Een schreeuw van pijn

In “The Virgin Suicides” van Sofia Coppola plegen vijf beeldschone tienerzusjes collectief zelfmoord tegen een rozig decor van melancholie en onvervulde puberverlangens. De werkelijkheid van jongeren met zelfmoordplannen ziet er wel even anders uit: hard, scherp en donker. Katelijne kan het weten.

Ze woont naast een loods, in een voormalig kantoorgebouwtje dat onlangs tot woning werd verklaard. Het is een licht huisje met gele muren, witte gordijnen, een poster van Kurt Cobain tegen de voordeur en dikke tralies voor de ramen. “Tegen kantoordiefstal”, legt ze uit. “Eigenlijk wel goed, want als iemand hier inbreekt, kan ik mij toch niet verdedigen.” Ze zit in een rolstoel en draagt een bordeaux T-shirt en een bleke short, eenvoudige kleren die ze met één arm kan aantrekken. De andere arm en haar twee benen heeft ze verloren na haar mislukte zelfmoordpoging.

Als ze over haar kinderjaren vertelt – de onophoudelijke ruzies thuis, de slapeloze nachten, de angst en de dreiging – zíe ik haast dat kleine meisje voor me dat ’s nachts met haar valiesje het huis uitvluchtte om bij haar getrouwde zus, bij een oom en tante een schuilplaats te zoeken. Gek werd ze van de vreselijke scènes thuis. Maar hoe hard ze ook haar best deed zich onzichtbaar te maken, altijd opnieuw vonden haar ouders haar. Een pion was ze in hun conflicten: als ze partij koos voor de ene, kreeg ze de andere over zich heen. Bovendien werden haar vluchtroutes één voor één afgesneden, tot ze alleen nog bij haar buurman terechtkon.

“In het begin beschouwde ik hem als een goede vriend bij wie ik altijd kon aankloppen. Als het thuis te erg werd, liep ik naar hem toe en troostte hij me. Maar na een aantal maanden veranderde die vriendelijke sfeer en moest ik, om zijn vriendschap te behouden, allerlei dingen met hem doen. Het begon met een zoen, maar al snel vroeg hij meer. Wat er in de beslotenheid van zijn huis gebeurde, vond ik hatelijk, maar ik belandde steeds weer bij hem. Hij lokte mij, achtervolgde mij, stak briefjes in de bus, liep voor ons huis heen en weer. Hij misbruikte mij telkens opnieuw tot ik weer ging lopen. Het was een vreselijke spiraal waarin ik vier jaar lang gevangen zat. Pas op mijn achttiende drong het ten volle tot mij door wat die man met mij en ook met andere meisjes uitrichtte. Toen heb ik gezworen: ‘Nooit ga ik nog naar hem toe. Nooit begin ik een relatie met een man. Nooit wil ik trouwen.’

Werken of studeren? Ik vond het vreselijk moeilijk om te beslissen hoe het verder moest. Uiteindelijk begon ik in Leuven aan Pedagogische Wetenschappen. Het gebeurt wel vaker dat jongeren een studierichting kiezen die iets te maken heeft met wat ze als kind hebben beleefd. Orthopedagogiek, emotionele en gedragsproblemen, dat was de richting die ik koos.

Het eerste jaar had ik het erg moeilijk. De stapel cursussen schrok mij af, ik spijbelde vaak, was depressief en dacht steeds vaker aan doodgaan. Maar ik herpakte mij en haalde het in september. Het tweede jaar verliep redelijk goed, ik studeerde regelmatig en slaagde in juni. Maar ik voelde mij niet goed, vond mezelf te dik, probeerde om niet meer te eten en vermagerde op één jaar tijd twaalf kilo. Pas toen ik foto’s van mezelf zag – zo mager dat het lelijk was – besefte ik dat ik anorexia had.

In die periode ging ik samen met mijn ouders op vakantie. Ik leerde er een jongen kennen, hij werd een leuk vakantievriendje. Wat kletsen en een beetje dansen, meer was er niet aan de hand. Maar mijn ouders vonden dat ongehoord, een ramp, een drama. Opnieuw begreep ik hun reactie niet. Stel je voor, ik was twintig jaar!

Toen ze eisten dat ik met hen mee uit eten zou gaan, weigerde ik en bleef ik in het hotel. Maar ’s nachts brak de hel los. Toen mijn ouders terugkwamen, sleurden ze mij naar hun kamer en sloegen ze mij in elkaar. Gewoon omdat ik een vakantievriendje had. Dat geweld schokte mij zo hevig dat ik iets in mij voelde knappen. Ik at nog nauwelijks, verloor elke interesse, bleef maar vermageren en wilde liefst doodgaan.

Voor mijn eindexamens moest ik mijn thesis nog afwerken. Omdat ik geen colleges meer hoefde te volgen, werkte de hele tijd thuis, en werd ik opnieuw geconfronteerd met die vreselijke ruzies. Ik weet nog altijd niet hoe ik erin geslaagd ben mijn diploma te halen, want in die periode zat ik compleet aan de grond. De fut om verder te leven was op, ik maakte de hele tijd plannen om eruit te stappen.

Intussen had ik een vriend die al langer een relatie met mij wilde. Ik had hem een hele tijd op afstand gehouden, maar na jaren ging ik toch in op zijn vraag. We zijn vrij snel getrouwd, maar echt goed heb ik mij nooit meer gevoeld. Het was allemaal te veel geweest: de situatie thuis, de angst, de vernederingen, het jarenlange misbruik. Pas na mijn huwelijk heb ik aan mijn man verteld wat er vroeger was gebeurd, en het leek ons best dat ik in therapie zou gaan.

Via het Vertrouwensartsencentrum kwam ik terecht bij een psychiatrisch verpleegkundige die een opleiding gestalttherapie had gevolgd. Opnieuw dacht ik dat ik iemand gevonden had die mij een houvast kon bieden, maar al snel verloor ik mijn vertrouwen. Die vrouw werkte met de omstreden therapeut die in de Dutroux-periode bij allerlei patiënten MPS (Meervoudige Persoonlijkheids Stoornis, red.) meende vast te stellen. In kranten en op tv beweerde hij dat 1% van de bevolking als kind de meest gruwelijke dingen had meegemaakt. En in dat overspannen klimaat kreeg hij die stelling verkocht! Mensen geloofden dat één kind op 100 satanische praktijken had meegemaakt of door sekten was misbruikt. Al snel kreeg ik de indruk dat mijn therapeute mij ook MPS wilde aanpraten. Onder hypnose is het natuurlijk gemakkelijk om iemand allerlei uitspraken in te fluisteren en de meest vreemde verhalen te laten opdissen. Na een tijdje raakte ik helemaal in de knoop, maar hoe meer ik die MPS-theorie in vraag stelde, hoe kregeliger mijn therapeute werd. Ten einde raad stapte ik naar de huisarts, die mij dringend aanraadde bij haar weg te gaan en elders hulp te zoeken. Mijn therapeute was woest en zette mij aan de deur. Daar stond ik dan, zonder hulp, ten einde raad.

Intussen was het kerstvakantie en had ik niemand die mij kon opvangen. Elke dag werd ik wanhopiger, tot ik op kerstdag eindelijk een psychiater vond bij wie ik terechtkon. Ik vertelde hem dat het echt niet meer ging, en dat ik voelde dat ik een ongeluk zou begaan. Hij schreef mij een licht antidepressivum en tien dagen ziekteverlof voor. ‘Maar ik wil opgenomen worden,’ smeekte ik, ‘ik voel dat ik zelfmoord ga plegen.’ ‘Rust een beetje uit, en doe het even kalm aan’, suste hij, zonder te beseffen hoe erg het met mij gesteld was.

Naar het Crisisinterventiecentrum wilde ik niet gaan, want daar werkte mijn therapeute halftijds. Ook aan mijn man, mijn vriendinnen en mijn familie vertelde ik dat ik mezelf van kant wilde maken, maar niemand nam mij ernstig. Uiteindelijk ging ik zelf op zoek naar een opnameplaats – in Tienen, in Lovenjoel, in Duffel -, maar nergens kon ik terecht. Toen gaf ik het op en nam ik mijn beslissing.

Ik wist precies hoe ik het zou aanpakken. De trein leek mij de meest zekere en radicale weg naar de dood. Met pillen zou ik misschien wakker worden, en verdrinken leek mij zo afschuwelijk, zeker als je kan zwemmen.

‘Slechts één moment en het is gedaan’, hield ik mezelf voor. Mijn dagboeken en brieven vernietigde ik, mijn persoonlijke spullen liet ik verdwijnen, en ’s nachts, om drie uur, ging ik naar de dichtstbijzijnde spoorweg. Toen ik voorbij de slagboom stapte, kwam er net een trein voorbij, wat mij heel erg beangstigde. Maar ik bleef bij mijn besluit, en slikte kalmeerpillen die ik had meegenomen.

Van dan af kan ik mij niets meer herinneren. Wat ik toen precies gedaan heb, is niet tot mijn bewustzijn doorgedrongen. Ik vermoed dat ik op de sporen ben gaan liggen, want als ik gesprongen had, zou ik de klap nooit overleefd hebben.

Toen ik weer bij bewustzijn kwam, stonden er twee agenten naast mij. Onmiddellijk realiseerde ik mij dat ‘het’ gebeurd was, want ik kon mij niet meer bewegen en voelde mij tegen de sporen plakken. Ik was totaal van streek, helemaal in paniek, maar voelde vreemd genoeg geen pijn. Toen ik mij wilde bewegen, hoorde ik alleen een vreemd gekraak. Buiten mezelf begon ik tegen die agenten te schreeuwen: ‘Ga weg, laat mij gaan, red mij niet!’ Maar ze vroegen mijn naam en adres, want ze wilden mijn man en mijn familie verwittigen.

‘Waarom heb jij dit in godsnaam gedaan?’ hoorde ik hen nog vragen voor ik opnieuw het bewustzijn verloor.

Ik herinner me nog dat ik mijn lichaam verliet, mezelf op de sporen zag liggen en verbaasd was dat ik geen jas meer droeg. Een hele tijd later vertelde de politie mij dat mijn jas in de berm was gevonden. Waarschijnlijk had ik hem uitgedaan voor ik op de sporen ging liggen.

Drie dagen lang ben ik niet bij bewustzijn geweest. Ze hielden mij in slaap, ik zag slechts flarden en schimmen van bezoekers. Een van mijn eerste bewuste herinneringen is dat de ziekenhuispsycholoog naast mijn bed stond. Hij vertelde mij dat ik twee benen en een arm verloren had, en dat mijn rechterelleboog onherstelbaar verbrijzeld was. Waarom moest hij mij dat zeggen? Waarom niet iemand van de familie of de vrienden?

Zeven weken bleef ik in het ziekenhuis, en twee keer werd mijn rechterarm geopereerd, gerepareerd met huid van mijn heup. Die arm kan ik nu gebruiken, maar het gewricht is kapot. Mijn gezicht kan ik nauwelijks aanraken, mijn haar kan ik niet kammen en kleren met knopen kan ik niet aan- en uitdoen. Ik weet nu hoe ik die klap heb overleefd. In zekere zin heeft de trein mijn wonden dichtgereden. Op het moment dat het treinstel mijn ledematen afsneed, drukte het tegelijkertijd mijn wonden toe zodat ik niet onmiddellijk doodbloedde.

In het begin wilde ik vaak opnieuw zelfmoord plegen, maar fysiek was ik niet in staat om dat ook te doen. Na een tijdje kwamen die zelfmoordgedachten nog wel bij me op, maar maakte ik geen concrete plannen meer.

Zes maanden na mijn mislukte zelfmoordpoging vertelde mijn man mij dat hij van mij wilde scheiden. In het ziekenhuis hadden we samen nog een tijdje therapie gevolgd, maar zijn besluit stond vast. Nog tijdens mijn revalidatieperiode in Pellenberg zijn we gescheiden. Plots had ik geen thuis meer. De spullen waren weg, het appartement was niet langer leefbaar. Voortaan ging ik tijdens de weekends elders heen, nu eens bij mijn zus, dan weer bij een broer of een vriendin. Maar al had ik geen eigen plek meer. Toch voelde ik mij niet echt alleen. Overdag was ik druk bezig met kinesitherapie, ergotherapie en lichaamsoefeningen, en ’s avonds was er altijd bezoek.

Wie een zelfmoordpoging achter de rug heeft, staat aan de rand van de afgrond. Ofwel spring je opnieuw, ofwel verwijder je je steeds verder van die rand. Dat laatste heb ik uiteindelijk gedaan. De zelfmoord van Jelle heeft mij díe stap doen zetten.”

Jelle. Zijn foto heeft een ereplaats boven haar bed. Met lichte, ernstige ogen kijkt hij wat onzeker in de lens van de schoolfotograaf. Een leuke, doordeweekse jongen, lijkt me, geen kind meer, maar nog lang geen man.

Katelijne: “Hij was mijn lievelingsneefje, de oudste zoon van mijn zus. Twaalf jaar was ik toen hij geboren werd, en ik was dol op hem. Hij was een intelligente, stille jongen, actief, sociaal, met heel wat vrienden. Hij hielp mijn broer vaak in de zandgroeve, hij reed graag met vrachtwagens en bulldozers. De enige wanklank was dat hij soms dronk, wat thuis tot hoogoplopende ruzies leidde. Toen hij op zijn zestiende verjaardag stiekem een tweedehands brommer had gekocht, was het hek helemaal van de dam. Zijn ouders eisten dat hij dat ding weer zou verkopen, maar Jelle weigerde koppig.

De volgende dag vertrok hij naar school. Hij is nooit meer thuisgekomen. Overal hebben ze hem gezocht – bij vrienden, bij familie, in de zandgroeve -, maar pas de volgende ochtend heeft mijn broer hem gevonden, in de zandgroeve, opgehangen aan een grote machine om zand te zeven. In zijn afscheidsbrief schreef Jelle dat de zandgroeve de plaats was waar hij zich het best voelde, en in zekere zin was dat een troost voor mijn broer die die vreselijke ontdekking had gedaan.

Jelle stierf negen maanden na mijn zelfmoordpoging, en zijn dood was voor mij veel moeilijker te verwerken dan de gevolgen van wat er met mij was gebeurd. Ik was mijn benen en een arm kwijt, hij leefde niet meer. Lange tijd heb ik mij schuldig gevoeld, en werd ik gekweld door vragen over Jelles dood: ‘Waarom heeft hij mij niet in vertrouwen genomen? Heeft hij mijn voorbeeld willen volgen?’ Nooit heb ik met hem over zelfmoord gesproken, nooit heeft hij mij vragen gesteld, nooit heeft hij mij iets laten merken. Hij kwam ook zelden naar het ziekenhuis. Maar daar stond ik niet bij stil, zo’n jongen van vijftien leidt zijn eigen leven, met zijn vrienden en zijn hobby’s. Misschien was het voor hem ook te confronterend: zelf een einde aan je leven willen maken, en dan iemand bezoeken die ‘het’ heeft gedaan.”

Katelijne ritst het tasje open dat aan haar rolstoel hangt en haalt er een stukje papier uit dat duidelijk gelezen en herlezen is, ontelbare keren. Het is een kopietje van het PS van Jelles afscheidsbrief. “Uiteindelijk heeft hij me zelf gerustgesteld”, zucht ze, en ze steekt me het strookje met het jongensachtige handschrift toe: “Katelijne moet weten dat ik haar niet naboots. Ik liep al lang rond met de gedachte om zelfmoord plegen, maar ik heb het tot nu kunnen volhouden.”

Katelijne: “Dit briefje en zijn foto heb ik altijd bij me. Op een of andere manier voel ik mij sterk met hem verbonden, want uiteindelijk hebben we allebei hetzelfde gedaan. Sommigen vroegen zich af of Jelle misschien homoseksueel was en het daar moeilijk mee had; anderen dachten dat zijn zelfmoord iets te maken had met een kindertrauma: toen Jelle tien was, vond hij in het bos een man die zich had opgehangen. Tja, mensen zoeken altijd redenen.

Na Jelles dood besefte ik plots dat er nog andere jongeren met zelfmoordplannen rondlopen en voortdurend alarmsignalen uitzenden. Toen dacht ik: ‘Jelle is dood, maar ik leef nog. Ik kan nog nadenken, ik kan nog praten en heel wat jonge mensen bereiken.’ Ik nam contact op met een Centrum voor Leerlingenbegeleiding (het vroegere PMS, red.) om als vrijwilliger te werken rond zelfmoordpreventie bij jongeren, maar dat liep niet van een leien dakje. Eerst had ik een gesprek met vijf mensen van het centrum: vier wilden mij een kans geven, één had zware twijfels. Het gesprek met de inrichtende macht was nog een stuk moeilijker. Dachten zij misschien dat ik geschift was? Instabiel? Gevaarlijk? Besmettelijk? Ach, zelfmoord ligt zo gevoelig, en mensen reageren vreemd op iemand die een suïcidepoging heeft overleefd, zeker als die verminkt is.

Uiteindelijk mocht ik als vrijwilliger op het CLB beginnen, op voorwaarde dat ik eerst een tijd administratieve taken zou uitvoeren: postzegels kleven, brieven opstellen, dat soort dingen. Toen ik dat een jaar lang braafjes had gedaan, schreef ik een brief naar de inrichtende macht met de vraag of ik nu ook pedagogische taken op mij mocht nemen. Eerst wilde men nog toestemming vragen aan het oudercomité, maar uiteindelijk heeft een weduwe met vijf kinderen de knoop doorgehakt.

Officieel mag ik nu pedagogisch werk doen, maar het blijft een moeilijk punt. Mijn collega’s sturen mij zelden studenten door en laten mij slechts in noodgevallen inspringen. Zo kwam er vorig schooljaar een zwaar depressief meisje aankloppen dat zelfmoordplannen had. Omdat mijn collega toevallig niet beschikbaar was, kwam ze bij mij terecht. Ze nam mij in vertrouwen, het klikte, en we zagen elkaar twee keer per week. Toen ze aan de beterhand was, vroeg ze mij om mee naar haar klas te gaan, en nog dezelfde dag luisterden haar klasgenoten ademloos naar haar verhaal. Ze stond naast mij, zelf hoefde ik nauwelijks iets te zeggen. Het feit dat ik bij haar was, volstond. Maar enkele dagen later wilde mijn collega die begeleiding weer overnemen, en sindsdien heb ik dat meisje niet meer gezien.

Ik mag invallen, ik mag leerlingen begeleiden als het de anderen niet past, maar ik word nog steeds niet voor vol aanzien.

Onlangs had een meisje in haar polsen gekrast, en een collega merkte schamper op: ‘Niet op reageren. Dat is maar aandachtstrekkerij.’ (verontwaardigd) Natuurlijk vraagt dat meisje aandacht! Natuurlijk moet je op zo’n signaal reageren! Jongeren zenden voortdurend signalen uit. Het begint met slechte schoolprestaties, vervelend gedrag, pesten en gepest worden, huilbuien…

Onlangs zat er een jongen in de klas met zijn jas over zijn hoofd. Toen hij merkte dat we naar hem wilden luisteren, volgde zijn verhaal vanzelf. Sommige leerlingen zijn helemaal overstuur, zitten te beven en te wenen, maar als je hen even laat kalmeren, storten ze al snel hun hart uit.

Als ik in een klas over zelfdoding praat, valt het me altijd op hoe betrokken die jongeren zijn, en hoe emotioneel ze soms reageren. Maar de scholen zijn bang. De redenering is: ‘Als iemand over dat onderwerp komt praten, zitten we binnenkort met tien zelfmoorden in onze school.’ Soms moeten de ouders zelfs schriftelijk toestemming geven om hun kind naar mijn verhaal te laten luisteren. Die mentaliteit vind ik ongepast, want een school kan veel meer doen dan afwachten tot er iets ergs gebeurt.

Met mij gaat het nu een stuk beter dan voor mijn zelfmoordpoging. Natuurlijk heb ik af en toe nog moeilijke momenten. Vooral de fantoompijnen wegen soms zwaar. Als je pas geopereerd bent, heb je niet alleen het gevoel dat je nog armen en benen hebt, maar je ontbrekende ledematen doen ook heel erg pijn. De zenuwbanen zijn nog intact, en zenden nog impulsen naar de hersenen: pijn, jeuk, warmte of koude. Vlak na de amputatie was de pijn haast ondraaglijk. Ik kreeg wel medicijnen – geen echte pijnstillers, want die helpen toch niet -, maar het bleef verschrikkelijk. Nu, bijna vier jaar later, neem ik nog altijd een kleine dosis medicatie, en blijft de fantoompijn min of meer onder controle. Ook mijn rechterarm blijft me zorgen baren. Soms word ik bang dat ik die ook zal verliezen. ‘Help, ik was er beter ingebleven’, denk ik dan. Maar meestal ben ik blij dat ik nog leef. Het klinkt misschien banaal, maar ik kijk nu anders naar het leven, en heb geleerd met kleine dingen tevreden te zijn. Nu ga ik ’s ochtends de tuin in om naar de bloemen te kijken. Dat deed ik vroeger nooit. En als mijn neefjes en nichtjes komen logeren, geniet ik daar heel intens van. Ik ga nu zwemmen, volg Spaanse les, werk op de computer en ga met mijn vriendinnen naar de film. Vooral vriendschappen zijn veel belangrijker geworden.

Er rest nog kwaadheid. Wat die therapeuten mij hebben aangedaan, vind ik onvergeeflijk, zeker als ik bedenk dat ze nog steeds nieuwe slachtoffers maken. Ook de man die mij misbruikt heeft, loopt nog altijd rond. Ik heb zijn adres aan de politie doorgegeven en kan alleen maar hopen dat hij geen kinderen meer lastig valt.

Nu woon en leef ik alleen. Ik krijg verpleeg-, poets- en huishoudhulp, de kinesiste komt elke dag en op die manier red ik het best. De mogelijkheid van een nieuwe relatie sluit ik niet uit, maar ik ben realistisch. Als ik de blikken van de mensen zie, weet ik voldoende. Weinigen zijn in staat om verder dan mijn handicap te kijken. Een tijdje had ik een relatie met een man die, net als ik, zijn benen verloren had. Aanvankelijk ging alles goed, maar hij had een drankprobleem en ik zag mij gedwongen ermee te stoppen. Ik werd bang dat hij mij zou slaan of omver zou duwen. Pas de laatste jaren leer ik grenzen te trekken en op tijd te zeggen: ‘Neen, nu is het genoeg.’ Vorig jaar heb ik in Pellenberg opnieuw een man leren kennen, maar al bij onze tweede ontmoeting wilde hij met mij vrijen. ‘Neen, laat mij met rust’, heb ik hem gezegd. Vroeger zou ik dat nooit gedurfd hebben. Zulke dingen wil ik aan jongeren vertellen. Ik wil naar hen luisteren en hen laten weten dat ze ergens terechtkunnen. Zelf had ik niemand, en zelfmoord is zo’n immens taboe, zo onbespreekbaar.

Aan de toekomst denk ik niet, ik leef van dag tot dag. Vroeger wilde ik een relatie, kinderen, een job, een huis, al die dingen waar de meeste mensen van dromen. Nu laat ik het leven gewoon op mij afkomen. Van de leuke dingen geniet ik, verder dan vandaag denk ik niet. De zin van wat er in mijn leven is gebeurd, kan ik niet achterhalen. Er is gewoon geen antwoord op de vraag waarom. Ik zoek en zoek, maar verder dan het schrijven van eenvoudige gedichtjes kom ik niet.”

Met een wrang gevoel kijk ik ’s avonds naar The Virgin Suicides. De beelden van dat dertienjarige meisje in haar bad zijn mooi, alsof zelfmoord haast een esthetische daad is. Ternauwernood gered van de verdrinkingsdood spreekt ze tegen haar psychiater dat ene magische zinnetje uit dat in elk interview, in elke filmbespreking het mysterie van de tienerzelfmoord afdoend lijkt te verklaren: “Het leven is hard voor meisjes van dertien.” Mijn god, wat is het leven simpel sinds de uitvinding van de oneliner.

“Zelfmoord der maagden, wat een intrigerende titel”, mompelt Cees Van Heeringen. Hij is als professor-psychiater verbonden aan het Centrum voor Zelfmoordstudies aan de Gentse universiteit.

“Wat een misleidende titel”, denk ik. De film gaat helemaal niet over de zelfmoord van die meisjes, maar dat zal de professor misschien zelf wel eens ontdekken. In elk geval zal hij zich niet door de romantiek van de zelfdoding laten inpakken, want met een leven en een bibliotheek vol zelfmoordstudies weet hij beter.

Waarom noemt u zelfmoord de dood van de toekomst?

Als je de sterftecijfers van de laatste jaren bekijkt, valt het op dat het aantal zelfdodingen bij jongeren gevoelig gestegen is. Omdat andere doodsoorzaken relatief minder belangrijk worden en jongeren toch de toekomst van de maatschappij zijn, vraag ik mij inderdaad weleens af of zelfdoding de dood van de toekomst wordt.

Waarom plegen steeds meer jongeren zelfmoord?

Daar zijn 1001 redenen voor, maar hoe harder we ons best doen om een antwoord te vinden, hoe beter we beseffen dat we het niet weten. Er zijn psychologische, biologische en sociologische theorieën, maar er is nooit één sluitende verklaring. Altijd gaat het om een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Sociologen beweren dat de stijgende cijfers het gevolg zijn van de idee dat er op professioneel en relationeel vlak geen toekomst meer is. De prestatiedruk wordt alsmaar groter, en tegelijkertijd zien jongeren 50 à 60% van de huwelijken stranden. Gezinssituaties zijn minder stabiel, de sociale ondersteuning verkleint, en steeds meer jongeren raken in een geïsoleerde situatie. Maar nogmaals, deze ene uitleg is niet heilig. Er zijn nog heel wat andere, zelfs genetische, factoren die een rol spelen.

Bestaat er inderdaad zoiets als een zelfmoordgen, een erfelijke voorbeschiktheid om zelfmoord te plegen?

Ik moet mijn woorden wegen om niet de indruk te wekken dat er een test zou bestaan om te voorspellen of iemand zelfmoord gaat plegen of niet. Toch hebben wij op dit moment goede redenen om aan te nemen dat er een zekere genetische voorbeschiktheid bestaat. De eerste onderzoeksresultaten wijzen in de richting van bepaalde genen die verantwoordelijk zijn voor de productie van een specifieke stof in de hersenen: serotonine. In de jaren ’70 al ontdekte men dat serotonine in mindere mate voorkomt bij mensen die zelfmoord plegen. Maar zelfs als je zo’n zelfmoordgen hebt, betekent dat nog niet dat je op een bepaald moment ook zelfmoord zal plegen. Het verhoogt alleen de kans dat je in extreem moeilijke omstandigheden eerder dan andere mensen naar zelfmoord zal neigen.

Kan je een zelfdoding zien aankomen? Zenden jongeren met zelfmoordgedachten altijd alarmsignalen uit?

Meestal wel. Geen enkele zelfmoord komt zomaar uit de lucht vallen, altijd gaat er een hele geschiedenis aan vooraf. Sommige kinderen uiten al zelfmoordgedachten op heel jonge leeftijd. Deze week nog kwam er een twaalfjarig kind na een suïcidepoging op de spoedafdeling terecht. Dreigen met zelfdoding is de uiting van een onderliggend probleem, een alarmsignaal dat je altijd ernstig moet nemen. Vaak hoor je artsen en familieleden zeggen: “Geen belang aan hechten. Het is maar aandachtstrekkerij.” Maar bij die jongere zelf overheerst hopeloosheid, de ondraaglijke spanning van geen uitweg te zien. Elke zelfmoordpoging is een schreeuw van pijn. In plaats van die schreeuw ernstig te nemen, wordt hij al te vaak afgedaan als aanstellerij. Een vreselijke dooddoener die ik graag uit de wereld zou helpen. Want geen enkel kind, geen enkele jongere, geen enkele volwassene zegt zomaar dat hij dood wil.

Waarom zet men na een mislukte zelfmoord alles op alles om dat mensenleven te redden? Heeft een mens niet het recht om uit het leven te stappen?

Dat is een moeilijke vraag. Wie op een spoedafdeling terechtkomt, wordt automatisch gereanimeerd. Artsen zijn nu eenmaal opgeleid om mensen te laten leven. Maar ook als psychiater zou ik zonder enige twijfel iemand na een zelfmoordpoging naar het ziekenhuis brengen. Uit de psychologische autopsie – een onderzoeksmethode waarbij men een reconstructie probeert te maken van iemands toestand op het moment van overlijden – blijkt dat 60 à 70% van de zelfmoorden werden gepleegd in een toestand van depressie en hopeloosheid. Depressieve mensen hebben een negatieve kijk op zichzelf, op de wereld, en vooral op de toekomst. ( fel) Maar depressie is een psychiatrische ziektetoestand die perfect behandelbaar is.

Toen ik als beginnend assistent werd geconfronteerd met jonge mensen die vreselijk verminkt uit een zelfmoordpoging kwamen, vroeg ik mij telkens af hoe zij in godsnaam zoiets hadden kunnen doen. Nu, vijftien jaar later, merk ik dat heel wat van hen een nieuw doel in hun leven gevonden hebben en uiteindelijk zeggen: “Ik ben blij dat ik nog leef.”

Tegenover zelfdoders heerst vaak een groot wantrouwen, alsof ze besmettelijk zijn en hun voorbeeld anderen zou kunnen inspireren.

Dat klopt. Wie een zelfmoordpoging heeft ondernomen, wordt meestal niet met open armen ontvangen. Daarom verzwijgt men vaak de waarheid, of vertelt men iets over een ‘verkeersongeval’. Uit onderzoek blijkt ook wel dat een suïcidepoging inderdaad een zeker beïnvloedend effect kan hebben. Het is dus aangewezen om er in de media op een sobere en serene manier over te berichten. Maar tegelijkertijd is het belangrijk om het taboe te doorbreken en zelfmoord meer bespreekbaar te maken. En er is nooit aangetoond dat praten in een klas over zelfmoord negatieve effecten zou hebben. Integendeel, gesprek en communicatie zijn zeer belangrijk voor mensen met zelfmoordgedachten. Zelfdoding is slechts het topje van een ijsberg, en praten over dergelijke dingen doorbreekt het isolement.

Op het internet kan je gedetailleerde beschrijvingen vinden van technieken om op een efficiënte manier zelfmoord te plegen. Wat vindt u daarvan?

Ik begrijp waarom men dat doet – geknoei heeft vaak vreselijke gevolgen -, maar ik ben sterk gekant tegen de verspreiding van dergelijke informatie. Aan elke zelfmoord gaat immers een heel proces vooraf, vaak zelfs met een aantal pogingen. Hoe eerder dat proces aan het licht komt, hoe meer kans je krijgt om in te grijpen. Twaalf aspirines slikken of zeven slaappillen innemen, beschouwen wij ook als een zelfmoordpoging. Oké, achter deze daad schuilt vaak geen echte wens om te sterven, maar het is wel een belangrijk alarmsignaal. Mensen aanleren hoe ze efficiënt zelfmoord kunnen plegen, maakt elke preventie onmogelijk.

Komt de gedachte een einde aan het leven te maken ook weleens op bij u?

Ach, wie het moeilijk heeft en op een eenzame weg met grote bomen rijdt of op de twaalfde verdieping van een flatgebouw staat, denkt weleens: “Zou ik…?” Maar meestal houden de reasons for living ons tegen. Een zeker geloof in jezelf en in de toekomst geeft de meesten van ons het nodige tegengewicht. Uiteindelijk blijft wanhoop de ultieme drijfveer die alle andere overwegingen naar de achtergrond duwt. Ik luister dag in dag uit naar verhalen van patiënten, verricht onderzoek en probeer antwoorden te formuleren. Niet de dood, maar die ene vraag, dat onbegrijpelijke van iemand die zelfmoord pleegt, intrigeert mij elke dag opnieuw.

Keith Hawton en Cees van Heeringen, ed., The International Handbook of Suicide and Attempted Suicide. Hawton International, 2000, 774 blz., 75£.

Cees van Heeringen: cornelis.vanheeringen@rug.ac.be

“The Virgin Suicides” van Sofia Coppola loopt nu in de bioscopen.

Annemie Struyf / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content