Een therapeut is ook maar een mens
Als je er binnenstapt, weet je waar je begint maar niet waar je eindigt. Meestal word je er beter van, soms ook niet. Maar een therapeut die alles meent te weten, kun je beter mijden. Daarvoor waarschuwt Peter Rober, een man uit het vak.
:: Peter Rober, De naakte therapeut, Acco, 22,20 euro, 248 blz.
Psychotherapeut Peter Rober schetst in zijn boek De naakte therapeut een gevoelig beeld van de hulpverlener die het ook niet altijd allemaal weet. Een therapeut vol vragen en twijfels, die met zichzelf in de knoop raakt. De tegenpool van wie de waarheid in pacht lijkt te hebben en zich graag als alles- of betweter profileert in televisieprogramma’s en populaire bladen. De naakte therapeut vond in brede kringen dan ook minder weerklank dan de goeroeboeken.
Vindt u niet dat sommige therapeuten zich omkleden met een valse almacht ?
Peter Rober : Mensen willen dat wij alles weten en kunnen. Maar ik denk dat we heel bescheiden moeten zijn. Mijn boek is een oproep aan collega’s om wat menselijker te zijn in plaats van in te gaan op uitnodigingen om de goeroe te spelen. Als ik op tv in Nachtwacht Bob Vansant bezig hoor, krijg ik de kriebels. Daar zit zoveel onzin in, hoewel hij toch ook belangrijke dingen zegt. De onzin is dat psychotherapie hetzelfde is als vriendschap. Vriendschap is belangrijk en psychotherapie kan ze niet vervangen. En therapie heeft iets te bieden wat vriendschap niet vermag. Ook in de systematiek zit een verschil. Vrienden zijn spontaner dan therapeuten. Vriendschap is wederkerig : ik zeg iets waar de andere naar luistert, en die zegt iets waar ik naar luister. Therapeuten luisteren vooral en zeggen weinig over zichzelf.
Vansant heeft wel gelijk als hij zegt dat therapeuten moeten nadenken over hun plaats in de maatschappij. Pat Barker, een bekende Britse auteur, schrijft in haar The Regeneration Trilogy over ene Dr Rivers, een legerpsycholoog die tijdens de Eerste Wereldoorlog werkte met slachtoffers van shellshock. Hij behandelde de soldaten die in de Westhoek in de loopgraven verschrikkelijk bang geworden waren en niet meer als soldaat konden functioneren. Hij moest hen “genezen”, waarna ze terug naar het front werden gestuurd. Rivers vroeg zich op een bepaald moment af of dat wel zijn taak was. Ik vrees dat wij ook vaak mensen oplappen en terugsturen zonder dat er iets veranderde aan de omstandigheden die hen ziek maakten. Als therapeut zullen wij de wereld niet verbeteren, maar we moeten wel nadenken over onze plaats in het bestel. En over of alles wat we doen ethisch verantwoord is.
Cliënten hopen vaak dat de therapeut hun leven overneemt. Ze verwachten veel.
“Mensen komen naar hier als ze zich zorgen maken, en hier kunnen we erover praten.” Zo begin ik meestal mijn therapie. In het begin wil ik zeker niet meer verwachtingen scheppen. Ik hoop dat ik meer kan doen, maar aanvankelijk beloof ik enkel een gesprek.
Hoe vind ik als cliënt een therapeut ? Hoe scheid ik het kaf van het koren ?
Dat is moeilijk, want er bestaat geen wettelijke erkenning van de psychotherapeut. En die zal er de eerste jaren wellicht ook niet komen. Het blijft gissen, maar de huisarts lijkt de veiligste weg : die weet vaak wel wie wat aankan of wie wat graag doet. En verder het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, als het om kinderen gaat.
Wat vindt u van de snelle internetopleiding voor huisartsen inzake zelfmoordpreventie, die onlangs werd gelanceerd ? Het lijkt een beetje op eerste hulp bij ongevallen.
Ik heb daar nogal wat vragen bij. Bij alles trouwens wat te maken heeft met vroegtijdige detectie, of het nu gaat om zelfmoord, om autisme of om wat dan ook. Het risico is dat je veel mensen vals positief gaat bekijken, zoals wij dat noemen. Je spreekt met iemand en je denkt dat hij zelfmoord gaat plegen, terwijl hij dat misschien helemaal niet van plan is. Maar hij wordt wel behandeld alsof hij het zal doen. Van de tien mensen van wie we het vermoeden, zijn er wellicht maar drie die ook een poging doen. De zeven anderen diagnosticeren we dus verkeerd. Wat gebeurt er met hen ? Daar wordt weinig over gepraat.
Hetzelfde geldt voor autisme. In de kleuterschool begint men al na te gaan wie autistisch zou kunnen zijn. Een gewoon kind, dat mag niet meer. Het moet een label hebben : mentaal gehandicapt, autistisch, met ADHD of hoogbegaafd. Ik vind dat zeer gevaarlijk. Zo wordt er vaak gelabeld door mensen die niet weten hoe ze dat moeten doen. In de school bijvoorbeeld. Een kind dat wat druk is, vindt men al snel een ADHD-geval. Hoewel dat een ingewikkelde diagnose is. Als kinderpsycholoog stel ik ze nooit, ik stuur zo’n kind naar een psychiater die thuis is in die problematiek. Wie zonder dergelijke deskundige diagnose omgaat met een kind alsof het ADHD heeft, is echt verkeerd bezig.
In uw boek beschrijft u de geschiedenis van Daisy, een door haar vader misbruikt meisje dat uiteindelijk zelfmoord pleegt in de psychiatrische instelling waar ze zich vrijwillig liet opnemen. Ik kan mij voorstellen dat u als therapeut in zo’n schrijnend geval betrokken raakt bij het drama.
Toen ik werkte met die cliënte op wie Daisy in het boek is geïnspireerd, heb ik supervisie aangevraagd : de sessies die ik met haar had, werden met een collega bekeken, en er werd besproken hoe het verder moest. Het was te zwaar om alleen te dragen. De therapeut uit het boek doet dat wel alleen, met alle gevolgen van dien. Er zijn twee risico’s. Ofwel neem je niet genoeg afstand en krijg je dezelfde symptomen als je cliënt : angsten, depressie, nachtmerries… Dat heet secundaire traumatisering. Ofwel neem je zoveel afstand dat je niet meevoelt en je je cliënt wellicht een bloedzuiger noemt. Je wil het verhaal niet horen, je bent zelf leeg.
Het is moeilijk de balans te vinden bij deze vreselijke problematiek van misbruik, foltering en ontvoering van kinderen. Ik werk de laatste tijd veel met therapeuten die het op een of andere manier begeven. Als je zelf een kind krijgt, word je plots heel kwetsbaar. Als een cliënt mij vertelt dat zijn zoon onder een auto is gelopen, kan ik niet anders dan denken aan mijn zoon. In dit beroep word je voortdurend teruggeworpen op wie je bent en wat je doet. Wat mannen vrouwen en kinderen aandoen is soms verschrikkelijk. Je begint over jezelf als man, over je eigen seksualiteit na te denken. Je vraagt je af wat je eigenlijk doet. Wat verlangen is en wat lust, waar de grens ligt. Dat is in extreme gevallen heel moeilijk om alleen te dragen.
U vertelt het verhaal van een therapeute die werkt met schizofrene patiënten en die haast kickt op hun waanzinnige verhalen. Is dat ook een gevarenzone ?
Waarom wordt iemand psycholoog of psychiater ? Ik denk dat we inderdaad allemaal gefascineerd zijn door de menselijke waanzin. Het gevaar schuilt hierin dat je je verliest in die fascinatie en je je professionele rol vergeet. Er zit zeker een soort voyeurisme in. Een therapeut kijkt graag binnen in het leven van anderen. Dat erkennen is belangrijk om je kwetsbaarheid op te bouwen. Dat doet een goeroetherapeut niet. Die is niet menselijk.
U schrijft zelf in uw boek : therapeuten die schrijven zijn meestal overtuigd van hun eigen gelijk, een spoor van twijfel is niet geoorloofd. Komt u veel goeroes tegen ?
Ik heb het gevoel dat er steeds minder zijn. Of misschien mijd ik ze meer. Ik zou niet zomaar de zelfhulpboeken verketteren. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat die belangrijk zijn. Ze zijn praktisch, mild, respectvol en bescheiden. Boeken van Peter Adriaenssens zijn bijzonder goed. Fons Vansteenwegens Liefde is een werkwoord is een prachtig werk. Maar er is ongelooflijk veel onzin op de markt, vooral Amerikaanse. Het is aan ons als experten om mensen daarin te begeleiden en niet alles over dezelfde kam te scheren.
Wat vindt u van Jeffrey Weinberg, de no-nonsensetherapeut die voor de confrontatie gaat en beweert binnen het halfuur een probleem te kunnen oplossen ?
Iemand die zulke eenvoudige oplossingen denkt te hebben voor menselijk leed, is simplistisch. Ik ken de man niet, maar hij lijkt mij een soort goeroe die vooral zichzelf wil promoten. Hij zal wellicht nooit geconfronteerd worden met het leed dat hij zijn cliënten berokkent. Je wordt door zo’n goeroe onder tafel gepraat. Je kunt een stuk met hem meegaan, maar je keert met je problemen naar huis terug. Lange therapieën zijn soms nodig, soms ook niet. In ons centrum hanteren wij een gemiddelde van twaalf sessies.
Er is geen garantie op een therapie, schrijft u. Hoeveel procent van uw cliënten hebt u kunnen helpen in uw carrière ?
Het is niet zo zwart-wit. Tussen de 70 en 80 procent van de mensen voelt zich geholpen. Niet dat alles opgelost is, maar ze hebben de indruk dat ze een stuk vooruitkwamen. Maar dat betekent dat nog altijd 20 à 30 procent in nood blijft.
Is genezen iets anders dan leren leven met blessures en een deficit ?
We moeten allemaal leren leven met onze tekorten. Voor sommigen is dat moeilijker dan voor anderen. Een therapie kan bijvoorbeeld een incestervaring niet weggommen. Er kan wel een stuk verwerking gebeuren. Bob Vansant zegt : “Ik kan enkel wat troosten.” Daar ben ik het niet mee eens. We hebben echt wel een aantal instrumenten, kennis en vaardigheden waarmee we mensen kunnen helpen. Niet iedereen, helaas. We proberen altijd eerst de problemen op te lossen, en als dat niet lukt, zullen mensen er mee moeten leren leven. Als je een probleem hebt, stopt je ontwikkeling, je zit vast. Met de therapie willen we de ontwikkeling terug op gang brengen. Dat betekent vaak : leren leven met kwetsuren, met pijnlijke ervaringen, tekorten.
Sommige populaire goeroetherapeuten gaan wild tekeer tegen het gebruik van medicijnen om het geestelijke lijden te verlichten. Pillen helpen nooit volgens hen.
Er worden te veel pillen voorgeschreven, dat is zeker. Maar gelukkig zijn ze er. Psychiaters zeggen mij dat het gebruik van medicijnen zo complex geworden is dat het vaak niet aangewezen is dat een niet-specialist ze voorschrijft. Ik werk graag samen met psychiaters die verantwoord met pillen omgaan.
Maar de macht van de farmaceutische firma’s en van de verzekeringsmaatschappijen mag in deze toch niet onderschat worden. Zij hebben veel invloed op wat er in de psychotherapie kan gebeuren. Snel weer in de maatschappij ingeschakeld worden is meestal een primair doel dat beide dient.
Therapeuten zijn volgens uw boek vaak mensen die al heel jong de zorg voor broers, zussen, ouders op zich namen.
Ik denk dat wij als hulpverlener ons vak leren in ons gezin van oorsprong : een soort ontvankelijkheid, gevoeligheid voor de noden van anderen. In onze universitaire opleiding wordt ons flexibiliteit bijgebracht, taal ook zodat je over de dingen kunt nadenken. Maar de basis moet er voordien al zijn.
De therapeut staat onder druk, er wordt veel van hem geëist. Wie vangt hem op ? Zijn partner ?
Een beetje wel. Dat wil niet zeggen dat die partner hem therapeutisch bejegent als hij thuiskomt van zijn werk. Na een moeilijke dag heb ik geen zin om te praten. En ook niet om te luisteren. Ik weet dat dat voor mijn partner soms moeilijk is. Zij wil dan net wel vertellen, misschien een man-vrouwverschil. Zoals een wielrenner heeft een therapeut een goeie vrouw nodig. Maar je hebt ook nood aan goede collega’s. Zoals in een intervisiegroep bijvoorbeeld, waar collega’s samenkomen om over cliënten te spreken.
Het is ook belangrijk om als therapeut af en toe eens in therapie te gaan, wat veel te weinig gebeurt. Ik heb er meer respect door gekregen voor mijn cliënten. Ik begrijp nu bijvoorbeeld wat het is om in een wachtkamer te moeten zitten. Hoe het voelt als een therapeut een moeilijke vraag stelt. Hoeveel deugd het doet om iets te vertellen wat je nog nooit tegen iemand hebt verteld. Tegen iemand die niet oordeelt, die je niet uitlacht, die niet zegt of denkt dat je gek bent.
Mijn stijl als therapeut werd meer beïnvloed door mijn therapeuten dan door wat ik leerde op de universiteit. Als er ooit een beroepserkenning komt, hoop ik dat leertherapie een van de criteria zal zijn.
Een therapeut kan zichzelf beschermen door niet te veel te werken.
Je moet jezelf het recht geven om te zeggen : “Sorry, ik kan je niet helpen, de therapie zal niet lukken” als je vanaf het begin al aanvoelt dat de problematiek of de cliënt je niet ligt. De therapeut moet zelf goed met zijn kwetsbaarheid omgaan. Te veel cliënten zien, is zeker niet goed. Ik zie er zelf maximum zes per dag. Afwisseling in de agenda is belangrijk. Veertig uur werken kan ook betekenen : preventie- of studiewerk tussendoor.
Hoe is het als je als therapeut zelf met problemen zit in je relatie of met je kinderen ?
Ik prijs mezelf vaak gelukkig met mijn harmonieuze gezin. Op momenten dat ik het in mijn leven moeilijk had, zoals enkele jaren geleden, was ik niet in staat om mensen te helpen. De directrice van het centrum waar ik toen werkte, had daar begrip voor. Ze stuurde me naar huis. Maar dat is uitzonderlijk. Therapeuten worden vaak door hun directie aangespoord om ‘sterker’ te zijn, om werk en privé beter te scheiden.
Is er in de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg ruimte voor dit soort mededogen met de therapeut ?
Er zijn overal wachtlijsten. Er is eigenlijk geen tijd voor de kwetsbaarheid van de therapeut. Maar als je als directie geen zorg draagt voor je therapeuten, gaan ze er onderdoor, beginnen ze afstandelijk te werken of maken ze grote fouten. In zulke centra moet het therapeutenkapitaal gekoesterd worden. Al zijn er wachtlijsten, soms moet de deur dicht.
Therapie is duur, privé-sessies bij een psycholoog worden niet door het ziekenfonds terugbetaald. Wie kan zich een lange therapie veroorloven met een prijs die rond 35 euro per sessie schommelt ?
Ik weet niet of ik gelukkig zou zijn met de tussenkomst van het ziekenfonds. Het zou de psychotherapie medicaliseren en ik vind dat geen goede zaak. Het is heel belangrijk dat therapeuten goed samenwerken met huisartsen, psychiaters en psychiatrische ziekenhuizen, maar ik vind anderzijds dat heel wat aspecten van de psychotherapie moeilijk te vatten zijn binnen een medisch kader.
Er is op dit ogenblik in de geestelijke gezondheidszorg een tweedeling aan de gang. Naar de privé-praktijk komen de gegoede cliënten. De armere mensen trekken naar de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg, waar een heel kleine bijdrage wordt gevraagd. Het risico bestaat dat zij vooral een korte behandeling krijgen en dat de rijkere mensen zich een langlopende privé-therapie van twee, drie jaar kunnen permitteren.
Therapie is duur, maar therapeuten worden niet rijk. Het is ook dubbel. Want wat kost een avondje uit eten, een kaartje voor een voetbalmatch, een citytrip ? Soms moet je prioriteiten stellen.
Tekst Tessa Vermeiren I Foto Charlie De Keersmaecker I Illustratie Tina Vandormael
Peter Rober : “Als je zelf een kind krijgt, word je plots heel kwetsbaar. Als een cliënt mij vertelt dat zijn zoon onder een auto is gelopen, kan ik niet anders dan denken aan mijn zoon.”
“Je moet jezelf het recht geven om te zeggen : ‘Sorry, ik kan je niet helpen’ als je vanaf het begin al aanvoelt dat de problematiek of de cliënt je niet ligt.”
“Mijn stijl als therapeut werd meer beïnvloed door mijn therapeuten dan door wat ik leerde op de universiteit. Als er ooit een beroepserkenning komt, hoop ik dat leertherapie een van de criteria zal zijn.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier