Haar accent en het staccato in haar woordritme verklappen andere dan enkel Europese wortels. Haar geschiedenis is een Zuid-Amerikaans feuilleton.

Ze is kleiner van stuk dan verwacht, stapt parmantig door, op weg naar de plaats van afspraak. Hilda Susana Putteman heeft een expressief gezicht. In de schemering vallen eerst haar grote donkere ogen op. Ze heeft de flair van iemand die overal en nergens thuis is. In het clair-obscur van de ontmoetingsplaats neemt ze de buitenstaander meteen voor zich in. Er is iets heftigs in haar motoriek. Ze lijkt voorbereid op iedere mogelijke verrassing. Over hoofdzaken en problemen rept ze, bijna terloops, met een korte zin. Maar veel blijft ongezegd. Het zij zo.

Hilda Susana Putteman, geboren op 3 januari 1967 in Buenos Aires, Belgische nationaliteit, kijkt de wereld en het leven recht in de ogen. Zonder tralala, op haar qui-vive. Met haar aangename altstem praat ze vaardig in de taal van Vondel. Ze heeft een verrassend gevarieerde woordenschat en gebruikt oorspronkelijkere adjectieven dan sommige Nederlandstaligen. Maar haar geschiedenis is een klein transcontinentaal feuilleton; de dramatische lijn valt niet makkelijk te achterhalen.

“Mijn vroegste herinnering is dat ik mijn broer de papfles gaf en dat hij als baby blauwe sokjes droeg.” Ze memoreert ook nog de lichte ogen en het rode haar van haar grootvader van moederskant, die uit PiĆ«rmont afkomstig was. Haar overgrootmoeder was een mesties. Haar Belgische vader vertrok als bloemist naar ArgentiniĆ«, op zoek naar een andere toekomst. In Buenos Aires begon hij in tweede instantie een kruidenierszaak in de Calle Montevideo, niet ver van het parlementsgebouw. Met zijn broer, dezelfde oom die Hilda woord voor woord Nederlands leerde.

“Mijn moeder, Benita Montorfano, roepnaam Nelly, een van de vier dochters van een landbouwer, werd geboren in Nemby, een dorpje in Paraguay, op een honderdtal kilometer van Asuncion. Een boerengat, waar niets gebeurde. Mijn moeder en haar drie zussen waren nieuwsgierig naar de wereld daarbuiten. Toen mijn tante Virginia vertrok naar ArgentiniĆ«, is mijn moeder meegegaan. Zij belandden in een kapsalon in Buenos Aires; om de hoek was de kruidenierswinkel. Zo hebben mijn ouders elkaar leren kennen.”

Wrijvingen en discussies bleven de familie niet bespaard. Hilda woonde een tijdlang bij haar oma, in een periode waarin haar ouders het moeilijk hadden. Maar alles is, achteraf bekeken, goed gekomen.

Van Paraguay herinnert ze zich veel. “Oma had een rozentuin, met een prieeltje. Er waren druivelaars, met van die kleine roze druifjes die heerlijk roken. Ik zie de guavebomen, en de waterput naast het huis. De mangobomen gaven vruchten, kleiner, sappiger en vezelachtiger dan mango’s van buiten Paraguay. Er was nog een ander klein vruchtje, met wit vlees, de naam ervan weet ik niet meer. Het was… onnozel lekker. Oma maakte ook verse kaas, in houten bakjes. Ze liet die kaas binnen drogen. Dat maaksel sneed ze in blokjes, ze deed er mosto – rietsuiker – bij. Mijn hele leven lang zal ik ook de geur van koriander in mijn neus hebben. Pas later heb ik geweten dat het zo heette. De politiek, dat leek toen veraf. Pas met de Falklandoorlog begon mijn frank te vallen.”

Hoe is ze hier terechtgekomen? “Ik was zestien, had geen diepe wortels. Europa lonkte, zoals bij veel jonge mensen. Mijn broer had ook plannen in die richting. En er was, door een nonkel in BelgiĆ«, steeds dat kleine deurtje. Er werd gespaard, en we zijn dan vertrokken. Op 16 mei 1993 ’s middags zijn we aangekomen op Zaventem. Voor de afreis had mijn vader gebeld met mijn nonkel in Lede, waar we konden blijven logeren.

Ik heb half Europa gezien, met mijn broer. Frankrijk, Spanje, Portugal, Nederland, Tsjecho-Slowakije, Duitsland. Mijn broer is dan met een vriend verdergetrokken, naar Italiƫ. Ik ben hier gebleven. Later ben ik een opleiding gaan volgen, onder andere Nederlands in Gent. Zo heb ik Christophe leren kennen, van het restaurant De vier tafels. Hij belde me op. Of ik daar wilde komen werken. Wij hebben vaak en samen lang gepraat, na de dienst. Hij is mijn man geworden.

Ik heb geen heimwee. Ook niet naar de warmte. Als het daar om halfnegen ’s morgens 38 graden is en de werkdag moet nog beginnen… Al trek je al je kleren uit, dan heb je ’t nog warm. Veel mensen lopen er permanent verkouden bij doordat de airco op 15 staat. Als het hier koud is, trek ik liever drie pullovers boven mekaar aan.

In Argentiniƫ is het een andere biotoop. Daar ben ik het kind van mijn moeder. Nog zoiets: de hartelijkheid in de dagelijkse omgang. Wie ginder in onbekend gezelschap verzeilt, hoort er onmiddellijk bij; hij of zij wordt begroet met eenzelfde warmte. Er is de tango. Maar de tango is geen muziek voor jonge mensen, het is muziek voor verloren mensen. Later leer je dat appreciƫren, als het leven je al wat klappen heeft gegeven. De muziek van Carlos Gardel, zijn Volver, daar denk ik vaak aan.

We zijn nog teruggekeerd. De eerste keer, in 1996, voelde ik me verloren tussen de straten en de namen. Er is toch vervreemding. ArgentiniĆ« is veranderd, ik ben uit de trein gestapt. Nu en dan duiken we het Argentijnse leven in, voor vakantie. Mijn ouders wonen daar, samen. Het is een verre droom.”

Della Bosiers / Foto Michel Vanneuville

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content