EILAND VOOR STAPPERS
Op goed duizend kilometer van Lissabon ligt Portugals wandeleiland Madeira met zijn vreemde mix van planten en landschappen. De typische ‘levada’s’ maken het simpel voor stappers : volg het water.
Wat doet een beetje wereldmacht als die een nieuw land inneemt ? Moorden en verkrachten, grondstoffen en kunstschatten roven, eventueel wat slaven buitmaken. Van dat scenario zijn massa’s variaties opgenomen in de wereldgeschiedenis. Alleen de hoofdpersonages wisselen van naam, ze heetten nu eens Gengis Khan of Alexander, dan weer Napoleon of Leopold II. Ook de Portugezen lieten zich niet onbetuigd, maar u kunt zich hun frustratie voorstellen toen ze in de vijftiende eeuw voet aan de grond zetten op Madeira. Wat konden ze beginnen, ze vonden alleen bomen, bomen, bomen. Het eiland stond een eeuw eerder al op de zeekaarten van de Florentijnen vermeld als het Houtland. Eén compacte dot groen op de Oceaan. Uiteraard met een dotje ernaast, want Porto Santo bestond toen ook al.
De Portugezen bedachten dan maar een nieuw scenario : ze brandden alles plat. Vijf jaar woedde het vuur, pochten ze over hun oplossing. Eén laaiende fakkel op de Oceaan, met ernaast : het fakkeltje van Porto Santo. Toen de gloed was gesmoord, beplantten ze hun veraste eiland met suikerriet. Maar de Portugese zoete appetijt is niet te stillen, denk aan de pastéis de Belém. Madeira bleek algauw te klein als suikertuin, er kwamen grotere plantages in Brazilië. Het eilandje in de oceaan werd dan maar een koloniaal allegaartje, een botanische tuin met alles wat groeide en bloeide in de diverse overzeese stukken Portugal. Die mix tref je vandaag nog aan : de Zuid-Afrikaanse protea en opvallende paradijsvogelbloem naast eucalyptus en hortensia uit Azië, agapan-thus of Afrikaanse lelie, en alle mogelijke druivenrassen en fruitsoorten uit het Grote Middellandse-Zeeboek.
Maar voor het hedendaagse Madeira begint de geschiedenis nauwelijks een kwarteeuw geleden. Op 5 februari 1985 bijvoorbeeld, bij de geboorte van Cristiano Ronaldo in de hoofdstad Funchal. Dat de duurste voetballer ter wereld uitgerekend op een voetbalgek eiland zijn eerste balletje trapte, zal geen bezoeker ontgaan. Op de luchthaven zie je hem al een sierlijke omhaal maken, ruim vijf meter hoog is hij daar. In elk stalletje met ansichtkaarten is hij present, zij het wat kleiner. Gratis bovendien in elk restaurant en ieder café : voetbal op televisie. Dagelijks. Geen idee hoeveel competities rechtstreeks worden uitgezonden of hoe dikwijls ze herhaald worden, maar de bal rolt continu.
1986 is een tweede mijlpaal : Portugal treedt toe tot de Europese Unie. Sindsdien zijn cargo’s vol bankbiljetten naar het eiland verstouwd voor infrastructuurwerken. Dorpen worden aan elkaar gelinkt met gloednieuwe tunnels, een snelweg verbindt de zuid- en noordkust, en de luchthaven kreeg een originele startbaan : die staat op hoge poten, net naast het eiland. Niet geschikt voor debuterende piloten, maar heilzaam voor het toerisme.
Volg het water
Al komen de toeristen in de eerste plaats genieten van de eeuwenoude infrastructuurwerken. Het bevloeiingssysteem dat de Portugezen er aanlegden vanaf de zestiende eeuw, is zonder meer geniaal. Het eiland telde wel genoeg regendagen, maar vooral de zuidkust kampte met droogte. Een netwerk van kanaaltjes, goten en steeds nauwer wordende greppels, alles samen meer dan tweeduizend kilometer levada’s, wist het water netjes te verdelen. Bij de open waterleiding hoort een stevige onderhoudsploeg, ook nu nog overheidspersoneel. Precies om die levadeiro’s het werk makkelijker te maken, hoort bij elk kanaaltje een wandelpad, al mag de toerist graag geloven dat het voor hem is aangelegd.
Geregeld lijken de levada’s een spelletje te spelen met de wandelaar, een staaltje gezichtsbedrog zoals Escher het in zijn prenten verwerkte : terwijl je er je picknick zou op verwedden dat je pad daalt, kabbelt het water je vrolijk tegemoet. In sommige geulen stroomt nauwelijks een centimeter water, elders gutst het alsof er een dam is doorgestoken. En meestal staan er bloemen en struiken langs. Op wat kan een wandelaar nog hopen ?
Zoals bij al hun arrangementen levert StapReizen een bundeltje wandelkaarten waaruit je kunt kiezen, afhankelijk van het weer of de goesting van de dag. Bij ruim de helft van de Madeiratochten kom je langs levada’s. Zoals bij de wandeling vanuit Ribeira Brava, een dorpje aan de zuidkust. In het dorp nemen we meteen de steile trap. Weg van de auto’s. Zigzaggend slingert het pad zich tussen minituinen en -velden. Nu eens een vers stuk asfalt, dan weer authentieke treden met ronde kiezels. We klimmen niet hoger dan vierhonderd meter, maar de zon jaagt ons al snel in het zweet. Het lawaai van de kustweg sterft onder ons weg, we horen vooral onszelf hijgen tijdens het trappenlopen. Tot ineens dé gruwelmachine bij uitstek onze kant opkomt, een quad. Welke sadist heeft dat ding geïntroduceerd op een wandeleiland ? Veel tijd om me te ergeren krijg ik niet, het monster klimt gezwind binnenkant bocht, met aan het stuur een jongedame in een Correios-uniform. Correios ? Dit is dus de lokale postbode. Op slag ben ik bereid tot een nuance : alleen Vlaamse quads staan nog op mijn zwarte lijst.
De levada die we na de klimpartij volgen, onze eerste kennismaking met zo’n Portugees minikanaal, voert nauwelijks water mee maar leidt wel langs afgrondjes van zes, zeven meter. Alsof we in een dakgoot wandelen, maar alles is stevig en veilig gebouwd. Zelfs een bergriviertje oversteken is geen probleem, de levada overspant het dalletje als een aquaduct op schaalmodel. De wandelaar stapt boven op een kanaal over een beekje en bereikt met droge voeten de andere oever. Eeuwenoud vernuft kan mooi zijn.
Dé levada-wandeling bij uitstek is echter de korte trip naar het forellenmeer. In het snelstromende water van dit kanaaltje liggen kleine forellen roerloos op uitkijk om dan in een schicht een paar meter verderop een insect te verschalken. Hoe zijn die zoetwatervissen midden in de oceaan beland ? Portugese import uiteraard, net zoals de bloemen op dit eiland. We blijven tegen de stroom van het kolkende water in wandelen, dieper het bos in, op zoek naar de troef van deze wandeling, de trap. Maar eerst moeten we een evenwichtsnummertje opvoeren, door op de betonnen rand een groot bassin helemaal te ronden. Eén misstap kan de dag vergallen, met de diepte links en het koude bad rechts. Maar het ziet er moeilijker uit dan het is. En de kikkers moedigen ons aan, bij elke stapje rond hun jacuzzi.
Hier ergens vlakbij moet de trap zijn, we zien nog niets, maar het waterorkest klinkt almaar luider. Alsof er een goederentrein aankomt. Het lied van de cascade klinkt in alle talen identiek. De waterval die we achter het hoekje aantreffen is echter geen fantasie van de natuur, maar een Portugees bouwwerk : een geul van nauwelijks een meter breed die het water in één tel een tiental meter dieper in de levada gooit. Naast die luidruchtige watergoot staat een trap van bonkige natuurstenen. Glimmend van trots, maar vooral van het mos. Aan de andere kant wordt een kloof gelukkig wat gemaskeerd met overhangende takken, dat spaart een balustrade uit.
Naar de pico’s
’s Avonds in de quinta, een rood zeventiende-eeuws landhuis in Estreito da Calheta met wijngaard en een prachtig uitzicht, wisselen de wandelaars informatie tijdens het aperitief. “De tocht naar Pico do Jorge is wondermooi”, zegt de een, “maar niet alleen naar boven stappen, en zeker niet aan beginnen als je hoogtevrees hebt.” – “De uiteinden van het eiland zijn ook zeer merkwaardig, het westen is nauwelijks bewoond en ziet er heel anders uit dan het oostelijke punt, dat haast op een woestijn lijkt.” – “De top van het eiland, de Pico Ruivo, daar kom je alleen als er helemaal geen wolken zijn, en die komen haast elke middag. Ik heb het zeven dagen op rij geprobeerd.” Maar het aperitief zelf krijgt de meeste aandacht, de Quinta das Vinhas heeft vier eigen wijnen, van zoet tot droog. Vooral de seco valt in de smaak.
Die aanrader, de Pico do Jorge, heeft mijn nieuwsgierigheid gewekt. Maar wegens een beetje hoogtevrees beslist mijn reispartner veilig beneden te blijven, dus gooi ik waarschuwing één overboord en vertrek alleen. Haast pal in het midden van het eiland, bij Encumeada, start de klim. Encumeada blijkt dan weer het eindpunt van de autocartoeristen. Bumper tegen bumper staan de bussen er geparkeerd, met honderden tegelijk haasten de passagiers zich van het ‘fotopunt’ naar de souvenirstalletjes. Luidsprekers schallen panfluit. Wat heeft El condor pasa verloren op Madeira ? Mede door de jarenzeventighit van Simon & Garfunkel voelt de condor zich overal ter wereld thuis op bergen en bergjes, zelfs op Madeira.
Ik kies het glibberige pad, recht naar boven, alleen de condor volgt. Die panfluiten duwen nog zeker een half uur in de rug, het Peruaanse melodietje kleeft voor de rest van de dag in het oor. Hogerop kom ik bij de eerste traptreden, langs een basaltmuur die glimt van het permanent sijpelende water. Aan de andere kant van het pad groeien de knoestige laurierbomen haast horizontaal tegen de wand, hun stam en takjes volledig bedekt met mos. Nog meer trapjes, soms schots en scheef op elkaar gemikt, maar altijd verraderlijk glad en nat.
Helemaal boven voelt de wind zich baas, hij probeert mijn picknick mee te ritsen. En plots gaat alles in versneld tempo : de zon komt even tonen waar het zuiden ligt, onmiddellijk volgt een dik wolkendek. Ik zit gevangen, het beloofde uitzicht naar de Pico Ruivo is geannuleerd. De terugweg, over hetzelfde pad nochtans, opent een andere wereld : de dalen links en rechts zijn gevuld met melk. Niets is nog herkenbaar.
Halverwege het arrangement verkast StapReizen zijn wandelaars van de toeristische zuidkust naar de ruwere noordkust, of omgekeerd. In ons geval van de quinta in het zuiden naar het enige hotel in Boaventura, ondergebracht in een oude handelspost uit 1776 en een jaar of twaalf geleden uitgebouwd met een nieuwe vleugel. Aan de noordkust zijn een aantal van de voorgestelde tochten makkelijker bereikbaar.
Ook al is het eiland maar een twintigtal kilometer breed, tussen beide kusten verschilt de temperatuur een aantal graden. Nog opvallender is de temperatuursprong als je van de hoogvlakte, het centrum van Madeira, in rechte lijn naar de kust afzakt. Boven is het vaak kil en mistig, amper tien kilometer verderop liggen zonnekloppers. Met die wetenschap en een extra trui op zak vertrekken we naar Pico Ruivo. Die top in volle glorie zien is meer een kwestie van geluk dan van klimmen. Vanaf de parking vertrekt een perfect geplaveid pad, een bergtrottoir. Bovendien heeft de zon er zin in vandaag, de dagelijkse wolken zijn zo vriendelijk af te wijken naar links, naar rechts, maar niet naar de Ruivo. Helemaal boven is een stevig en veilig houten plateau gebouwd, ongelukken à la ” Chee-eese voor de foto, nog één stap achteruit, alstublie…”, zijn niet meer mogelijk.
Op dat platform is het uitzicht, tussen de dramatisch langstrekkende wolken, bepaald spectaculair. In de verte, op de oceaan, duizenden weerkaatsingen van de zon. Rondom de woeste flanken, onder meer van de Pico do Ariero, de dichtste buur van de Ruivo, en verder het hele plateau Paul da Serra, een kralenkrans van kustdorpjes om het eiland, en vijftig kilometer verderop : Porto Santo.
Dat kleine broertje van Madeira is door het toerisme een eigen leven gaan uitbouwen. Terwijl Madeira vooral als wandelparadijs wordt gepromoot, trekt Porto Santo de kaart van het luxueuze strandtoerisme en is daardoor zeer in trek als tweede verblijfsplaats voor rijke Portugezen. Wie rijken kijken leuk vindt, of het huis van Christoffel Columbus wil zien, kan met een ferry van het grote naar het kleine eiland. Zo zijn er nog meer opties die we links lieten liggen. In de hoofdstad Funchal, in het Museu de Arte Sacra hangt een opmerkelijke collectie Vlaamse Primitieven. Die schilderijen belandden er destijds als betaling voor enkele scheepsladingen suiker. Om stappers het museum in te jagen, moeten de weergoden echter zeer slechtgezind zijn.
Tekst en foto’s Ignace Van Nevel
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier