Buiten is het vier graden, droog aan de haak, binnen is de chauffagie uitgevallen, de 39e keer de afgelopen maanden, ze krijgen het niet in orde ondanks onze recente investering in een glanzende hoogrenderende ketel, telkens opnieuw laat die het afweten en moet er een technicus komen die iets probeert, alsof het verwarmen van appartementsgebouwen qua moeilijkheidsgraad een bemande missie naar Mars evenaart.

In de gangen van het gebouw klappen deuren dicht en weer open en staan bewoners te jeremiëren, oudere bewoners meestal, die de golden sixties nog hebben meegemaakt en de knaloranje luchterbollen van de jaren zeventig, toen de mens nog dacht dat hij zijn schaapjes zo op het droge had dat hij een gooi naar de sterren kon wagen. Dat hoor je dan ook, aan het geweeklaag van de buren, dat het vroeger zoveel beter was en dat je nu aan alle kanten gepluimd wordt, als oppassende burger, ingeklemd tussen strenge attesten die eerzame verhuurders tot wanhoop drijven en aan de andere kant, daarbuiten, diegenen voor wie wet noch gezag gelden, die hun auto’s niet laten keuren, maar vlot de weg vinden naar de spoedafdelingen van onze ziekenhuizen, ge moet maar eens gaan kijken in de grote steden, bij de dienst bevolking en in de wachtlokalen van het ABVV, twee Belgen vind je daar nog en voor de rest allemaal gekleurden, wij kunnen dat toch niet blijven dragen, ge moet maar eens zien als ge ziek zijt hoeveel opleg je tegenwoordig moet betalen.

Zoals wel vaker bevatten dergelijke berichten een kern van waarheid, gehuld in oversized jassen van schrik en voze konijnenvachten. Het is een feit dat de treinen en de politici het laten afweten, dat je nog zelden iemand tegenkomt die mooi werk levert voor fatsoenlijke prijzen en dat, na de kerken en zwembaden, ook de lantaarnpalen omwaaien nu de wind in alle kieren en spleten komt klagen, zoals de dichter heeft gezegd. Die dichter is allang gestorven, overgegaan zoals spirituelere lieden dat noemen. De wereld is niet vriendelijk voor wie te veel en te diep voelt, veeleer voor de beuzakken en de ruwhuidigen, voor de kantoorchefs en voor de syndici, voor de gerechtigden op een functietoeslag van niveau 5. Was ik maar urbanist geworden, denk ik soms, zo een die alles omkoopt en dan volstort met beton, een jonge wolf, een keeper die aanstormende belagers een doodschop bezorgt. Wat moet het heerlijk zijn geen last te hebben van bekommeringen en twijfels, van dichterlijke liefdes of de romantische ziel.

Vandaar dat ik denk, als dochtertjelief sporen van empathie en fijngevoeligheid laat blijken (wat zij vaak genoeg doet, zelfs met de-liedjes-die-niemands-lievelingsliedje-zijn voelt zij mee, daar wil zij dan extra naar luisteren om die liedjes te troosten) : o jee, dat grote hartje zal kleiner moeten worden als het bestand wil zijn tegen de wereld en zijn bewoners. Ik moet haar, als tegengif voor zoveel goede wil en invoelend vermogen, dringend enkele meeslepende passages voorlezen uit het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde. Of anders wel een hoofdartikel uit de krant, daar kom je ook al een eind ver mee, bijvoorbeeld over die vent die zijn grootmoeder probeerde te wurgen omdat zij te veel over zijn kapotte relatie zeurde. Zij werd gered doordat haar pacemaker aansloeg.

Natuurlijk zijn er ook dingen die ons hart doen zingen, zoals de volksopstanden in Tunesië en Egypte, die winden mij op en vervullen mij met een soort hoop, al weet je natuurlijk nog niet waartoe een en ander zal leiden. Het onderbreken van een betoging om collectief te bidden tot Allah, ik weet niet precies wat ik daarbij voel, een cocktail van bevreemding en het verlangen er zelf bij te horen en ook zoveel broeders te hebben – hoewel je moet uitkijken als iets zich broeder noemt natuurlijk, of het nu moslimbroeders zijn of de broeders van liefde. Broeder. Het heeft een smaak van karnemelk en hypocrisie, met die dubbele huig-r, die broeierige oe en de niet te miskennen gelijkenis met woorden als hoeder, voeder en loeder.

Met broeders stook je het huis helaas niet warm, de temperatuur is inmiddels teruggevallen tot iets dat onwelvoeglijk aan de vingerkootjes knaagt. Ik trek mijn kap over mijn hoofd en rommel in de kast op zoek naar onze steun en toeverlaat in bange dagen, het heldhaftige elektrische vuurtje. Buiten wordt het alweer duister, maanden van vrieskou en motsneeuw liggen achter ons alsook, recenter, capriolen van grote vogelzwermen bij valavond. Ik voel een niet te stillen verlangen naar de lente en naar bleke meisjeskuiten, gestreeld door een nog schuchter opwaarts klimmende maar alras stoutmoediger wordende zon.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content