Op 18 januari is het tien jaar geleden dat de Engelse schrijver Bruce Chatwin aan aids overleed. Met zijn weduwe Elisabeth, schaapherder en traveler, leggen we zijn portret samen.

Jullie zijn te vroeg”, roept een hoge vrouwenstem vanachter een openstaande deur. Dezelfde stem die drie dagen eerder met grote accuratesse over de telefoon de weg heeft uitgelegd – compleet met de nummers van de wegen en de afstanden, tot op een hectometer nauwkeurig. Een uur ten westen van Londen zijn we een landweg ingereden en aan een tweesprong bij het bordje Homer End linksaf omlaag gegaan. Het voormalige schoolgebouwtje in L-vorm ligt in een ongeschonden vallei, achter de deur heerst ordelijke chaos en de geur van een huis dat een tijdje onbewoond is gebleven. “Maar ga alvast zitten,” roept de stem weer, “in het achterste kamertje.”

Elisabeth Chatwin is onverwacht klein, getaand, met een gegroefd gezicht en pittige ogen. Een veel te zwaar brilmontuur. Door het raam dat op het aflopende grasland uitkijkt, zien we haar een slaapzak over de wasdraad gooien. Het volgende moment is er keuze uit koffie en een half dozijn soorten thee waarvan ze de Chinese en Japanse namen opsomt.

Dan kijkt ze weer door het raam, naar de schapen op de helling. Ze lacht, “they are my babies”, vertelt over onbekende schapenrassen en hun kwaliteiten, en dat het zwarte schaap eigenlijk donkerbruin is.

We zijn omringd door objecten, schelpen, schilderijen, wandtapijten. En door herinneringen aan – als we even Norman Lewis buiten beschouwing laten – zowat de grootste naoorlogse travel writer die Engeland gekend heeft. Het beeld dat hij heeft nagelaten is op zijn minst verwarrend. Volgens sommigen was hij een genie, anderen vonden hem een poseur die te kwistig met namen strooide. Een derde groep catalogeerde hem als mythomaan. Alleen over de kwaliteit van zijn werk is iedereen het eens. Susanna Clapp, die zich vorig jaar aan een soort biografie waagde, probeerde een portret van de man samen te stellen in het eerste hoofdstuk van haar boek. “Bruce Chatwin was a traveller, a teller of tales and a connoisseur of the extraordinary.” Zijn eigenschappen vatte ze samen onder de titel Chatwinesque.

“Het is een mooi woord, maar ik geloof niet dat ze het zelf bedacht. Zelf zal ik me Bruce altijd herinneren als terribly funny and amusing, als een grappenmaker die ter plekke de gekste verhalen verzond. En voorzien van een onwaarschijnlijk aanstekelijk dynamisme. Zelfs als hij door het huis liep, kookte hij over van enthousiasme over iemand die hij net had ontmoet, over een object dat hij gezien had of gewoon over een van zijn nieuwe ideeën. The energy went on and on and on. (aarzelend) Natuurlijk had hij ook zijn donkere momenten, alle creatievelingen worstelen ermee. Als het schrijven niet meezat, sloeg het enthousiasme om in wanhoop. Bruce sprak van de black dog. Dan gingen de stemmingen op en af.”

Is de rusteloosheid een onderdeel van de black dog?

Elisabeth Chatwin: Ik neem aan van wel. Bruce voelde zich maar op één plek thuis: in de Black Hills en de regio errond. Hij ging er telkens weer naar terug, omschreef het gevoel in één zin, “my heart lifts up when I come up this valley”. Maar voor de rest had hij geen wortels, al voelde hij zich intellectueel meer thuis in Frankrijk. Omdat Fransen kennis en hersenen weten te appreciëren, en zijn boeken beter ontvangen werden op het continent.

Hij moet zo goed als nooit thuis geweest zijn.

Soms zakte hij voor een maandje naar hier af, nooit langer. Toen we nog in Gloucestershire woonden, raakte hij helemaal van de kaart omwille van de afzondering. Hier lukte het iets beter omdat hij zich op een uurtje van Londen wist en een half uur van Oxford. Hij zocht altijd nieuwe mensen, een andere omgeving. Met Charles Tomlinson, die hier in de buurt woonde, voerde hij eindeloze gesprekken. Anderen raakte hij dan weer snel beu. (grinnikend) Er is wel eens geopperd dat hij altijd maar ronddoolde omdat hij de mensen die hij ontmoette zo snel versleet door de intensiteit waarmee hij met hen omging.

Alleen als hij schreef, kon hij even stilzitten. Hij was dan totaal geconcentreerd en schreef de hele dag door. ’s Avonds maakte hij een wandeling of een ritje op de fiets, of wilde andere mensen zien om de batterijen weer op te laden. Het klopt dat hij behoefte had aan een publiek, aan mij als toehoorder had hij niet genoeg. Hij wilde mensen amuseren en door hen geamuseerd worden. Ook als we onderweg waren, ging dat proces de hele tijd door.

In zijn boeken dolen de meest buitengewone types rond. Hij leek wel gespecialiseerd in het ontmoeten van ongewone passanten.

Als hij één talent had, dan was het wel om mensen te openen, binnen een paar minuten binnenstebuiten te keren. Aan een toevallige voorbijganger aan de bushalte vroeg hij meteen wat die aan het lezen was, wist onmiddellijk of hij met paarden bezig was dan wel kasseien legde. En als het onderwerp hem interesseerde, vond hij dat een wonderlijke ontdekking. Na zijn dood kreeg ik buitengewone brieven van mensen die hem in een café hadden ontmoet, op restaurant of bij de bushalte. Die dachten allemaal dat hij hun beste vriend was. Niemand nam aanstoot aan zijn nieuwsgierigheid omdat hij er zo goed en onschuldig uitzag, net een engel. Dat blonde haar en die blauwe ogen en die ontwapenende glimlach. Met een geweldig zelfvertrouwen ook, mensen waren meteen tot hem aangetrokken. En hij speelde als de volmaakte imitator het spel mee.

Sommigen vonden hem een poseur, een namedropper.

Dat was hij niet. Hij kende gewoon iedereen en hij wist zoveel. Hij had het niet nodig om indruk te maken. Kletsen en small talk vond hij tijdverlies. Tegelijkertijd was hij een entertainer die ervan hield om mensen aan het lachen te brengen. En natuurlijk groeiden die verhalen voortdurend aan, werden ze almaar mooier. Soms hoorde ik ze jaren later terug, aangedikt en bijna onherkenbaar.

Ook objecten vielen meteen ten prooi aan zijn enthousiasme.

Hij zag gewoon meer dan een ander. In een winkel vol met rommel viste hij meteen het meest interessante voorwerp op, en dan begon hij uit te weiden over hoe het gemaakt was en aanvoelde – al zijn zintuigen stonden altijd op scherp. Ik geloof dat het grotendeels met zijn opleiding bij Sotheby’s te maken had, maar hij bleef volhouden dat iedereen het kon leren. Hij bezat natuurlijk het Oog én de training. Je kan een leek misschien leren kijken, maar niet leren om ook te appreciëren wat hij zag. Daar kwam nog een ander aspect bij: een groot deel van zijn charme lag in de manier waarop hij dan bij anderen dat enthousiasme kon overbrengen. Dat kwam door zijn enorme kennis, of het nu over een Japans, een Polynesisch dan wel een voorwerp van bij de Eskimo’s ging. Hij had de leergulzigheid van de autodidact, deed eindeloos opzoekingswerk, en als hij één keer iets gezien had, vergat hij het nooit weer.

Contradicties waren hem niet vreemd. Zo wilde hij een ascetisch verzamelaar zijn.

Dat idee van ascetisme komt van de nomaden, die niets bezaten behalve wat ze konden meedragen. Veel van wat hij verzamelde was erg klein, dingen die in je jaszak konden. Als het maar ongewoon was.

Viel hij ook op u omwille van het ongewone?

Ik zou het niet weten. Ik was wel de enige Amerikaanse bij Sotheby’s, en hij een unieke kompaan. We gingen vaak naar Wales en onderweg vertelde hij verhalen of zong, we liepen antiekwinkels plat – een wonderlijke tijd. Eigenlijk is hij nooit echt veranderd, ook al raakte hij meer in zichzelf gekeerd toen hij begon te schrijven. Hij kon ’s morgens opstaan zonder een woord te zeggen, verscheen aan het ontbijt en bleef gewoon zwijgen. De ochtend was zijn moment van de dag, dan kon hij uren bezig zijn en schrijven. Op reis moest hij na drie dagen dringend aan het werk.

Was hij bij Sotheby’s zo anders?

In het begin genoot hij er geweldig van, maar gaandeweg werd de zaak groter en bureaucratischer. De kwaliteit van de schilderijen werd minder terwijl de prijzen stegen, en hij had er een hekel aan om de prijzen te pushen. In Edinburgh studeerde hij 2,5 jaar archeologie, maar toen de prof de universiteit verliet, kon hij het niet meer opbrengen. Hij zag zichzelf geen graven ondersteboven halen en beenderen opdelven. Hij kon het vooral niet hebben dat er nooit over esthetiek gesproken werd, dat archeologen alleen maar in afmetingen en getallen geïnteresseerd waren. Hij zat toen met zijn gedachten al helemaal bij de aboriginals. Hij zag in hen de laatste jagers en voedselverzamelaars, en hij was verrukt dat er nog zoveel van hun cultuur en gebruiken overgebleven was.

Salman Rushdie betreurde dat zo weinigen de echte Chatwin hebben gekend. A man of great heart and deep feeling…

Ik geloof dat het voor Bruce heel moeilijk was zijn gevoelens bloot te geven. Hoewel ik ook geloof dat zijn werk gaandeweg dieper en persoonlijker werd. Het volgende boek dat hij in gedachten had, moest aansluiten bij de grote Russische romans.

Met innerlijke stormen in de grote Russische traditie…

(lachend) Precies! Hij was er klaar voor, wilde die richting uit, had een duidelijk verhaal voor ogen waarvan ik alleen stukken ken en sommige van de karakters die hij wilde gebruiken. Maar hij begon nooit met het eigenlijke schrijven ervan. Tegen de tijd dat hij What am I doing here? beëindigd had, was hij te ziek om te schrijven. Dat resulteerde in een grote frustratie. Hij leed onder de problemen met zijn handen, een soort neurologisch defect, vergelijkbaar met iemand die een beroerte heeft gehad, die verlamd is maar mentaal nog helder is gebleven. Zijn geest draafde gewoon door, hij dicteerde af en toe stukken, maar dan moest hij ophouden. Hij wilde naar Parijs voor het vervolg van het verhaal en besefte dat hem dat niet meer zou lukken.

Na zijn dood heeft u zelf nog een flink stukje gereisd.

Al twintig jaar ga ik een paar keer per jaar naar India, ik hou van trekkings op de westelijke kant van de Himalaya. Ik zie het niet als reizen, je hoeft niet meer te doen dan op een vliegtuig te stappen en ter plekke staan er dragers en muilezels klaar. Ik hou van de natuur en van het stappen, maar dat staat niet centraal in mijn leven. Terwijl Bruce ervan overtuigd was dat de geest pas op dreef kwam door het stappen. Ik voel India aan als een tweede thuis. Nee, het heeft voor mij niks spiritueels, ik ben completely down to earth. Ik kom net terug uit Bhutan, dat helemaal ongeschonden is. Alleen rijke toeristen worden er toegelaten. Maar het is een wonderlijk land waar iedereen zeer goed Engels spreekt. Ik wil ook terug naar Mongolië met zijn overweldigende natuur – een paradijs zonder volk, zonder prikkeldraad of grenzen. Met in het groene noorden een overvloed aan bloemen, yaks, meren en bossen die straks door de Japanners geveld worden. (geërgerd) Nadat ze Tasmanië en Chili ontbost hebben, willen ze nu Mongolië aanpakken, waar de prachtige Siberische lork groeit. Hardhout dat ze tot eetstokjes omvormen, of tot bekisting voor het beton waarmee ze hun bouwwoede uitleven. Ik heb in Mongolië op de steppe gereden en now I’m hooked. Ik wil terug voor ik er te oud voor word.

Ik ben een paar keer met Bruce opgetrokken, naar Afghanistan, Pakistan, Noord-Afrika. Een paar keer belde hij van onderweg, eenzaam en vol heimwee… Hij was vaak ziek onderweg. Maar ik had het huis en de tuin, mijn groenten en mijn bloemen – mijn echte passie.

Nooit zelf willen schrijven?

Waarom zou ik? Er schrijven al zoveel mensen, en ik zou niet goed genoeg zijn. Schrijven maakt me alleen maar nerveus.

Er leeft een hardnekkig verhaal over Chatwins ongepubliceerde teksten, in de vorm van gecodeerde dagboeken, die nooit het daglicht hebben gezien. Elisabeth Chatwin schudt het hoofd als ik het vertel.

Verzinsels van Redmond O’Hanlon. Er zijn alleen de moleskin-notitieboekjes die hij altijd in zijn broekzak meedroeg. Daarin schreef hij alles: recepten, telefoonnummers, gesprekken. Gewoon als geheugensteuntje. Ze liggen nu in de Bodleian Library in Oxford. Wie mijn fiat heeft, mag ze inkijken.

En de fameuze boxen?

Dat verhaal klopt, al blijft er slechts één van over, de God Box. Bruce was in Mauretanië toen ze me belden vanuit Heathrow, er lagen twee pakken voor mij. Er staken stoffen in, apenschedels, gekko’s, de maag van een dier dat ik niet kende. Sommige van die spullen gebruikte hij voor zijn dozen, twee gingen over Afrika, één over Mars. Twee boxen heeft hij gewoon vernietigd.

Hij schreef ook over de wonderlijke, zelfgemaakte postzegels van Donald Evans.

Ze waren ronduit schitterend, maar we hebben er ooit maar eentje van gehad en die werd weer verkocht toen de zoveelste financiële crisis eraan kwam. Niemand gelooft dat Bruce tot aan het verschijnen van de Songlines geen cent bezat, omdat hij zo’n slechte agent had. Als het te krap werd, verkocht hij gewoon wat van zijn spullen. Hij was helemaal niet aan materieel bezit gehecht: hij had de keuze tussen reizen en daarvoor objecten verkopen of gewoon thuiszitten tussen zijn spullen. En vertrouwde op zijn Oog om als het echt nodig was nieuwe objecten te vinden en die te verkopen. In 1970 zat hij zelfs helemaal aan de grond, ik kwam terug uit India en hij had bijna alles verkocht – gewoon om wat eten te kopen. Het was verschrikkelijk.

We lopen door een lange kamer waarvan één zijde uit glas bestaat, het raam ingepakt in plastic. Wandtapijten aan de muren, objecten overal, schalen met schelpen en stenen. Een klein schilderijtje met daarop Poq en Qiperpoq, de eerste twee Groenlandse ambassadeurs zoals die in 1724 een bezoek brachten aan de Deense koning Frederic IV. Aan de raamzijde de erg elegante, pootloze astronomenstoel die Chatwin bij een antiquair op de kop tikte. Tegenover de witgekalkte haard die bewaakt wordt door een soort kartonnen schaap, eindigen we het gesprek met de onvermijdelijke vraag.

Waarom al die geheimzinnigheid omtrent zijn ziekte?

Bruce wilde in de eerste plaats zijn ouders sparen, vreesde het ergste als ze het nieuws zouden vernemen. Al zijn vrienden waren op de hoogte, zijn ouders hebben pas een jaar na zijn dood vernomen dat hij aids had. Zijn vader, een advocaat, nam het redelijk goed op. Maar zijn moeder stond ineens voor een afgrond. Het bleek een vreselijke ervaring die nog werd benadrukt doordat sommige van haar kennissen haar begonnen te ontwijken. Het klimaat van meer dan tien jaar geleden was helemaal anders…

Pierre Darge / Foto’s Jean Patrick Meert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content