El Condor Pasa

Hoe haalde ik het in mijn hoofd om, zonder ruiterervaring, deel te nemen aan een expeditie in de Andes ? Te paard van Chili naar Argentinië over een hachelijke route : ik vertrok, en liep er condoritis op.

Te paard de Andes over

Dinsdag : ogen dicht, vertrouw op God

In het vliegtuig, op weg naar Santiago de Chili, durf ik voor het eerst Crossing the Andes door te nemen, de documentatie van de ruiterexpeditie waar ik, met lood in de schoenen en angst in het hart, aan zal deelnemen. Voor alle duidelijkheid, ik ben een absolute beginneling, tot zes weken voor mijn vertrek heb ik nooit op een paard gezeten. Opzet van de Andestocht : te paard van Chili naar Argentinië trekken, over dezelfde duizelingwekkende bergkammen die de Spaanse conquistadores 500 jaar geleden bedwongen. Over dezelfde onbegaanbare paden waarover de Argentijnse generaal San Martin een leger van drieduizend soldaten aanvoerde om Chili in 1817 van de Spanjaarden te bevrijden. Een historische route dus, voor Zuid-Amerikanen even legendarisch als de doortocht van Hannibal over de Alpen of de napoleontische veldtochten voor ons.

Verontrust lees ik : “Dit is de categorie ‘Ogen dicht, vertrouw op God en vooral op het paard’. Peter Stuivenberg verwoordt in zijn roman In het Westen huilt de condor precies waar het om draait : ‘Angst, wat moet je ermee ? Afgrond na afgrond verdwijnt de angst en maakt plaats voor begrip, schoonheid en het verrukkelijke gevoel om dit alles te mogen beleven. Soms staat het denken over het heden stil, als het paard, wankelend op de benen, net wel of net niet zijn evenwicht bewaart. Het leven voelen tot in de toppen van je tenen kan niet zonder angst. De risico’s trekken als vanzelfsprekend voorbij’.”

Snel klap ik de brochure dicht en luister naar het gekeuvel van mijn reisgezellen, stuk voor stuk doorgewinterde ruiters : een handvol Vlamingen, een Spanjaard, een Canadese en een Nederlandse. Over paarden hebben ze het. Hoe kan het ook anders ? Haast allemaal kregen ze het paardrijden met de paplepel ingegoten. Aanvankelijk zwijg ik stilletjes over mijn gebrek aan ervaring. O ja, sinds ik beslist heb mij in dit avontuur te storten, heb ik wel enkele lessen gevolgd. Met oneindig veel geduld heeft Frans, een echte Vlaamse cowboy, mij de basisbeginselen van de westernrijstijl bijgebracht. Makkelijk was het niet, want de angst lag altijd op de loer. Dat een paard zo hoog, zo snel en zo krachtig is, sneed mij keer op keer de adem af. En toen ik, enkele dagen voor mijn vertrek, moest leren galopperen, sloeg mij de wanhoop zo kil om het hart dat Frans mij met de beste wil van de wereld niet kon overtuigen in galop te gaan.

Waarom iemand als ik (geen ruiter, geen held, geen avonturier, maar een heuse angsthaas) dan toch zo’n extreme expeditie wil ondernemen ? Omdat het Andesgebergte al mijn hele leven tot mijn verbeelding spreekt. Omdat ik mijn hoofd eens leeg wil laten lopen. Weg deadlines, pc, gsm, fax, mailbox. Omdat ik mijn lijf nog eens wil voelen. Nu het nog kan. En ja, omdat ik het paardrijden, volgens de edele principes die Frans mij heeft bijgebracht, wil uitproberen : “Geef je over, laat je gaan, wring niet tegen, vertrouw op het paard. Daar in de Andes is een mens niets. Alleen een paard weet hoe het zo’n tocht tot een goed einde kan brengen.”

Woensdag : never say never

In Santiago hebben we gelukkig nog dat ene dagje : even acclimatiseren en de laatste ruiterspullen kopen. Chaps (beenbeschermers) en een echte Zorro-hoed zijn onontbeerlijk volgens Marcos, onze Chileense gids- andinist-overlevingsexpert in het hooggebergte.

“Nog nooit lag er in deze tijd van het jaar zoveel sneeuw”, mompelt hij bezorgd. “De overtocht zal extreem zwaar en moeilijk zijn.”

Gebeuren er wel eens ongelukken ? vraag ik kleintjes. Ook paarden kunnen toch struikelen, vallen, falen, nee ?

“Ja”, zegt hij aarzelend en dan, breed lachend : “Maar met onze paarden is er nog nooit een dodelijk ongeluk gebeurd.”

Never say never”, grap ik losjes.

“Stel mij dan ook nooit meer deze vraag”, klinkt het plots bloedernstig. “En onthou dit : wie de gevaren van de Andes kent, zal nooit met de bergen spotten.” En meteen herinner ik mij dat Marcos niet meelachte toen we grapjes maakten over het Uruguyaanse rugbyteam dat in de winter van 1972, niet ver van onze route, een noodlanding moest maken. Het nieuws dat de overlevenden hun dode makkers hadden opgegeten, schokte de hele wereld.

Donderdag : een muur van sneeuw

Met een busje gaat het noordwaarts, richting San Felipe, en dan verder, tot in Los Patos, op 1150 meter het laatste bergdorpje van de bewoonde wereld, waar we aan de politie onze documenten moeten voorleggen. En dan loopt het fout. Stuurse douaniers willen ons niet doorlaten. “Massa’s sneeuw op de bergpas, tot vier meter hoog,” klinkt het nors, “de doortocht naar Argentinië is absoluut onmogelijk.” Bovendien vernemen we dat de Argentijnse gaucho’s, die ons halverwege met verse paarden en voedselvoorraden tegemoet zouden komen, in de problemen zijn geraakt. De sneeuw lag inderdaad veel te hoog, twee paarden zijn gestruikeld, een eind van de berg gerold, ernstig gewond.

Daar staan we dan. Ontgoocheling alom. In één zucht is de mythe – het Andesgebergte te paard oversteken – weggeblazen. Dus zit er niets anders op dan op Chileens grondgebied te blijven en, in samenspraak met Marcos en de arriero’s (Zuid-Amerikaanse cowboys) een nieuwe route uit te stip- pelen.

Met pisco, de plaatselijke likeur, spoelen de ruiters één voor één hun teleurstelling door. Zelf weet ik niet zeker of ik wel zo ontgoocheld ben dat de meest extreme koude en de 5000-metergrens ons bespaard zullen blijven. Bovendien zitten we intussen rond een vuur, te midden van de Andes, onder een spectaculaire sterrenhemel. De weidsheid van deze plek snijdt me de adem af. Argentinië of niet, wat kan het me schelen ? Hier en nu is er zoveel schoonheid, lucht en ruimte dat woorden en gedachten verstommen, en er geen plaats is voor spijt.

Vrijdag : Appelsien laat zich zien

Om zes uur komt de zon op, en het kamp tot leven. De meesten hebben buiten geslapen. Matje en slaapzak, meer hebben ze niet nodig om zich geborgen te voelen. Ik, verwend nest, heb veiligheidshalve toch maar de beschutting van een tentje opgezocht. Om halfacht arriveren de arriero’s ( Don Pepe, Cristian, Amarillo en Bartolo) met de paarden en de pakezels. Donkere, doorgroefde mannen die zelfs de kleinste bergpaadjes als hun broekzak kennen. “Een gesloten en verlegen volk,” legt Marcos uit, “mannen die hun vee in de lente, na het smelten van de sneeuw, over het gebergte drijven, op zoek naar verse grasvlaktes. Van hun vaders en grootvaders hebben zij de bergroutes leren kennen, want wegen of paden zijn hier niet.”

In gedachten kiezen de ruiters het exemplaar van hun dromen uit, maar uiteindelijk is het Don Pepe, de oude paardenbaas, die beslist wie welk paard krijgt. Naranja is voor mij bestemd. Appelsien, doop ik deze sinaas. Een sterk, zelfzeker en opgewekt dier. Een beetje eigenzinnig, net eigengereid genoeg om zich niet al te zeer door mijn onzekerheid uit het veld te laten slaan.

Het eerste contact met Naranja is al zo onwennig dat ik mijn benen in een kramp tegen haar warme lijf druk, zodat ze zich meteen in een snelle draf stort. En, nauwelijks bekomen, gaat het de bergen in, een snelle keienrivier over alsof het niks is. Hop-hop-hop, zo vinnig is mijn paardje dat het almaar in draf, en liever nog in galop wil. Hellingen, steil en heet. Cactussen, struiken, takken. Keien rollen onder haar benen weg, en ik heb niets, niets anders meer om op terug te vallen dan de goede raad van mijn bezorgde metgezellen : “Als ze klimt : rechtop staan in je stijgbeugels, zitvlak omhoog en naar voren leunen. Als ze daalt : met je hele lichaam naar achteren gaan hangen, zo ver je kunt. Hoe moeilijker het terrein, hoe losser de teugels. Hielen naar beneden, benen niet tegen het paard klemmen. Ontspannen !”

Ik doe mijn best, ik doe zo mijn best om al die goede raad op te volgen en mij te ontspannen. Maar hoe doe je dat als je op een steile bergflank stapt, met rechts een afgrond, honderden meters diep, en links torenhoge rotsblokken getooid met de wrakstukken van een neergestort sportvliegtuigje ? En dan, godzijdank, heeft Iets of Iemand de oneindige goedheid mijn verstand uit te schakelen zodat ik minutenlang niets meer hoor of zie, en alleen maar doodstil op mijn paard blijf zitten. Blank is mijn geest, een beter woord kan ik voor deze vreemde toestand niet bedenken.

Pas als we eindelijk die gruwelijke afgrond voorbij zijn, dringt er slechts één besef tot mijn benevelde geest door. Dat dit paard op deze tocht mijn alles is : mijn gids, mijn veiligheid, mijn vervoermiddel, à la limite ook mijn leven. En op het ritme van haar trage stappen besef ik dat overgave het enige woord is dat op deze reis van tel zal zijn.

’s Avonds ben ik kapot, en kan ik nauwelijks geloven dat ik de dag heelhuids doorgekomen ben. Te veel emoties, te veel indrukken voor één dag. Louter fysiek gezien heb ik mijn eerste ruiterdag wonderwel overleefd. Spierstijfheid zal best meevallen, alleen mijn billen protesteren. Kleine etterkopjes blinken onder de rand van mijn slip. “Morgen geen onderbroek, of een lange”, luidt het unanieme advies van mijn gezellen. In afwachting smeer ik er alvast een ontsmettende zalf op.

Zaterdag : pure erotiek

Om zeven uur, als ik uit mijn tentje kruip, hebben de arriero’s de paarden en de ezels al bijeengedreven en zijn ze druk in de weer de kampkeuken op de muildieren te laden. Groenten, vlees en fruit, pisco en limonade, bestek, borden en bekers, een tafel, klapstoeltjes, ja, zelfs verse eieren worden in grote, houten kisten op de ezels geladen. Ten tijde van Out of Africa, toen ik Meryl Streep en Robert Redford in de Keniaanse savanne bij maanlicht zag dineren, leek mij dat het toppunt van luxe en extravagantie. Maar ook hier baden onze maaltijden in pure romantiek, dankzij een decor van besneeuwde bergtoppen en de zorg van twee onweerstaanbare koks : vader Hugo en zoon Claudio.

Na het ontbijt vertrekken we rustig, maar voor ik het goed en wel besef, moeten we een keienhelling af, pal naar beneden, recht naar een kolkende rivier. De ruiters dwingen hun paard, harder en harder met beide hielen in de flanken van het dier, om het toch maar te overtuigen zich in deze akelige diepte te storten. En ja, daar gaan ze, terwijl ik aarzelend (bang, veel te bang) mijn paard laat begaan tot we plots op een onmogelijk richeltje staan. De anderen zijn intussen beneden aanbeland, hebben de venijnige rivier al overgestoken en roepen mij goedbedoelde aanmoedigingen toe. Maar ik blokkeer, besef glashelder dat mijn paard en ik dood, morsdood zijn als we hier in de diepte storten. En hoe langer ik op dit richeltje sta, hoe scherper de paniek, hoe onzekerder het dier, hoe groter de kans op ongelukken. En dan is er plots Paul, onze expeditieleider, die blijkbaar wat achtergebleven was. Zo dicht hij kan, nadert hij mij, tot vlak onder het richeltje en beveelt me dan, met een kalmte en vriendelijkheid waar ik hem eeuwig dankbaar voor ben, mijn paard helemaal om haar as te draaien en haar hard en stevig aan te porren om pal naar beneden te gaan. En puur op overlevingsinstinct doe ik, verlamd van schrik, wat hij me vraagt. Naranja schuift naar beneden, struikelt, glijdt nog verder de diepte in maar blijft, als bij wonder, overeind. Denken en voelen kan ik niet meer, we zijn aan de rivier, opnieuw weigert mijn paard, opnieuw plant ik mijn hielen in haar flanken en slechts enkele tellen later voert ze me in galop de helling aan de overkant op. Daar staan de anderen mij op te wachten, gul met complimenten, maar zelf barst ik in tranen uit, net als Naranja trillend over mijn hele lijf.

En toch, en toch is de angst ook vreemd verbonden met genot. Zoals een van de vrouwen mij zachtjes toefluistert : “Als de snelheid en het ritme je te veel worden, denk dan aan de mooiste vrijpartij die je je kunt inbeelden. Waarom houden zoveel vrouwen – én mannen – van paardrijden, denk je ? Velen zullen het ontkennen, maar wie eerlijk is met zichzelf, geeft toe : op sommige, sublieme momenten is paardrijden pure erotiek.”

Zo had ik het nog niet bekeken en ik neem me dapper voor haar woorden bij de volgende galop te beproeven. En ja, het werkt. Voor het eerst begin ik, tot mijn eigen verbazing, voorzichtig te genieten van het ritme van dat warme lijf. En van het gevoel gedragen te worden, zo anders, zoveel intenser dan op een gemotoriseerd ding de wereld te verkennen. En eindelijk begin ook ik het ene adembenemende landschap na het andere op te merken, te mooi haast om naar te kijken. En voel ik de nietigheid van ons, kleine ruiters, in dit immense decor.

Zondag : de luxe van de eenvoud

Voor het eerst laten we ons bivak staan en maken een dagtocht naar een desolaat en mysterieus meer. Hoger en hoger gaat de tocht, voorbij de 3000-metergrens en dat zullen we geweten hebben. Vage hoofdpijn en ademnood. Ook de paarden hebben last, ze snuiven, trekken en zwoegen over gevaarlijke rotsflanken, door sneeuwvlakten en verraderlijk moerasgebied waar ze soms tot hun buik in wegzakken. Telkens Naranja stopt om even op adem te komen, voel ik haar lijf onder mij pompen, haar hart van inspanning jagen. “In vergelijking met deze dieren zijn onze paarden verwende luxebeestjes, tere kasplantjes”, klinkt het eensgezind. “Geen halve dag zouden onze dieren dit werk aankunnen. Morsdood vallen ze.” Groot is het respect voor deze criollo’s (spreek uit : kri-jojo, een Chileens paardenras). De taaie paarden zijn oersterk en hebben een doorzettingsvermogen waar je de eerste dagen versteld van staat, maar waar je zo snel aan went dat zelfs ik, na drie dagen te paard, doodgemoedereerd met Naranja langs de ijzingwekkendste ravijnen stap en ja, mij zelfs met plezier aan haar spontane drafjes en galopjes overgeef.

Aan het meer eten we wat brood en kaas. Marcos, de andinist, zit zwijgend naast mij. “Als kind hield ik ervan om in de bergen te zijn”, zegt hij na een lange tijd. “Hier heb ik geleerd om in de sneeuw, de wolken en de rotsen te lezen. Mijn vader wilde dat ik in het leger of bij de marine zou gaan. ( schamper) Onmogelijk voor mij. Dus ben ik berggids geworden en heb ik van mijn passie mijn beroep gemaakt. Op die manier kan ik de hele dag in de wilde natuur zijn. In de stad draait het leven om werk, stress, geld en macht. Hier gelden andere regels en wetten, vallen zovele dingen weg en vind je toch alles wat je zoekt. Hier gaat alles traag en stil, stopt zelfs de tijd. Als je stil en kalm bent, kun je hier ook vrede vinden. Dat is moeilijk én makkelijk tegelijkertijd. Wat je vindt, hangt ook af van de mensen met wie je de bergen intrekt. Toegegeven, soms weegt de verantwoordelijkheid voor een groep trekkers zwaar. Dan snak ik ernaar weer eens alleen de bergen in te gaan, gewoon voor mezelf, om opnieuw te voelen hoe het was om hier als kind te zijn. Zonder die eenzame, kostbare momenten zou ik niet kunnen leven. ( bezorgd) Vaak vraag ik mij af hoelang deze plek nog intact zal blijven. Nu al zijn zoveel toegangswegen tot het gebergte afgesloten, enorme stukken natuurgebied opgekocht, in privé-handen terechtgekomen. Zeker weten, de dag dat men hier koper vindt, zal alles moeten wijken voor de mijnindustrie.”

Haast onmerkbaar is Els erbij komen zitten. Niets laat vermoeden dat deze eenvoudige, bestofte vrouw in het dagelijks leven de druk bezette manager van een groot bedrijf is. Met grote ogen kijkt ze me aan : “Gisteren vroeg je me waarom ik bereid ben een pak geld te betalen voor uiterst eenvoudige dingen als slapen in open lucht, een absoluut gebrek aan comfort en sanitair, het ontbreken van elk spoor van menselijke beschaving, honger, kou en vermoeidheid. Akkoord, wellicht betaal ik voor deze reis evenveel als wat anderen spenderen aan een dure vakantie in een chic hotel. Maar die prijs betaal ik graag voor de unieke luxe om dagenlang in de meest pure natuur te verblijven zoals je die haast nergens meer vindt. Heerlijk vind ik het om hier geen douche, computer of gsm te hebben. Nergens voel ik mij zo goed als hier, lekker vuil, onder een dikke laag stof. Alleen in de bergen kan ik mij helemaal leeg laten lopen. En dat ik hier niet op het sterkste en snelste paard rijd, kan me geen barst schelen. Integendeel, hoog op haar rug, stappend op haar ritme, vind ik niets heerlijker dan stilletjes de uren te laten verstrijken en zwijgend de bergen op mij te laten inwerken.”

Maandag : hoogteziek

Rustdag vandaag, en dat is maar goed ook. De hele nacht heb ik liggen rillen en beven in de tent, barstende hoofdpijn, nauwelijks een oog dicht gedaan. Is het de hoogte ? De vermoeidheid ? De warmte overdag ? De koude ’s nachts ? Marcos heeft dezelfde kwaal als ik, Frans heeft maag- en darmproblemen, Isabelles gezicht is lelijk gezwollen, An heeft haar voet verstuikt. Maar een halve dag platte rust doet wonderen, en ’s middags klim ik al een eind de berghelling op tot ik vier valleien ver kan kijken, onze paarden op een verre bergflank ontdek en ons kampement, een rots naast een rivier, in het dal zie liggen. Laguna del Toro noemen de arriero’s deze plek, onvindbaar op een kaart, want hier zijn geen paden, geen plaatsnamen, zelfs niet de geringste schuilplaats. Het enige, echte oriëntatiepunt ligt om de hoek, beloofd voor morgen : de Aconcagua, de hoogste, de mooiste, de meest imposante top van het continent.

Dinsdag : de dagen vervagen

Vier dagen zijn we nu in de vrije natuur, behoorlijk vervuild, door onze voorraad propere kleren heen. Handen vol doorns, nagels met rouwrandjes, bestoft, vaak blazend van de kou : zo trekken we hoger en hoger.

An heeft, op aanraden van de arriero’s, haar paard voor een ezel ingeruild. Zachter en comfortabeler voor haar verstuikte voet, zo blijkt. Ze heeft ook steeds meer last van condoritis, onafgebroken turend naar de hoogste toppen in de hoop die fabelachtige vogels te zien, de schrik én tegelijkertijd de trots van het Andesvolk. “Tot vier meter spanwijdte”, pochen de Chilenen en achtervolgen haar onvermoeibaar met het El condor pasa-deuntje. En plots, terwijl wij in volle concentratie een moeilijk keienveld proberen te bedwingen, cirkelen er, verrassend dicht boven onze hoofden, twee reusachtige exemplaren. Vol ontzag vallen we allemaal stil, tot Don Pepe, de nuchterheid zelve, ons tot de orde roept : “Weet je waarom de condors precies hier zo laag vliegen ? Omdat ze wachten tot een van de koeien, in de vallei diep onder ons, gaat kalven. Zodra het jong geboren is, schieten de condors naar beneden en pikken het mee. Precies zoals zij in de noordelijke bergdorpjes zelfs peuters en kleuters durven te stelen. Daar houden de moeders angstvallig hun kleine kinderen binnen.”

Hoe de magie van de condors, de schoonheid van de Mercenario (6770 meter) of de Aconcagua (6959 meter) beschrijven ? Hoe een samenhangend verhaal vertellen als alle begrippen vervagen ? Vuil en proper. Tijd en ruimte. Dag en uur. Op den duur rest er slechts lucht en aarde, water en vuur. Nu eens stappen we urenlang zonder één woord te wisselen. Dan weer verbreekt een verzuchting – in het Spaans, Frans, Engels of Nederlands – de stilte : “Niets mooiers dan tegelijkertijd de Aconcagua én de Mercenario te zien.” Of een opmerking over de weelde van een bad in een ijskoude rivier om daarna, helemaal naakt, in de natuur op te gaan. Of de opwinding van het Winnetou en Old Shatterhand-gevoel, de lust van plassen achter de rotsen bij volle maan, de zoete zekerheid dat je op elk moment van de dag een blik op de Aconcagua kunt werpen, het genot bij -15 graden in een warme slaapzak te liggen, en ’s ochtends het nachtelijk ijslaagje weg te krabben, het bedwelmende ritme van een paard, het bevreemdende besef dat de arriero’s nog precies leven zoals ze al eeuwenlang leven, de geruststelling dat angst nooit blijft duren.”

Pas de laatste nacht bezwijk ik voor het gezeur van mijn reisgezellen en besluit ik om ook eens buiten te slapen. Na acht uur in het zadel ben ik trouwens zo moe dat ik geen zin meer heb een geschikt plekje voor de tent te zoeken, stenen te verwijderen en aan de slag te gaan met stokken en zeilen. Dus leg ik, net als de anderen, mijn matje en slaapzak in de beschutting van een struik. En ’s avonds laat, als ik bij maanlicht naar de bergen en de sterren lig te staren, neem ik mij voor nog veel, veel nachten buiten door te brengen. En dat de temperatuur tot -10 graden daalt, voel ik zelfs niet, want mijn slaap is zo diep en zacht dat ik pas ’s ochtends, als het al lang licht is, door een van de honden wakker gelikt wordt.

Vrijdag : heimwee en condoritis

De laatste uren, de laatste rivier, het laatste drafje. En het allerlaatste stukje van de reis is een rechte, aarden weg, honderd meter lang, precies tot aan onze eerste kampplaats. Als bij toverslag schieten de paarden, precies op hetzelfde moment, in een snelle galop. Natuurlijk gaat ook Naranja mee, zo onverwacht en snel dat mijn voeten uit de stijgbeugels en de teugels uit mijn handen vallen. Maar zonder een spoortje angst druk in mijn hielen naar beneden en mijn billen in het zadel en overleef ik ademloos deze wilde rit.

Het hardst, het allerhardst aan deze reis is de terugkeer naar de bewoonde wereld. Pijn doet het aan de ogen : de aanblik van de eerste prikkeldraad, een hek, een pad, een weg, een elektriciteitspaal, een douanepost, een jeep. Nog erger is de aankomst in Santiago de Chili. Plots snak ik naar adem, slibt mijn neus dicht en verlang ik, na drie douches, opnieuw naar het stof op mijn huid, het vuil onder mijn nagels, de condors aan de einder, het geluid van wegrollende keien, de ijle kou in mijn neus, het geklots van mijn drinkbus, de steelse blikken van de arriero’s, en vooral, vooral de heerlijke deining van dat paardenlijf onder mij.

Annemie Struyf / Foto’s Paul Coudenys

“Geef je over, laat je gaan, wring niet tegen, vertrouw op het paard. Daar in de Andes is een mens niets. Alleen een paard weet hoe het zo’n tocht tot een goed einde kan brengen.”

Je ontspannen ? Hoe doe je dat op een steile bergflank, met rechts een afgrond, honderden meters diep, en links torenhoge rotsblokken getooid met de wrakstukken van een neergestort sportvliegtuigje ?

“Hier gaat alles traag en stil, stopt zelfs de tijd. Als je stil en kalm bent, kun je hier ook vrede vinden. Dat is moeilijk én makkelijk tegelijkertijd.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content