Een te menselijk woord

Gedragsbiologe Ellen Van Krunkelsven werkte tot voor kort met bonobo’s en ratten, en nu met honden. Ze koestert ook viervoeters in huis. “Vriendschap is vooral een zaak van bewondering.”

Allicht had ik als kind speelgoeddiertjes, ik was altijd al gek op dieren. Toen ik een beurs aanvroeg voor een project, ontdekte ik in een verslag van het PMS dat ik in het eerste leerjaar al biologe wilde worden. Omdat mijn vader het niet zag zitten, heb ik nooit dieren gehouden, behalve duiven en cavia’s die leefden in de tuin. Een hond of een paard, dat was onbespreekbaar. Al vroeg keek ik naar documentaires op tv. Mijn Engelse spreekbeurt ging niet over popsterren, maar over apendeskundige Dian Fossey : zo’n leven wilde ik ook.”

“Logisch dus dat ik biologie studeerde, in Antwerpen. Mijn proefschrift ging over vocale communicatie bij bonobo’s. Hoe delen ze iets mee, hoe geven ze informatie over voedsel, zijn ze eerlijk of houden ze iets geheim, dat soort vragen. Ik observeerde ze een jaar lang in Planckendael. Ik vond het geweldig, ondanks de beperking van de gevangenschap. Voordeel is dat ik de bonobo’s van dichtbij meemaakte. Je leert karakters kennen, krijgt inzicht in hun vaste patronen en onderscheidt individuele trekken.”

“Dat onderzoek tussen vier muren vond ik te eng, ik wilde ze in het wild zien. Dat makkelijker contact, hoe plezierig ook, is net wat ik wilde vermijden. Interactie is niet de bedoeling. Hoe leven ze los van de mens ? Als de dieren met jou bezig zijn, kan je niet waarnemen hoe ze in hun gemeenschap bezig zijn.”

“Daarom trok ik voor mijn doctoraalscriptie naar Congo, drie keer kort en nadien nog één jaar naar het Lomako-woud, waar ik vijftig bonobo’s bestudeerde. In het begin was het niet makkelijk. Ze moeten je tolereren, je wilt vertrouwen winnen. Uitzonderlijk komen ze dichterbij, uit nieuwsgierigheid. Er is de groeiende verwondering, en tegelijk voel je dat je afstand moet houden. Bonobo’s zijn na een tijd niet meer geïnteresseerd, je bent niet meer dan een andere soort in hun woud. Je maakt je oninteressant, je eet bladeren om ze op hun gemak te stellen. Uiteindelijk vinden ze het gewoon dat je er bent. Daar blijft het bij.”

“Een situatie als die van Dian Fossey, ogenschijnlijk op voet van gelijkwaardigheid, komt er pas na jaren leven in elkaars omgeving. Een foto van een chimpansee die Jane Goodall een zoen geeft ? Tja, dat is een stap verder in het proces van vertrouwen, het ging vooral om individuen die haar van kleins af kenden, hun angsten overwonnen en haar nabijheid aanvaardden. Maar uit Fosseys boek blijkt dat haar werkwijze niet gericht was op het leggen van die band. Wat mij aanspreekt, en dat heb ik zelf ervaren, is haar grote bewondering voor die primaten, hoe ze in groep leven en communiceren, hun intelligentie, hun karakters. Als ze dan in je buurt komen zitten met een bijna totaal vertrouwen, terwijl we altijd geleerd hebben dat het gevaarlijke monsters zouden zijn, dan is dat een uitzonderlijk moment van aanvaarding.”

“Of dat vriendschap is ? Het is zeker niet zoals met mensenvrienden, bij wie alles van twee kanten komt. Voor mij gaat het vooral om de bewondering voor die andere diersoort. Maar of de bonobo’s dat ook vinden ? Ik weet zeker dat ze ons accepteren en er vertrouwen kan groeien. Maar de observator die we zijn, heeft voor hen geen enkele waarde : die behoort niet tot hun sociaal systeem. Dieren in het wild vinden ons niet belangrijk, ze vinden enkel zichzelf belangrijk binnen het so- ciaal systeem waarin wij niet passen. We zijn een stuk van het decor, in het beste geval bevoorrechte getuigen.”

Onze dichtste verwant

“Natuurlijk bestaat er een vertekend beeld over de relatie tussen mens en primaten, gevoed door films en exotische verhalen. Maar in de boeken van Fossey en Goodall lees je dat zij die verwachtingen niet hadden. Ze bleven in de eerste plaats onderzoeksters. Goodall kende hele families, schreef er een levensechte roman over. Dan denk je bijna dat het over mensen gaat, met verhalen en interacties, hoe ze een weeskind adopteren, hoe ze zich verzoenen, agressief zijn en oorlogen uitvechten. Goodall heeft meer bereikt dan ze ooit voor mogelijk hield. Daar mogen zijn en aanvaard worden, dat is volgens mij genoeg.”

“Het geven van namen wordt onwetenschappelijk genoemd. Ik heb het in Congo nochtans ook gedaan, al heb ik door de oorlog die bonobo’s nooit zo intens leren kennen. Je bestudeert wat en wanneer ze eten, hoe ze jagen, hoe ze in groep ageren. Naarmate je hen individualiseert, geef je hen namen. Destijds was dat controversieel, maar het blijft gelijk of je nu een naam geeft of een nummer. Er is het wetenschappelijke aspect van groepsgrootte, dominantie en hiërarchische structuren, maar als je lang naar dieren kijkt, ga je binnen hun sociale structuur ook karaktertrekken beschrijven. Veel van wat je ziet, is anekdotisch. Voedsel delen heeft een kwantitatief aspect, maar er zijn details die ook informatie geven. En het speelt natuurlijk dat de bonobo onze dichtste verwant is. Omdat veel gedragingen lijken op die van de mens, begrijp je ze onmiddellijk : een arm uitsteken, elkaar omhelzen of zoenen, tekens van affectie of boosheid.”

Antropoloog Leakey stuurde Goodall naar de chimpansees met als argument dat het onderzoek is voor een vrouw. Voor Fossey en Biruté Galdikas, die de orang-oetans bestudeerde, is het niet anders. Klavertje vier ? Ellen lacht : “Dat is allang niet meer zo. De meeste primatologen en proffen zijn mannen. Misschien hebben ze geleerd van dat empathisch onderzoek. Misschien is er een grotere interesse van vrouwen voor dat type onderzoek, zoals van chimpansees, die schattige zoogdieren met de dikke pels. Noem het de aaibaarheidsfactor. Ik kan het niet echt verklaren. Op een congres van primatologen zijn de meeste studenten vrouwen. Maar omgekeerd : hoeveel vrouwen kijken er naar vogels ? Het zijn fanatieke mannen die achter ieder vogeltje aangaan, ze tellen, lijstjes maken. Mannen verzamelen en vrouwen genieten meer.”

“In het regenwoud is het zweten en wachten tot je eindelijk iets ziet en langzaam verbanden in dat sociale gedragspatroon ontdekt. Zo was het met de bono- bo’s, maar ik had even graag onderzoek gedaan naar paarden, dolfijnen of olifanten, allemaal sociale dieren die door vrouwen zijn bestudeerd. En het is waar, door het onderzoek worden er grenzen verlegd. Of we primaten mensenrechten moeten geven, zoals in Nieuw-Zeeland ? Ik vind dat het ook voor andere dieren moet gelden. Hen opsluiten, te klein behuizen of experimenten uitvoeren, dat kan niet. Geef hen een normaal leven, dat is even evident voor koeien en kippen in legbatterijen. Dat is toch de belangrijkste boodschap van dierenrechtenorganisaties : het zijn intelligente wezens, je kan hen niet aandoen wat je zelf niet wil ondergaan.”

“Wat het werk met de bonobo’s me over mezelf heeft geleerd ? Moeilijke vraag. Zoals ze ons mensen de derde chimpansee hebben genoemd, zo doen bonobo’s enorm veel wat wij ook doen. We zijn niet de enige cultuurdragers, al hebben we een taal die ons een bijzondere positie geeft. Het is fascinerend om te zien hoe mens en bonobo op bijna gelijke wijze leven, dezelfde vruchten eten en communiceren.”

“Maar eigenlijk gaat het over de hele sfeer in het woud, de contacten met de mensen ter plaatse. Wij zeggen dat we afstammen van de aap, zij zeggen dat de aap onze broeder was die wegens een conflict z’n kleren heeft uitgetrokken en in het woud is gaan leven. Ik ben een westerse observator, maar ook zij kennen de bonobo zeer goed. Ze lopen door het woud, jagen en kijken veel rond. Voor voedsel halen ze wel eens een dier naar beneden of zetten ze netten uit voor een antilope, maar op de bonobo rust een taboe. Zij kennen hen als complexe en intelligente wezens. Ons idee van natuurbehoud is hen niet vreemd, ze beseffen dat je dieren kunt uitroeien, dat je in harmonie moet leven met de natuur. Olifanten zijn weggejaagd door Mobutu’s leger en ze weten dat ze hun kinderen niet meer kunnen tonen hoe zo’n dier eruitziet.”

“Wat me het meest bijblijft als woudervaring, is de bewondering voor alle levende wezens. Als je niets te doen hebt, observeer je kippen bijvoorbeeld. Of een klipdas die in een val verstrikt is geraakt. We hebben hem als huisdier in het kamp opgenomen. Bleek een ongelooflijk intelligent diertje. Je leert pas als je ergens lang verblijft. In een zoo kan je een halfuur naar bonobo’s kijken, leuk maar beperkt. Tenzij je een hele dag kijkt en nog een en nog een, dan ga je verbanden zien. Je hebt zoveel tijd nodig om iets te begrijpen, net zoals in het Afrikaanse leven.”

“Je wordt gezien als een buitenstaander, als blanke, als vrouw, als rijke, maar niet als vriend. Pas als je lang in hun systeem meedraait, krijg je echte vrienden. Dan leren ze je hoe je moet leven, hoe je je zintuigen moet gebruiken om sporen te zien en in het woud te overleven.”

Humanitaire ratten

“De sprong naar ratten was groot. In Congo keek ik afstandelijk naar bonobo’s, in een nieuw project heb ik met ratten een interactie opgebouwd door hen uit hun leefwereld te halen en hen iets te leren waar wij voordeel bij hebben. Met de vzw Apopo trainden we deze sociale dieren om in Mozambique en Angola mijnen op te sporen. Toen ik voor dat project werd gevraagd, kon ik niet vermoeden wat er allemaal mogelijk was. Opnieuw was daar die bewondering : dat ratten zoveel potentieel hebben, dat ze intelligent zijn. Geweldige beestjes zijn het. En alle ratten zijn anders. Ja, ik heb karakters herkend. Ze waren niet allemaal even slim en ze hadden een eigen temperament : sommige waren hevig, andere bedachtzaam.”

“Toen ik net terug was uit Congo, zat ik met veel vragen. In een Antwerpse winkel kocht ik laboratoriumratjes. Ze hadden er mooiere als huisdier, andere dienden als voedsel voor de slangen. Van elk heb ik er twee meegenomen. Eentje was hyperintelligent, dat kon alles leren. Mijn taak was de methode van trainen op punt te stellen, maar hoe begin je aan zo’n ontmijningsproject ? De ratten moesten de geur van TNT leren detecteren, maar geur is, zeker voor ons, zo abstract. Met een systeem van beloningen kregen we het voor elkaar. Het was boeiend om te zien hoe dieren die je aan slangen voedert toch een heel repertorium van gedragingen leren om die beloning te krijgen. Ze spelen in op de situatie, begrijpen en herhalen hetzelfde gedrag. Je bent fier dat jouw dier dat allemaal kan, want uiteindelijk gaat het om dingen die voor hen totaal nutteloos zijn.”

“Uiteindelijk leerde ik in Morogoro aan Tanzanianen hoe ratten te trainen. Ik had verwacht dat dat moeilijk zou lopen : wij accepteren dieren in onze huiskring, voor Afrikanen is dat minder evident. Een rat is een verwerpelijk dier, het eet de oogst op. Maar het lukte : de interactie tussen mens en dier was ook voor hen een complete verrassing. Het gaf voldoening. Toen de rat van een zwarte medewerker op het veld een hartinfarct kreeg, zat hij te huilen. Een aangrijpend moment. Het gaat dus verder dan de job, het gaat om affectie.”

Honden als bewijs

“Sinds juli ben ik in het Hondenopleidingscentrum van de federale politie in Leuven bezig met Mechelse en Duitse schepers. De honden train ik zelf niet, ze hebben een geleider. Ik zorg voor het wetenschappelijk aspect : hoe kan je de honden leren om geuren bij een verdachte te herkennen die op de plaats van een misdaad zijn achtergebleven ? Een geur op een voorwerp is voor een hond wat een visuele herkenning is voor een ooggetuige. Als je een verdachte hebt, maken we zeven geurstalen waarvan er één verdacht is, en confronteren we de hond met de geur van de verdachte en die van de stalen. We kijken of er overeenkomst is. Het is een lang leerproces, de hond wordt zo getraind dat hij niet zal reageren als hij geen overeenkomst vindt. In Nederland is die methode geaccepteerd, in België geldt ze niet als bewijs. Toch is de aanpak betrouwbaar, niet zozeer omdat een hond zo’n 500 keer beter ruikt dan een mens, maar vooral door de proefopstelling en de controle.”

“Het komt niet door mijn geur, maar je krijgt natuurlijk een persoonlijke band. Al train ik niet zelf, je raakt gehecht. Dat is zoals thuis met Ginger, een zes maanden jong scheperwijfje. Ze is een deel van ons gezin, ik probeer haar van alles te leren, misschien is dat beroepsmisvorming. Als wetenschapper is het fascinerend te zien hoe ze elke dag bijleert, hoe ze signalen interpreteert, regels begrijpt en erin slaagt om als gezinslid mee te functioneren en onze thuis tot haar wereld te maken.”

“Honden zijn sociale dieren en leven normaal in een roedel. Ze hebben vaardigheden om te communiceren, in de eerste plaats met elkaar. Maar blijkbaar kunnen ze dat ook doortrekken naar mensen. Een gezin bestaat voor hen niet, maar we zijn wel hun roedel. Dat ik Gingers baasje ben, is niet onlogisch : ook in het roedelsysteem is er een leider, een alfa-wolf die alles bepaalt.”

“Alle sociale wezens willen interactie. Telkens opnieuw ben ik verwonderd. Ik leef op het platteland met andere dieren, een pony en twee paarden. Sprokkel is een fret die ik als ontmijner probeerde op te leiden, maar dat is mislukt. En van de mensen op straat krijg ik wel eens reacties dat ik met een Mechelaar aan m’n zij loop, wat een ‘mannenhond’ zou zijn. Het is telkens hetzelfde : kijken en waarnemen van gedrag, bezig zijn met dieren, hen iets leren en gefascineerd zijn over de resultaten. Ik heb gewoon van mijn hobby mijn beroep kunnen maken.”

“En de vriendschap ? Die moet toch van twee kanten komen. Met wilde dieren heb je alleen eenrichtingsverkeer. Tussen primaten onderling denk ik wel dat er een soort band bestaat tussen dieren die elkaar beter kennen dan andere dieren. Maar niet met mensen. Met honden is er wel tweerichtingsverkeer, maar de vraag blijft of dat vriendschap is. Wat gaat er in hen om ? We weten een beetje, je kan niet in hun kop kijken. Wel naar hun gedrag, hun blije of trieste blik. Vriendschap is toch een te menselijk woord. ” n

Tekst Mark Gielen l Foto Michel Vaerewijck

“Dieren in het wild vinden ons niet belangrijk, ze vinden enkel zichzelf belangrijk binnen het sociaal systeem waarin wij niet passen. We zijn een stuk van het decor, in het beste geval bevoorrechte getuigen.”

“Je wordt in Afrika gezien als een buitenstaander, als blanke, als vrouw, als rijke, maar niet als vriend. Pas als je lang in hun systeem meedraait, krijg je echte vrienden. Dan leren ze je hoe je moet leven, hoe je je zintuigen moet gebruiken om sporen te zien en in het woud te overleven.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content