Een mens in de kat
De vraatzuchtigste stripkat aller tijden viert zijn twintigste verjaardag met een tentoonstelling in het Brusselse Stripmuseum. Een gesprek met geestelijke vader Jim Davis.
Garfields geestelijke vader Jim Davis (53, Indiana) draait er zijn hand niet meer voor om; 220 miljoen lezers, die moet je verdienen, elke dag. De luie, arrogante en cynische stripkater die twintig jaar geleden uit zijn pen kroop, geldt als de bestverkochte krantenstrip ter wereld en is, laat dat duidelijk zijn, here to stay. De meer dan honderd miljoen verkochte albums worden gepubliceerd in 17 talen, 2250 kranten drukken de gags in hun kolommen af, en de rosse poes zelf vertolkte de hoofdrol in 13 prime time animatiefilms en 131 afleveringen van een tekenfilmreeks. En nu is er dan in het Belgische Centrum van het Beeldverhaal de expositie Garfield, twintig jaar smullen en slapen. Een wereldprimeur, want het is de eerste tentoonstelling rond Garfield ooit. Met behulp van originele tekeningen wordt de bezoeker een kijkje gegund in het passieve leven van de rossigheid zelve. Op de ene cartoon wentelt hij zich in zijn slaapbak in filosofische overpeinzingen, op de andere verkoopt hij Odie, die andere huisgenoot, een flinke lap rond de hondenoren, en op nog een andere plundert hij de ijskast of slingert hij zijn tot de nok gevulde eetbak in het gezicht van zijn baasje Jon. Blikvoer? Yéch! Lasagne al dente? Yippa!
“Hier in België beschouwen ze het als een kunstvorm”, zegt Davis. “Maar maak ze dat in Indiana maar eens wijs. De humor van Garfield is universeel en tijdloos. Ik heb altijd geweigerd Garfield in controversiële situaties te brengen of sociale en politieke kwesties aan te snijden. Net om die reden denk ik dat de humor van twintig jaar geleden even fris is als die van nu. Als ik op nieuwsfeiten zou doorgaan, zouden de grappen snel vergankelijk zijn.”
Eerder als een groot tekenaar ziet Davis zichzelf als een entertainer die de mensen aan het lachen wil brengen. Als dat gebeurt, zegt hij, is hij een tevreden man. “Zestig procent van de Amerikanen leest de strippagina. Dat is dus de op een na populairste pagina. Dat toont aan dat ze die vorm van entertainment nodig hebben, dat ze een tegengewicht zoeken voor de realiteit van het harde nieuws. Ze willen lachen. En dat wil ik hen niet ontnemen door hen met de neus op de feiten rondom ons te drukken. Bovendien is er een andere, positievere kant aan het leven die men wel eens vergeet. Daar doe ik het voor. Grappen over Zippergate? Nee, dat zou niet kunnen. Waarom niet? Omdat het Garfield niet interesseert. Hij kijkt niet verder dan zijn eigen wereld, ziet de wereld eerder door de ogen van een kind. In dat opzicht is hij erg braaf. Het is ook geen shock-humor, geen cynische kijk op het leven. De kat ontlokt dan ook geen nerveus lachje, maar een warme, hartelijke lach. De enige controversiële brieven die ik krijg, komen van organisaties als ‘de spinnenvrienden’. Mensen die geloven dat alle wezens recht hebben op leven. Zij verwerpen het feit dat Garfield een spin plattrapte. Van die dingen…”
Hoewel Davis zich nu als een miljonair mag beschouwen, heeft ook hij, net als zovele andere tekenaars, een periode door de modder mogen rollen. Davis groeide op rond een kleine koeienboerderij. Oorspronkelijk zou hij landbouwer worden, ware het niet dat hij astmatisch was. De jonge Davis trok zich dan maar hele dagen in huis terug en ontwikkelde een passie voor tekenen. Later studeerde hij af aan de Ball State University in Muncie (Indiana) en in 1969 hield hij trots zijn insectenstrip Gnorm Gnat boven de doopvont. Jammer voor hem, maar de nationale stripagentschappen zagen er geen brood in.
“Ze zeiden tegen me: ‘Jim, het tekenwerk is goed, de grappen zijn schitterend, maar kevers en luizen?! Wie kan zich in godsnaam identificeren met kevers en luizen?!’ En ze hadden gelijk. Dus op een dag liet ik Gnorm rustig door de krantenstroken wandelen, toen er plots een gigantische voet uit de lucht kwam die – sprjt – het diertje verpletterde. Dat was het einde van Gnorm Gnat. Toen ben ik gaan kijken naar de populaire strips van dat moment, en merkte ik dat een hond als Snoopy het zo goed deed. ‘Als hondenliefhebbers van hondenstrips houden,’ dacht ik, ‘dan moeten kattenliefhebbers van kattenstrips houden.’ En vermits die er amper waren, begon ik zelf maar met een kattenstrip.” Met succes, zo bleek later.
“Nu is het zo dat de cartoons door alle lagen van de bevolking worden gesmaakt”, meent Davis. “Kinderen houden van Garfield omwille van zijn fysieke verschijning, tieners houden ervan omdat hij cynisch is en autoriteit verwerpt, en volwassenen zien hem graag wegens zijn strijd tegen het diëten en lichaamsoefeningen. En dan is er nog de groep van kattenliefhebbers omdat hij, heel gewoon, een kat is. Garfield spreekt dus iedereen aan op verschillende niveaus, en dat geeft mij de mogelijkheid om in verschillende lagen te werken. Zo kom ik de ene dag met een grapje over Garfields fysiek aandraven, speel ik de andere dag met citaten als ‘I’d like mornings better if they started later’, en op andere dagen lever ik een cartoon waarin hij de hele dag ligt lui te wezen. Overigens zien veel mensen Garfield eerder als een mens dan als een kater. En dat is hij ook, vind ik: een mens in een kattenpak. De manier waarop Garfield naar de dingen kijkt, is herkenbaar. Wij leven in een tijdperk – en dat geldt zeker voor ons, Amerikanen – dat we ons schuldig voelen als we te veel eten, niet aan onze conditie werken, te lang slapen, etcetera. Garfield maakt korte metten met die manier van denken. Hij is wie hij is: vet, lui, knorrig en egoïstisch, en hij is blij met zichzelf. Het gevolg is dat we niet in de eerste plaats lachen om de cartoon, maar eerder om het gevoel dat bij ons wordt opgeroepen van ‘jeez, isn’t that true?!’ In die zin houd ik de lezers een spiegel voor.”
Ondanks het huidige succes kende Garfield een erg trage start. Na twee jaar verschenen de cartoons slechts in 180 kranten. Davis kreeg het warm, visioenen van een tweede gigantische voet die plots uit de hemel zakte, openbaarden zich. Maar plots was er een opmerkelijke ommekeer. Het eerste Garfield-album belandde tot ieders verbazing in een mum van tijd op de befaamde New York Times-bestsellerlijst. Een triomf.
“Grandioos, schitterend,” mijmert Davis na, “want nooit eerder kwam een strip op die lijst te staan. Ik was toen net een promotietoer aan het maken en de uitgever belde me op met de vraag of ik alsjeblieft wat langer wilde blijven toeren. Het ging geweldig goed, liet hij weten. Van overal in het land kwamen aanvragen voor persinterviews, boekhandelaars bestelden hopen albums, en nieuwe kranten boden zich aan. Dat heeft toen een waar sneeuwbaleffect teweeggebracht. De tweede week stonden we zelfs op nummer één. Het succes is sindsdien nooit meer gaan liggen, en Garfield belandde nadien nog zeven keer op het lijstje.”
Wie opgegroeid is met de cynische stripkater heeft de, zoals Davis het noemt, “Darwinistische evolutie” wellicht nooit opgemerkt. Maar in twintig jaar tijd is er wel degelijk gesleuteld aan Garfields fysieke verschijning. Davis legt een blad papier voor zich en begint te tekenen. Eerst de ogen uiteraard, want, zo legt Davis uit, “de ogen zijn het vensterraam naar de ziel. Als je naar de ogen van iemand kijkt, weet je direct wat er in hem omgaat. Dat is ook zo bij stripfiguren. Sommige tekenaars starten bij de voeten of het haar om vervolgens naar beneden te werken. Ik teken altijd eerst de ogen, pas dan weet ik hoe de rest er zal uitzien.” (tekent onverstoord verder) “In 1978 had hij nog hele kleine ogen, grote oren en een enorm lijf. Hij bewoog nooit, was amper geanimeerd. Maar na verloop van tijd wilde ik hem actiever en expressiever maken. Ik had een scène bedacht waarin hij moest dansen, maar dat was onmogelijk want mijn kat kon niet eens rechtop lopen. Ik had te kleine pootjes getekend. Maar – en nu ga ik iets opbiechten wat amper bekend is – het was uiteindelijk Charles Schulz (van Peanuts, gdw) die met de oplossing kwam. Toen ik hem op een dag ontmoette in een tekenfilmstudio en erover klaagde, tekende hij plots twee grote poten onder mijn kat. ‘Voilà,’zei hij, ‘hij staat.’ En hij vertelde me dat hij Snoopy al jaren geleden rechtop had laten lopen omdat het meer perspectieven bood. ‘Aaaarrrgll,’ dacht ik, ‘Schulz heeft mijn Garfield hertekend.’ Maar ja, zo’n legende…”
Davis richtte al in 1981 het bedrijf Paws Inc. op, dat moet toezien op de internationale rechten van de cartoonfiguur. Maar zijn passie en hoofdactiviteit is nog steeds tekenen.
“Ik draag verschillende petjes”, zegt Davis. “Dan ben ik uitgever, dan tekenaar, dan animator, dan werkgever. Maar gelukkig heb ik twintig mensen die meehelpen de kat te creëren, en zestig anderen houden zich bezig met de rechten wereldwijd. Laat zij zich maar zorgen maken. Het voordeel daarvan is dat ik in de mate van het mogelijke gewoon rustig verder kan tekenen. De ideeën en potloodtekeningen lever ik nog steeds zelf. Daarna gaat het naar enkele assistenten die de grap inkleuren en ininkten. Soms is het pure business, maar deze paardenstaart (grijpt naar zijn achterhoofd) blijft me eraan herinneren dat ik nog steeds een artiest ben in plaats van een businessman (cynisch lachje). De business is leuk, maar ik teken liever elke dag.”
Wie denkt dat Garfield na twintig jaar aan het eind van zijn Latijn is, heeft het goed mis. De stripkat heeft onlangs een deal met Aziatische landen afgesloten om Garfield-restaurants uit de grond te stampen, en in mei 1999 moet nabij Indianapolis het Garfield Fat Cat Kingdom themapark zijn deuren openen. Het concept prijkt op enkele ontwerpen in het Stripmuseum. Zo sjeest een rollercoaster door een gigantische picknickmand, heeft een glijbaan de vorm van een gekanteld stukje cake en worden de botsauto’s gehuisvest in een reusachtige pralinedoos. “En geen themapark ter wereld zal zo’n lekker voedsel serveren als het onze”, voegt een grijnzende Davis eraan toe.
Davis zal blijven tekenen tot het einde der dagen. De routine heeft hem, zo zegt hij apetrots, nog steeds niet in slaap gewiegd. “Het is nu de uitdaging om de humor fris te houden. Dat lukt me vrij aardig tot nog toe. Ik entertain mezelf ook nog steeds, want bij iedere grap of gelaatsuitdrukking van Garfield betrap ik me erop dat ik nog steeds zit te gniffelen. En ik hou me bezig met andere disciplines als het themapark en nieuwe vormen van animatie als 3D-tekenfilms en computeranimaties. Daar valt nog een hele hoop te leren. Ik blijf bezig.”
Als Davis er ooit het bijltje bij neerlegt, zal hij, in tegenstelling tot zijn grote voorbeeld Charles Schulz, het licht op groen zetten om Garfield zijn verdere levens te gunnen. “Als ik dood ben, denk ik niet dat ik me daar zorgen over kan maken”, glimlacht hij. Zijn 220 miljoen lezers, het kleine honderd koppen tellende Paws-personeel en de licentiehouders overal ter wereld zullen hem eeuwig dankbaar zijn.
Garfield, in het Belgisch Centrum van het Beeldverhaal, tot 31 mei. Info: Zandstraat 20, Brussel, Tel. (02) 219.19.80. Open elke dag van 10 tot 18 uur, behalve maandag.
Geert De Weyer
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier