit hun gelijke in de geschiedenis niet kennen”, toeteren de Amerikanen met gepaste trots. Daarmee vergeleken krijgt het corruptieschandaal in Antwerpen bijna iets lieflijks. Een storm in een glas vuil water waarin kredietkaarten en parfumflesjes rondwervelen, en warempel zelfs een prostituee die op kosten van de belastingbetaler de hoofdcommissaris heeft gepijpt. Het is een van de redenen waarom ik Clinton wel een geschikte vent vond, besef ik opeens : vanwege zijn gedoe met die stagiaire. Zo’n president heeft tenminste nog zin in het leven. Veel griezeliger is een president die door macht is bezeten en elke dag bidt.

De gruwel van de vorige eeuw is op mijn netvlies gestold tot een paar aangrijpende beelden. Een paard dat door de kracht van een granaatinslag in een boom is geslingerd en met lege oogkassen naar de wereld staart, als was het de drager van een oeroude vloek. Een allesverzengende atoompaddestoel. De spreuk ‘ Arbeit macht frei’boven een roestige toegangspoort.

“Auschwitz, oudje ? Daar lach ik eens mee”, lijkt onze nieuwe eeuw, de eenentwintigste, zijn voorganger nu te willen zeggen. “Hiroshima ? You ain’t seen nothing yet.” In de wieg al rolde hij met zijn spierballen en trakteerde ons op een beklijvend beeld : twee sierlijke vogels die zich met een fascinerende vanzelfsprekendheid in glimmende torens boorden. En hij was toen nog maar een baby-eeuwtje. Welke bloedstollende beelden zal hij als balorige puber de toekomst in keilen om er onze achterkleinkinderen nog van te doen gruwen ?

“De nieuwe generatie bommen is uitgerust met een gps-systeem”, leer ik van een correspondent die zich bijna in zijn enthousiasme en speeksel verslikt. “Ze treffen een doelwit tot op drie meter nauwkeurig.” “De daisy cutter“, verneem ik uit andere bron, “slaat een gebied met een straal van twee kilometer kaal.” Het wordt verkondigd alsof het doorbraken betreft in de medische wetenschap. Goorder nog vind ik dat het simpele woordje ‘ freedom‘ zo ontheiligd wordt, dat het stilaan naar stukgekauwde kauwgom smaakt.

Terwijl mijn wereldbeeld op z’n fundamenten davert (is de aarde dan toch plat en loeren daaronder draken ?), klamp ik mij vertwijfeld vast aan de smaak van rijpe aardbeien en de geur van versgemaaid gras. Ik luister naar het ruisen van de lindebomen en naar Blond, de nieuwe cd van De Mens. Maar in deze tijden valt nauwelijks aan de droefenis te ontkomen. “Ik ben weer in Ellendegem gestrand”, klinkt de laatste zin van het schijfje. Spontaan dwaalt mijn aandacht weer af naar dat andere Ellendegem, te groot en verafgelegen om te eindigen op dat oer-Vlaamse achtervoegsel. Hoe zou het dat gezin in Bagdad nu vergaan, vraag ik mij af. Zou het lukken met hun waterpompje ? Ik kan wel janken als ik aan de ogen van die dochter denk.

Hier in Gent zijn koffie, melk en chocolade gelukkig nog volop beschikbaar. De ellende smaakt dezer dagen gesuikerd en raar. “Ben jij bang voor de grote boze Bush ?” vraag ik aan mijn kat die de blik van het televisietoestel afgewend heeft en nu ligt te soezen in een streep heilzame lentezon. Aandachtig kijkt ze mij aan. Geruime tijd blijft het stil, alsof ze de tijd neemt om de zaak uitvoerig te overwegen. Uiteindelijk knippert ze met de ogen, opent de bek en stoot een rasperige ‘miauw’ uit. We zijn vier uur in de middag. Hoog tijd voor een vers blikje voer.

Jean-Paul Mulder

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content