Een toverdoos uit Marokko
De verfijning van deze plek charmeert, de complexiteit verbaast, de geheimzinnigheid intrigeert. Dit is een koningsstad in meerdere betekenissen van het woord. Eeuwenoud en eerbiedwaardig, maar ook chaotisch en luidruchtig. Fez is betoverend.
Vergeet even de spanningen, de wrijvingen tussen een Arabische wereld die lijdt aan hypergevoeligheid, en het Westen, dat gewapenderhand zijn Grote Gelijk uitdraagt. Vergeet een ogenblik Irak en de Twin Towers, racisme en religieus fanatisme, en geef u over aan de betovering, de magie van Arabië. Het is de wereld van Duizend en één nacht, van raffinement en mysterie, stijl en elegantie. Een sprookjeswereld die niet bestaat wellicht, het product is van onze fantasie. Maar geldt dat niet evenzeer voor het beeld dat nu in de media overheerst : dat van een eendrachtig en fundamentalistisch moslimblok dat ons verbeten naar het leven staat ?
Ik sta op het balkon van mijn hotelkamer in het Palais Jamaï nog na te genieten van de hammam en de bijbehorende massage. De stomende hitte, de ruwe schrobpartij en de behandeling met geurige oliën maken je loom, en een beetje week van binnen. Voor en onder mij strekt zich, tot aan de heuvels in de verte, de medina uit, de oude binnenstad van Fez : een wirwar van steegjes en pleintjes geperst tussen de middeleeuwse muren. Een doolhof waaruit hier en daar een minaret sierlijk naar de hemel reikt. Geluiden waaien me tegemoet : dansende fluittonen, monotone gezangen, en de late oproep van een muezzin voor het avondgebed. De invallende duisternis omhult de stad, lichten twinkelen rustgevend. Maar het is een rust die bedriegt, want onzichtbaar van waar ik sta, krioelen 250.000 mensen op een oppervlakte die oorspronkelijk bestemd was voor 150.000 inwoners. Handelaars sluiten de luiken van hun winkels, diep in hun djellaba gedoken haasten gelovigen zich naar de moskee, in de beslotenheid van de huizen leggen vrouwen hun sluier af en tientallen ezeltjes dragen de laatste vracht van de dag de stad uit.
Parallelle wereld
“Ga nooit alleen de medina in”, hadden ze ons gewaarschuwd. “Binnen de kortste keren loop je verloren en het kan vele uren duren voor je er weer uit geraakt.” Het had ons een beetje belachelijk in de oren geklonken, maar ’s anderendaags haasten we ons om Chakib Kabbaj niet uit het oog te verliezen. We zijn nog maar enkele straatjes ver en zijn al meteen alle gevoel voor oriëntatie kwijt. Vanuit piepkleine stalletjes, nauwelijks enkele vierkante meters groot, prijzen winkeliers luidruchtig hun tot hoog boven hun hoofden opgestapelde koopwaar aan. Met een verbijsterende snelheid en precisie beitelen steenkappers, sommige gewoon op straat, sierlijke koranverzen uit platen marmer. Bij de openbare oven, in een dompige ruimte half onder de grond, schuiven mensen aan met zelfgemaakte broden terwijl anderen aan een sierlijk hoekfonteintje emmers staan te vullen. Hoewel rijke families hier al in de elfde eeuw waterleiding hadden, moeten sommige huishoudens het duizend jaar later nog steeds zonder stromend water stellen.
Het is een overdonderend schouwspel, de mensenstroom die zich door de smalle ruimte tussen de hoge muren wringt. Als er af en toe een luide kreet weerklinkt, wijkt de kopende menigte uiteen om een ezeltje door te laten dat lichtvoetig een enorme last torst, opgejaagd door een immer gehaaste drijver. Een stad met ongeveer evenveel inwoners als Gent wordt geheel en al op de rug van deze kleine dieren bevoorraad. Elk ander vervoermiddel zou zich hier hopeloos klem rijden. Sommige straatjes zijn gewoon brede, eindeloze trappen, andere zijn met rieten matten overdekt, zodat er nauwelijks daglicht doordringt. Een onwerkelijke schemerwereld lijkt het, die weinig uitstaans heeft met wat er zich buiten de stadsmuren afspeelt. Dat is ook wel een beetje zo, bevestigt Chakib, hier is het leven anders. En hij wijst naar een man die naast een tafeltje zit met daarop enkele sleutels. “De lokale huizenmakelaar. In de nieuwe stad, drie kilometer hiervandaan, hebben die een lichtreclame, een etalage met foto’s en bureaus met computers, net als bij jullie.”
Versluierde schoonheid
Plots is de drukte voorbij. Op een enkele figuur na die zich door de schaduw langs de muren beweegt, zijn de steegjes waar we nu doorlopen leeg. Dat het in zo’n dichtbevolkte stad zo onwerkelijk stil kan zijn, wekt verbazing. “De Marokkaanse woningen zijn naar binnen gericht”, verklaart Chakib. “Het huiselijke leven, door een metershoge blinde gevel afgeschermd van de felle zon én van nieuwsgierige blikken, speelt zich af in de ruimten rondom een koele patio, al dan niet met binnentuintje.”
In één van die ronduit saaie want bijna raamloze muren duwt hij een onopvallende deur open en leidt ons via een donkere gang een klein paradijs binnen. We staan op het binnenplein van een middeleeuwse medersa, een plek waar vroeger buitenlandse studenten werden ondergebracht. Ranke zuilen, arabesken, kunstig houtsnijwerk : van op de grond tot aan de dakrand is geen centimeter onbewerkt gebleven. Alles ademt hier rust, schoonheid en sereniteit. Ook joodse en christelijke studenten waren welkom in dit walhalla van de studie. Ze werden aangetrokken door de faam van de universiteit van Fez. Al in de tiende eeuw werd hier wiskunde onderwezen, in de twaalfde eeuw sterrenkunde en honderd jaar later is de allereerste psychiatrische kliniek van de wereld opgericht in deze stad. Vanuit een plek als deze vonden de Arabische cijfers hun weg naar onze streken. Hier werden de Griekse en Latijnse klassieken, die men in het Westen lang verloren waande, bestudeerd, becommentarieerd en aangevuld of verbeterd. Kennis stond in hoog aanzien, uitwisseling van ideeën werd sterk gestimuleerd. Zonder het werk van deze Arabische geleerden zou onze renaissance simpelweg nooit hebben plaatsgevonden.
Het schitterende Mnebhi-paleis was ooit de residentie van een Franse generaal, in de tijden dat onze zuiderburen in zowat half Afrika de lakens uitdeelden. In de enorme patio en de belendende salons is nu een restaurant ondergebracht. Bij mooi weer kunnen de gasten ook op het luchtige dakterras dineren, met uitzicht over de medina. Chakib wijst er de moskeeën aan die van daaruit te zien zijn. In één ervan is ooit een Franse soldaat te paard binnengekletterd toen hij een verdachte van een diefstal achtervolgde. Een niet al te snuggere daad die behoorlijk wat commotie veroorzaakte. Slechts door niet-moslims te verbieden gebedshuizen te betreden, heeft het Franse bewind toen de verhitte gemoederen kunnen bedaren. Ten minste één religieuze regel danken de Marokkanen dus in feite aan de Franse lekenstaat.
Ambachtslui
Weer een kleine deur en een duistere gang. De ruimte waar we in terechtkomen, lijkt wel een theaterdecor : een stoffig binnenplein omgeven door een vervallen gaanderij. De kleuren zijn vervaald, de ramen kapot, de vroegere grandeur gaat verborgen onder een dikke laag vuil en roet. Ooit moet deze karavanserai nochtans een schitterende aanblik geboden hebben, toen rijk beladen karavanen hier een onderkomen zochten voor de nacht. De sfeer zal ongetwijfeld opperbest geweest zijn : na eindeloos lange weken van stapvoets reizen door het zinderende woestijnzand, begon het landschap eindelijk weer wat kleur te vertonen. Een bosje groen hier, en nog één daar, en steeds meer. Het equivalent van de zeeman die na tijden de eerste meeuw ontwaart, een vage kustlijn steeds weelderiger vormen ziet aannemen. Deze vruchtbare land- en tuinbouwstreek moet op de vermoeide kooplui een paradijselijke indruk gemaakt hebben. Zeker nu het einddoel, de Atlantische Oceaan, in zicht kwam.
Fez telt maar liefst een honderdtal karavanserais of karavaanhotels. Maar hun verhaal is ten einde. Een eeuwigheid geleden zijn de grote poorten voorgoed achter de laatste woestijnruiter dichtgeklapt. Sommige van deze plekken werden omgevormd tot woningen, een enkele prachtig gerestaureerd om dienst te doen als museum. Maar de meeste werden handelsruimte of werkplek. Zoals deze, waar drie mannen staan te werken aan grote houten weefgetouwen. Een vierde zit op de grond een enorme hoop wol tot draad te spinnen. Slechts het getik van de schietspoel is te horen, en het gezoem van een houten aandrijfwiel. Geen motor, al deze machines werken uitsluitend op spierkracht. Zo ongeveer moet het er eeuwen geleden aan toe zijn gegaan in de Vlaamse lakenateliers, waaraan steden als Brugge en Gent toen hun faam en welvaart dankten.
Wevers, koperslagers, ceramiekbakkers, wolververs… Ik loop net een beetje lyrisch te wezen over de schoonheid van al die ambachtelijk vervaardigde producten, als we aan de ingang van een winkel een handvol muntblaadjes toegestopt krijgen. Om onder je neus te houden, gebaart de man. Pas vele verdiepingen en gammele trapjes hoger begrijp ik waarom. Van op een gaanderij hebben we uitzicht op die wereldberoemde foto van Arthus-Bertrand, maar dan met de bijbehorende geur : een heel plein met ronde en vierkante putten die gevuld zijn met verschillende soorten kleuren. Een leerlooierij. Mannen staan er tot aan hun middel in de smurrie dierenhuiden te bewerken. Anderen lopen met emmers water af en aan over de dunne scheidingswanden tussen de putten. Ik probeer me nog even goed te houden – die arme drommels daar beneden zitten ín die viezigheid, ik sta er meters boven -, maar dan verdwijnt ook mijn neus in het propje muntblaadjes. Een beetje industrialisatie ware misschien ook niet slecht geweest, besluit ik.
Makaken
Een busje voert ons langs de muur van het koninklijk paleis – Fez is immers een van de vier koningssteden, plekken die ooit nog de hoofdstad van het land zijn geweest. Net ernaast bevindt zich de oude joodse wijk. Nijver, chaotisch en kleurrijk als de medina, maar dan in miniversie. Met als enige verschil dat de gevels er uitnodigender uitzien : versieringen, ramen en balkons getuigen van een grotere openheid naar de buitenwereld. Eeuwenlang hebben de joden hier onder bescherming van de koning kunnen leven, werken en vrij hun godsdienst kunnen beleven. Tot in de jaren zestig het conflict tussen de Arabische wereld en Israël op de spits werd gedreven, wat het samenleven van de twee oude culturen zo goed als onmogelijk maakte.
We rijden de stad uit voor een tocht door de omgeving van Fez. Naar de ruïnes van de rijke Romeinse stad Volubilis en naar Meknes, een andere koningsstad. Hele families staan voorovergebogen op hun velden, tractoren zijn er nauwelijks, muilezels des te meer. “Uitlopers van de Atlas”, wijst Chakib naar de bergen die aan de horizon te zien zijn. “Daar vind je nog makaken, de enige apensoort in Marokko.” Er valt een pijnlijke stilte. “Makaken”, herhaalt hij, en kijkt discreet over zijn schouder om onze reactie te peilen. Hij weet het, en wij weten dat hij het weet. Even schamen we ons heel diep dat we Belgen zijn.
Het regent als ik enkele rommelige winkeltjes voorbijloop waar vrouwen de laatste inkopen voor de avond doen. Wat verder zitten de mannen onder TL-licht druk gesticulerend te praten. Ik bevind me niet meer in Marokko, maar in mijn eigen straat in Brussel. De Belgen die hier lopen, versnellen hun pas en kijken stug de andere kant op. Ik ben op weg naar huis, met in mijn bagage die prachtige sjaal die ik bij de wevers van Fez heb gekocht voor mijn vrouw. We zouden het ook een hoofddoek kunnen noemen natuurlijk, maar daar houden we niet zo van tegenwoordig. n
Tekst Jan Haeverans I Foto’s Laetitia Missir de Lusignan
Een stad met ongeveer evenveel inwoners als Gent wordt geheel en al op de rug van ezeltjes bevoorraad. Elk ander vervoermiddel zou zich hier hopeloos klem rijden.
De Marokkaanse woningen zijn naar binnen gericht. Het huiselijke leven speelt zich af in de ruimten rondom een koele patio, al dan niet met binnentuintje.
Het verhaal van de oude karavanserais
is ten einde. Een eeuwigheid geleden zijn
hun grote poorten voorgoed achter de laatste woestijnruiter dichtgeklapt.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier