Twee echtscheidingen en een hartaanval. Dat is de tol die John Mellencamp betaalde voor zijn rock-‘n-roll levensstijl. De nieuwe cd “John Mellencamp” en “Paintings And Reflections”, een boek met een selectie van zijn therapeutische schilderijen, tonen een gelouterd man.

Hij heeft altijd vrij goed geboerd, maar nooit van het megasucces van een Bruce Springsteen kunnen proeven. Hij kan evenmin rekenen op het bijna onaantastbare sérieux waarmee Bob Dylan en Neil Young verwend worden. Toch hoort John Mellencamp (47) thuis in het rijtje van de grote, traditionele vertellers van de Amerikaanse rock-‘n-roll.

Waarom hij dan wel lager genoteerd staat? Misschien omdat hij zich nooit heeft neergelegd bij de wetten van de muziekindustrie. Hij wilde geen deel uitmaken van de sien en het party life in New York en Los Angeles. Ver verwijderd van die epicentra, in Bloomington, een klein stadje in Indiana, ging hij z’n eigen weg.

Wat ook speelt, is dat Mellencamp verzuimd heeft om zoals z’n confraters intensief Europa te exploreren. In ons land bijvoorbeeld heeft hij in zijn 20-jarige carrière amper twee keer geconcerteerd. Gezien zijn feilloze livereputatie heeft hij daar wellicht een gouden kans laten liggen. De meeste aanbiedingen uit Europa golden voor zomerfestivals, en die weigerde hij stelselmatig. Mellencamp vertikt het om zich in het zweet te werken voor een publiek dat grotendeels niet voor hem komt.

Ik begrijp die ingesteldheid wel nu ik hem live heb mogen bewonderen in het Frankfurter Hof in Duitsland. Ik kan me inbeelden dat hij op een weide niet zo goed overkomt als in de intimiteit van een kleine zaal.

Mellencamp, opkomend met een cool die me doet denken aan Willy Deville in zijn Mink-periode, weet hoe hij de Duitsers moet inpakken. Van bij de eerste noot is het zonneklaar: dit wordt geen concert, maar een feest. De dynamiek van de nummers steekt het vuur meteen aan de lont.

Plots klimt Mellencamp op het drumstel. Terwijl de zanger op een cimbaal slaat, zetten bassist Toby Myers en gitarist Mike Wanchic ieder een strofe van de hit Hurts So Good in. Ik heb nog nooit zo’n beweeglijke groep gezien. Het meest in het oog springend is Moe Z die, wanneer hij even geen hammond-orgelpartij moet spelen, aan het breakdansen slaat. Zijn bokkensprongen zijn zo wild dat Mellencamp er zelf tijdens R.O.C.K. In The U.S.A. bij in de lach schiet.

Een tamelijk memorabele show dus, en dan heeft Little Bastard (z’n koosnaampje) z’n beste songs nog thuisgelaten, zoals Human Wheels, Just Another Day en I Ain’t Ever Satisfied. Dat is dan ook de enige kritiek die we kunnen verzinnen: dat hij voor een te voorspelbare setlist heeft gekozen, met enkel de bekendste songs.

Als ik de rocker de dag nadien in een hotelsuite spreek, is hij zichtbaar beter gerecupereerd van het optreden dan ik. Hij staat scherp. Een vat vol energie. Klein maar geblokt. Telg van een familie wroeters. Zijn overgrootvader Johann Heinrich Mollenkamp ontvluchtte in 1851 Hamburg om in Indiana z’n geluk te zoeken als graanboer. Zijn opa en vader leidden later een bloeiende bouwonderneming. John moest al van kleins af de mouwen opstropen. Zette hij zich niet hard genoeg in, was een pak slaag zijn deel.

“Je hebt als jongen iemand nodig om tegen op te tornen. Zo ontdek je wie je bent”, liet John in ’97 optekenen op het hoesje van de compilatie-cd The Best That I Could Do. “Je moet getest worden. In mijn geval gebeurde dat op een tamelijk primitieve manier. Mijn vader daagde mij regelmatig uit voor een vuistgevecht. Je laat je vijand uiteraard niets merken van je twijfels en zwakheden. Bijgevolg was het hard tegen hard.”

De weinig subtiele opvoedingstechnieken van pa Richard hadden een averechts effect. Maakten van zijn zoon enkel een nog weerspanniger rebel. Het fundamentalistische geloof van de familie verbood roken, drinken en uitgaan. Voldoende om John in de armen van de duivelse rock-‘n-roll te drijven.

Na twee platen die intussen, tot groot genoegen van de zanger zelf, in de vergetelheid zijn geraakt, maakte hij in ’79 John Cougar. “Een snertplaat, maar fantastisch om te maken”, zegt John twee decennia later. “Ik amuseerde me rot. Weet je, ik was nog een heel jong ventje. Ik zat voor de opnames in Miami, met veel meisjes in de buurt, er was nog geen sprake van aids. Snap je het plaatje? Het was continu feesten. De muziek was eigenlijk bijkomstig. Ik leefde met m’n groep in een huis dat iets van een mesthoop had. We waren lui. Deden niets zinnigs. Na dat album kregen we daar bezoek van de platenbaas. ‘Het wordt tijd dat jullie je job serieus gaan nemen. Anders gooien we jullie buiten’, dreigde hij. Ik wist niet wat ik hoorde. Ik nam een stoere houding aan. ‘Ach man, zeur niet zo.’ Maar diep binnenin was er dat stemmetje: misschien heeft hij gelijk en moet je dringend iets met je leven aanvangen.”

Volgde American Fool, dat dankzij de kaskrakers Hurts So Good en Jack And Diane zijn leuke broodwinning alsnog legitimeerde. Het zou de eerste van drie sleutelplaten worden. Tweede keerpunt was The Lonesome Jubilee in ’87, omdat het het folkinstrumentarium in Mellencamps universum introduceerde. Zijn vorige cd Mr. Happy Go Luck ten slotte, was de derde plaat die een betekenisvol hoofdstuk opende, omdat hij daarop voor het eerst met drumloops en samples experimenteerde.

John Mellencamp: Ten tijde van The Lonesome Jubilee was het helemaal niet in om met een violiste te werken. Het was de periode dat Duran Duran waanzinnig populair was. Ben ik blij dat op mijn album niet van die mechanische geluidjes staan, die toen hip waren maar nu verschrikkelijk gedateerd klinken. Als je lang wil meedraaien, moet je blijven evolueren zonder op de trein van de laatste trends te springen. Ik hoorde onlangs In A Big Country van de Schotse new-wavegroep Big Country op de radio. Een goed nummer. Tot halverwege zo’n waardeloos Europees discostukje het komt verknallen.

Het is verdomd moeilijk om als artiest te overleven. Bob Dylan zei me ooit: “John, we kunnen eigenlijk maar zes verschillende nummers schrijven.” Op het moment zelf dacht ik dat hij overdreef, maar nu zie ik in dat het klopt. Het komt er bijgevolg op aan om die songs altijd anders in te kleuren. Om het voor je publiek en jezelf boeiend te houden, mag een cd nooit klinken als de vorige.

Je wil niet te trendy overkomen, maar op je nieuwe album flirt je, zij het iets voorzichtiger dan op Mr. Happy Go Lucky, met geprogrammeerde ritmes. Waar trek je dan de grens?

Ik volg m’n instinct. Die grens is heel dun, dat geef ik toe. Je moet uiteraard kijken naar wat er rondom je gebeurt, maar het mag zich niet tegen je keren. De nieuwe sound moet je songs dienen. Een voorbeeldje: als je goed luistert, hoor je midden in I’m Not Running Anymore een korte stilte. Oorspronkelijk had Moe Z daar wat scratches gedaan. Voor hem leek dat logisch omdat hij een hiphopachtergrond heeft. Ik heb hem eerst laten begaan. Nadat ik het wat had laten bezinken, was ik er echter van overtuigd dat het niet paste. Moe Z natuurlijk kwaad omdat ik de scratches er in extremis nog afhaalde.

Ook met Mr. Happy Go Lucky, dat inderdaad iets drastischer hedendaags klinkt, heb ik geen danceplaat gemaakt. Het blijft Mellencamp. Mét, aan het andere uiterste, akoestische gitaren en een mandoline. Die cd heeft gewoon een moderne, groovy ondertoon. Perfect zo.

Heel wat teksten op je nieuwste album getuigen van je kersverse levensvisie. Je wil jezelf niet meer voorbijhollen. Een gevolg van je hartaanval in de zomer van ’94?

Niet echt. Die hartaanval zag ik louter als een fysiek ongemak. Bijna als een gebroken arm. Je laat je oplappen en je gaat weer verder. Ja, ik ben wat gezonder gaan eten en leven. Andere consequenties zie ik niet direct. Dat ik een ommekeer heb gemaakt, heeft eerder met mijn leeftijd te maken. Hoe oud ben jij?

33.

You’re getting there too. (lacht) Serieus, toen ík zo’n jaar of 30 was, leek ik nog een kind. Héél onvolwassen. Ik had hits, vloog de hele wereld rond en speelde elke avond voor duizenden mensen, maar geloof me, ik was me van niks bewust. Ik bleef maar doorrazen, zonder ergens bij stil te staan. Er was geen tijd om alles in perspectief te plaatsen. Toen ik 40 werd, kwam de openbaring. Alles viel op z’n plaats. Het grappige is dat ik dat gevoel ook al even had toen ik 20 werd. Toen werd mijn leven echter al heel snel weer een chaos. Ik was een onrustige dertiger. Ik had altijd de indruk dat ik iets belangrijks miste. Ja, ik had succes. Maar was dat nu alles? Er moest toch meer zijn in dit bestaan. Plots besefte ik dat al dat zoeken onnodig was. Ik had een prachtige job, die ik bovendien goed deed. Ik moest maar eens content zijn met wat ik had. Het was allemaal veel simpeler dan ik had gedacht. Ik moest niet langer speuren naar het geheim van het leven, want het bleek jagen op een schim. Daarnaast was er het gerotzooi met vrouwen. Ik volgde heel de tijd m’n pik. Het duurde lang voor ik grote kuis hield. Mannen hebben veel tijd nodig om het stadium te bereiken dat ze trouw kunnen zijn en hun verantwoordelijkheid opnemen. Vrouwen zijn zoveel sneller rijp, toch? Ik zeg het je, vrouwen houden de wereld geciviliseerd.

In “Your Life Is Now” vraag je retorisch: “Would you teach your children to tell the truth”. En in “I’m Not Running Anymore” heb je het over de twee kleine clowns Hud en Speck, de zoontjes die je met je derde vrouw Elaine hebt. Je vertelt in dat nummer hoe je hen probeert de weg te wijzen. Ben je een betere vader voor hen dan voor de kinderen uit je vorige huwelijken?

Ik trek nu gewoon meer tijd uit voor hen. Ik doe het veel kalmer aan en geniet intens van m’n gezin. In de jaren ’80 was ik constant op tournee. Die gasten hebben een veilige, rustige thuishaven nodig. Je moet hen niet overal mee naartoe sleuren. In mijn ogen is het veel gezonder om hen in Bloomington met hun vriendjes te laten spelen.

“My life is a contradiction of sorrow and desire”, zeg je in “It All Comes True”. Waar maak je je eigenlijk zorgen om?

Op persoonlijk vlak ben ik gelukkiger dan ooit. Maar net daarom ben ik bang dat er iets vreselijks gaat gebeuren, dat ik dat broze geluk op een dag ga verliezen. Voor de rest stoor ik me vooral aan het blinde geloof in de televisie. “Het is waar, want ik zag het op tv”, redeneren de meeste mensen. Onterecht, want dat kastje is volledig onbetrouwbaar geworden. In Amerika worden er geruchten verspreid onder het mom van nieuws. Een heel gevaarlijke evolutie vind ik dat.

Je bent het, ondanks je 20-jarige ervaring, nooit helemaal gewend geraakt om in het middelpunt van de belangstelling te staan. Dat kwam het schrijnendst tot uiting toen je in een angstaanval wegspurtte van de vernissage van je allereerste tentoonstelling.

Een galerie in Beverly Hills was op het idee gekomen om de schilderijen van twee bekende muzikanten, van Miles Davis en van mij, te exposeren. De afspraak was dat we de opening intiem zouden houden. Wat bleek uiteindelijk? Dat elke idioot uit L.A., die anders nooit aan een backstage-pasje geraakt, op dat feestje aanwezig was. Ze hadden die vernissage in een dom circus laten ontaarden. Op een gegeven ogenblik werd ik duizelig. Alsof m’n adem werd afgesneden. Het werd me gewoon te veel. Ik liep naar buiten uit paniek. Het ironische is dat ik in die tijd was beginnen schilderen om afstand te kunnen nemen van de hectische muziekwereld en tot rust te komen.

De cd “John Mellencamp” is uit bij Columbia.

Het boek “Mellencamp, Paintings And Reflections” verscheen bij Harper Perennial, 1998, 160 p.

Peter Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content