EIGEN VOLK Francis Tanaka

In zijn naam zit de uitzonderlijke fusie besloten. Het verhaal dat eraan ten grondslag ligt, zou een slimme combinatie van The English Patient, Madame Butterfly en My Left Foot nog doen verbleken. Maar geen scenarist die het ooit zou durven indienen.

Ik zit de hele tijd te kijken. De ene keer heeft hij spleetogen. De andere keer weer niet. Zit ik gewoon met een jonge Bruggeling te praten die een beetje zuiders is uitgevallen. “Wel grappig”, zeg ik, “dat de kruising van een FranƧaise en een Japanner een West-Vlaming heeft opgeleverd.” “Een Frangipane zeiden we vroeger altijd”, lacht Francis (Gilberte Maurice) Tanaka.

“Als er ooit twee mensen waren van wie het lot gewild zou hebben dat ze samen kwamen, dan moeten het wel mijn ouders geweest zijn. Mijn vader was een jonge matroos ter lange omvaart wiens arm wordt afgerukt als hij het anker uitgooit in de haven van Zeebrugge. De arm kan opgevist worden. Maar wanneer de Seaking hem naar het ziekenhuis van Blankenberge brengt, blijken ze daar wegens verbouwingen niet meer in staat om een deftige operatie uit te voeren. Dan maar naar Knokke, waar het ondertussen te laat is om de arm er terug aan te zetten. Maar hier loopt wel een 18-jarig verpleegstertje rond, dat helemaal vanuit RexpoĆ«de – diep in Frans-Vlaanderen – aan de kust is komen stage lopen: mijn moeder!

De reuzentanker Nippon Yusen Kaisha vaart verder. En met de kerstdagen die eraan komen, geeft ze niet enkel haar zorgen, maar ook haar hart aan deze eenzame Japanner zo ver van huis. Hoe ze het gedaan hebben, en in welke taal ze tot elkaar zijn gekomen, weet ik nog altijd niet goed.

En het wordt nog romantischer. Echt waar, geen doktersroman die ertegenop kan! Mijn vader keert uiteindelijk dan toch terug naar zijn land. Maar de liefde en de correspondentie, waarbij het Japanse nonnetje Yonezawa, oftewel Soeur ThĆ©rĆØse, als tolk fungeert, wil maar niet stilvallen. Dus uiteindelijk trekt niet enkel mijn moeder – als 18-jarige brouwersdochter uit RexpoĆ«de – naar Japan. Maar iets later komt ook mijn vader terug naar het land waar hij, zoals hij het altijd zou blijven zeggen, zoveel warmte en liefde en goedheid had gevonden.

Het is een onvoorwaardelijke liefde, en dat zou zich later nog bewijzen. Want na een aantal zorgeloze jaren waarin, als bekroning van hun christelijk huwelijk, mijn broer en ik het daglicht zien, wordt vader tijdens een routineoperatie geraakt aan de ruggenwervel. Tot aan de nek verlamd. Van toen af stond moeders leven enkel nog in het teken van het verzorgen van mijn vader. Zeker nadat later tijdens een andere operatie ook nog eens zijn longen geperforeerd worden, en moeder hemel en aarde beweegt om hem met zijn beademingsmachine als een van de eerste palliatieve thuispatiĆ«nten – tot het einde toe – in zijn eigen huis te kunnen verzorgen. Ik was het zo gewoon dat er af en toe ambulances stonden aan ons huis, dat ik nauwelijks ongerust was toen ik als elfjarig knaapje door de buren werd opgevangen, die me zeiden dat papa voorgoed vertrokken was. Het laatste beeld dat ik van hem heb, is hoe hij dan nog een week lang in de huiskamer op een diepvriesbed heeft gelegen, wachtend op de overkomst van mijn oom uit Japan, broere, zoals iedereen hem noemde.

Het toont meteen hoe de taalsituatie bij ons thuis zat. Mijn ouders hadden onder elkaar een soort internationale taal ontwikkeld; een mengeling van Engels, Frans, Japans en het oude soort West-Vlaams dat ze alleen nog in Frans-Vlaanderen spreken. Maar omdat ze er heel sterk mee bezig waren dat mijn broer en ik een thuis moesten vinden hier in Brugge, was het enkel dat laatste wat – naar best vermogen – met ons werd gebruikt: plat Brugs. Vandaar dat ik vandaag helaas nog altijd niet meer Japans begrijp dan wat ik heb opgestoken van mijn Teleac-lessen op zaterdagmiddag om half twee. En vandaar ook dat wij niet beter wisten dan dat broere broere was. Want zo had ons vader altijd over hem gesproken.

Met broere, zoals met de andere familieleden, was het communiceren met het woordenboek en tekeningetjes. En toch, door zelf naar Japan te trekken en door de sterke band die er doorheen de jaren is gebleven, met de familie maar ook met mijn vaders rederij, die altijd heel veel voor ons is blijven doen, ontdek je uiteindelijk toch ergens dat land, die cultuur, die zo ver lijkt te staan van de onze. Doch los van een korte judofase en de vaststelling dat ik voor wagens, stereo-installaties of gitaren altijd voor een Japans merk zal kiezen, kan ik niet zeggen dat ik veel samoeraifantasma’s koester. Een Japanner wijst naar zijn neus als hij over zichzelf spreekt, een westerling naar zijn borst. Zij eten met stokjes. Wij met bestek. Maar het is pas als je broere een lofzang hebt horen afsteken op onze manier van eten, dat je de zaken anders bekijkt.

Ik herinner me nog goed hoe we in het middelbaar erfelijkheidsleer hadden gekregen, en ik wel een uur voor de spiegel ben gaan staan om te kijken of ik nu spleetogen had ja of nee. Uiteindelijk ben ik tot de vaststelling gekomen dat ik Ć©Ć©n oosters oog had en Ć©Ć©n westers. Maar of je daar nu echt anders mee kijkt…”

Nic Balthazar / Foto Kristien Buyse

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content